Skip to main content

Beroemde Graven


Geschreven: 21 juli 2005
Aangepast: 24 juli 2022
Auteur: Leon Bok
Categorie: Kunst & Cultuur

 

* Assen 13 mei 1901 - † Groningen 6 augustus 1966

 

Assen kent een aantal fraaie begraafplaatsen, met name de Noorder- en de Zuiderbegraafplaats zijn een bezoek meer dan waard. Op de Zuiderbegraafplaats ligt een aantal personen begraven die grote bekendheid genoten. Naast een aantal grote monumenten zijn er ook tal van kleinere grafmonumenten te vinden die onmiddellijk duidelijk maken wat de begravene bij leven bezig hield. Dat geldt bijvoorbeeld bijvoorbeeld voor het graf met daarop een viool! Hier ligt het graf van Louis Somer, componist en violist. Somer is misschien door velen vergeten, maar door zijn muziek blijft hij altijd bestaan. Zijn nabestaanden hebben zelfs een website aan hem gewijd en hopen dat zijn muziek vaker gespeeld zal worden. 


Geschreven: 21 juli 2005
Aangepast: 07 augustus 2019
Auteur: Marten Mulder
Categorie: Politiek

 

* Groningen 12 februari 1868 - † Voorburg, 31 augustus 1934

 

schaper1"Gisteren viel een opgeschoten jongen, die bezig was, aan den gevel van het hoedenmagazijn van den heer Culp in de Stoeldraaierstraat te werken, naar beneden op straat. Hij werd zwaar gekwetst opgenomen en naar zijn woning gebracht en onder geneeskundige behandeling gesteld".

{seog:disable}Zo luidde het bericht in een Groninger krant in juli 1884. Dit ongeval bij het inzetten van een ruit luidde voor de schildersknecht een periode in, die hij zelf kwalificeerde als zijn wedergeboorte. De tijd van zijn lichamelijk herstel benutte hij door heel veel te lezen en na te denken over de sociale vraagstukken van zijn tijd, maar dat niet alleen. Johan Schaper werd een strijdbaar lid van de Groningse afdeling van de Sociaal-Democratische Bond. Een strijdbaarheid, die ook terug te vinden is in zijn journalistiek werk. In 1891 gaf Schaper samen met Tjerk Luitjes in Groningen De Socialist. Geïllustreerd weekblad voor humor en satyre uit. Slechts twaalf nummers verschenen er. Vanaf maart 1893 verscheen De Wachter. Socialistisch Weekblad voor Groningen en Noordelijk Drenthe onder redactie van Schaper. In 1895 ging dit blad op in De Sociaaldemocraat. In 1898 begon Schaper weer met een eigen blad De Strijd, Weekblad voor de arbeiderspartij met de bedoeling zijn standpunten duidelijk te maken aan stad- en streekgenoten. Na fusie met het blad Arm Friesland in april 1900 zou het de naam De Volksstrijd krijgen. Schaper publiceerde ook veel gedichten. Ze verschenen onder de pseudoniemen Arago en Een Arbeider. De gedichten kenmerkten zich niet door een hoog poëtisch gehalte, maar wel wisten ze een gevoelige snaar te raken vanwege het strijdbaar karakter ervan:

Ik houd van strijd, ik vind genot
In worstelen en streven.
'k Verkies een hard, onstuimig lot
Vèr boven rustig leven.
Want bracht de strijd mij dikwijls leed,
Het was toch heerlijk, dat ik streed.

In zijn strijdbaarheid koos hij echter voor de parlementaire weg en brak met de SDB, die onder leiding van Domela Nieuwenhuis, evenals Schaper van Lutherse huize, een antiparlementaire en anarchistische koers ging varen. Met elf medestanders, onder wie Pieter Jelles Troelstra, richtte Johan Hendrik Andries Schaper op 26 augustus 1894 te Zwolle de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij op. Ze zouden al spoedig de twaalf apostelen worden genoemd.
Ontslagen vanwege zijn politieke activiteiten, werd hij na jaren van steeds terugkerende werkloosheid in 1896 reizend agent en propagandist voor de SDAP, een betaalde baan. In 1897 werd hij gekozen tot lid van de gemeenteraad van Groningen. In 1898 volgde ook het lidmaatschap van de Provinciale Staten van Groningen. Vanaf 1899 tot zijn dood in 1934 was Schaper lid van de Tweede Kamer. In die periode was hij tevens van 1919-1931 lid van de Provinciale Staten van Zuid-Holland, lid van de gemeenteraad van Rijswijk van 1919-1924 en lid van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van 1925-1931.Een nuchter politicus, die wilde binnenhalen wat haalbaar was, wars van revolutionair sentiment, zo zou men Schaper kunnen karakteriseren. Dat zou uiteindelijk ook zijn verhouding met Troelstra bepalen, terwijl juist hij het zou zijn, die in de Kamer de aftocht moest dekken van Troelstra na diens "revolutiepoging" in 1918.

Lezend in de beide delen "Een halve eeuw van strijd. Herinneringen", kan men zich voorstellen, dat Schapers kracht als spreker in en buiten de Kamer moet hebben gelegen in pittige en humoristische anekdotes.
Als de gekozen leden van de beide Kamers ten paleize de eed of de belofte afleggen, schrijft Schaper: ..."Welk een schakeeringen! Hier een ds. Talma, die, met Geldersch accent, de formules uitsprak als een predikant, die in een der meest gewijde momenten een dierbaar woord spreekt. En dan de godsvruchtige generaal, die ditmaal geen lettergreep inslikkend, als een held uit een ridderroman zijn trouw zwoer aan de Grondwet. Dr. Schaepman met vol geluid, dr. Nolens sober en ernstig, Jhr. Roëll met edele distinctie. Zóó moeten onder de Fransche Bourbons in de 18e eeuw de edellieden hun koning hebben trouw gezworen! Mr. Goeman Borgesius scherp en nuchter met zwaar Groningschen tongval; ir. Lely met hooge stem eerbiedig sprekend. Mr. Dr. Schokking in-droevig, meer predikant hier dan staatsman, wat ook vanzelf sprak. Ds. Lieftinck met zwaar geluid en degelijk. Jhr. Lohman eenvoudig en waardig. De socialisten legden de belofte in plaats van de eed af, wat ik van onze dominees altijd onzuiver heb gevonden. Zij gelooven immers aan God en prediken Zijn dienst. Alleen ds. Hugenholtz legde in zijn woorden het kanselaccent. Zoo deed iedereen op zijne wijze, ieder in zijn dialekt en trant."

Blijkbaar vond Schaper, getuige het citaat, dat "onze" dominees niet de belofte, maar de eed zouden moeten afleggen. Men kan Schaper, die zich wel had losgemaakt van zijn vrijzinnig-Lutherse achtergrond, geen atheïst noemen, eerder was hij een agnosticus. Voor hem was wat boven de ervaringswerkelijkheid uitging, is niet te kennen. In zijn autobiografie Een halve eeuw van strijd schrijft hij: "...ondanks dit alles ben ik nooit absoluut losgeworden van het godsgeloof."

Schaper, die na het overlijden in 1928 van zijn echtgenote Alberdina Henriëtte Meyer in 1930 hertrouwde met Sophia Maria Philomena Goethals, overleed op 31 augustus 1934. Het monument op zijn graf op de begraafplaats Esserveld te Groningen, met duidelijke invloeden van de Amsterdamse School, nodigt uit tot overpeinzing. Voor een robuust gemetselde muur heeft de beeldende kunstenaar Willem Johannes Valk de figuur neergezet van een man, die nadenkt over de dingen en in zijn houding kracht en onverzettelijkheid uitstraalt De muur zou kunnen staan voor de sociale omstandigheden van die tijd. Terwijl zeer velen het gevoel hadden met de rug tegen de muur te staan, wist een aantal zich daarvan los te maken. Jan Schaper was er één van. De teksten aan de voet spreken duidelijke taal. Aan de linkerzijde: WAAK VOOR UW KARAKTER. Aan de rechterzijde: VOLG UW OVERTUIGING. Het monument is opgedragen AAN ONZEN PIONIER GEW.FED. GRONINGEN SDAP. 

 

Literatuur

  • J.H.A. Schaper: Een halve eeuw van strijd. Herinneringen; (Groningen, 1935)
  • Johanna M. Welcker, in Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland (1986)
  • A.A. de Jonge, 'Schaper, Johan Hendrik Andries (1868-1934)', in Biografisch Woordenboek van Nederland (Den Haag, 1989)

 

Internet

 

 


Geschreven: 18 juli 2005
Aangepast: 06 augustus 2018
Auteur: Pim de Bie
Categorie: Kunst & Cultuur

 

* Utrecht 12 juni 1930 - † Amsterdam 30 augustus 1991

 

koetsier1Johannes Koetsier moet een merkwaardig mens zijn geweest. En bovendien veelzijdig. Merkwaardig omdat hij o.a. advertenties in tijdschriften en kranten plaatste met een door hemzelf bedachte nietszeggende boodschap, een uit een boek overgenomen tekst of door op een paginagrote advertentie slechts één woord te plaatsen, bijvoorbeeld "ik". Hij wilde de lezer in verwarring brengen, met hem communiceren door een vraag te stellen. "Wat zal ik nou weer es voor jullie verzinnen?". Tussen 1969 en 1981 liet hij regelmatig teksten over kunst, over taal of over de media in kunsttijdschriften, week- en dagbladen opnemen. Ook liet hij boekjes verschijnen waarin hij een verzameling van zijn brieven, publicaties en interviews opnam. Sjablonen (1977), Idee (1980) en Kwaliteit enzovoort (1986) zijn daar voorbeelden van. Hij schreef brieven aan ministers, geestelijken en gemeentebesturen. De gemeente Nijmegen stelde hij voor zijn uit pistoolschoten en bomontploffingen bestaande geluidscompositie Explosies in het centrum van de stad uit te voeren (1979), hij wilde een van staal vervaardigde, grijnzende koningin met een automatisch bewegend handje voor een rijtoer inzetten, jaarlijks een koe begraven op een van de Amsterdamse begraafplaatsen of de berg Fuji een meter hoger of lager maken dan wel van een piramideachtige top voorzien. Ideeën die nooit werden uitgevoerd.

koetsier2

Veelzijdig omdat hij na aanvankelijk in de reclame werkzaam te zijn geweest zich later profileerde als kunstenaar. Hij schilderde, beeldhouwde, was fotograaf en ontwierp monumenten en gedenktekens, vaak zo absurd dat ze in de praktijk onuitvoer waren, hoewel dat laatste niet bij voorbaat het kenmerk van een kunstenaar hoeft te zijn. Voor de stad Schiedam had hij een groene, verlichte jeneverfles in gedachte. Een van zijn wel uitgevoerde projecten was een tweetal bij het vrachtcentrum van Schiphol geplaatste metershoge pijlvormen in de kleuren rood, wit en blauw die vrachtwagens al op grote afstand duidelijk maakten dat hier de ingang was (1986). Over zijn privé-leven is niet veel bekend. Hij werd geboren als zoon van de ongehuwde Maria Antoinette van Pieterson en bij de burgerlijke stand ingeschreven als Johannes van Pieterson. De familie Koetsier ontfermde zich over hem; later wijzigde hij zijn naam officieel in Koetsier (1942).

koetsier3In 1982 liet hij op de begraafplaats Zorgvlied in Amstelveen reeds zijn grafsteen plaatsen (graf C-1-158). Vrijwel het gehele oppervlak van de steen wordt ingenomen door een wiskundige formule die hij samen met de wiskundige H.P. Barendrecht had ontwikkeld en waarmee, zo stelde hij, niet alleen greep op de kunst is te verkrijgen maar deze ook valt te objectiveren.

De gemeente Amstelveen doorzag kennelijk zowel doel als inhoud van de formule want in 1991, vlak voor de dood van Koetsier, kocht zij de grafsteen als kunstwerk aan.

 

 


Geschreven: 16 juli 2005
Aangepast: 26 januari 2019
Auteur: Pim de Bie
Categorie: Kunst & Cultuur

 * Amsterdam 1 maart 1809 - † Amsterdam 24 februari 1876

 

heije1Vraag een gemiddelde Amsterdammer wie Jan Pieter Heije was, de man naar wie een zijstraat van de Overtoom is vernoemd. Veelal zal men het antwoord schuldig blijven. Zijn vierjarig lidmaatschap van de raad van de gemeente Amsterdam heeft hem geen bekendheid opgeleverd. Wie echter zijn grafmonument in Abbenes, een plaatsje in het zuiden van de gemeente Haarlemmermeer, bezoekt, moet echter wel tot de conclusie komen dat Heije bijzondere kwaliteiten moet hebben gehad. Dat blijkt ook uit de traditie die eruit bestond om op zijn geboortedag de Abbenesser schooljeugd op een versnapering te trakteren, waarna in optocht naar het graf van Heije werd gegaan. Daar werden enkele liedjes van de dichter, arts en kindervriend gezongen. Over het weidse, open land klonk Een karretje op de zandweg reed of De Zilvervloot, liedjes waarvan hij de teksten had geschreven. Gelukkig is deze traditie sinds enkele jaren weer in ere hersteld.

Een talentvol arts
Prentbriefkaart grafmonument J.P.Heije (collectie René ten Dam)

Jan Pieter Heije werd op 1 maart 1809 op het Oudekerksplein in Amsterdam geboren uit het huwelijk van Casper Hermanus Heije, chirurgijn, baardscheerder en Anna Sluyp. Ondanks dat hij in een eenvoudig gezin opgroeide kon hij doordat zijn vader door een erfenis in betere doen was geraakt een goede opleiding krijgen. Eerst op de Franse school, waarna hij op 11-jarige leeftijd naar de Latijnse school ging. In 1825, 16 jaar oud, werd hij toegelaten tot het Atheneum Illustre. Vanaf 1827 volgde hij colleges aan de geneeskundige faculteit van de Universiteit in Leiden. Tijdens zijn studie verschenen zijn eerste poëtische werkstukken in de Studentenalmanak. Ook op muzikaal gebied had hij een meer dan gewoon talent. Hij speelde niet onverdienstelijk piano en componeerde enkele muziekstukken.

Op 7 oktober 1830 werd een door hem geschreven pamflet met de titel Wapenkreet! verspreid, een gedicht dat opriep ten strijde te trekken tegen de in opstand gekomen Belgen. Geheel vrijwillig ging hij met de jagerscompagnie van de Leidse Universiteit mee in de 10-daagse veldtocht. Zonder dat deze tocht veel resultaat opleverde keerde hij op 23 september 1831 terug.

Jan Pieter studeerde op 28 juni 1832 af op het proefschrift De morbis qui mentales dicuntur en begon een artsenpraktijk in Amsterdam. Hij bleef bij zijn ouders op de Reguliersgracht 58 wonen en verhuisde in 1833 mee naar de Prinsengracht 983a. Kort na zijn vestiging als arts brak een cholera-epidemie uit; hij werkte drie maanden tussen zieken en stervenden en constateerde dat hygiëne een nog nauwelijks bekend begrip was. In het tijdschrift "Wenken en meningen over geneeskundige staatsregeling" deed hij aanbevelingen voor verbeteringen. Het duurde echter nog twintig jaar voor de overheid bij wet tot het nemen van maatregelen overging.

Kinderliederen

Ondanks zijn drukke werkzaamheden als arts bleef hij ook actief in de literaire wereld. Samen met enkele vrienden zoals Nicolaas Beets en Potgieter richtte hij in 1834 het tijdschrift De Muzen op. Hij publiceerde in de Enkhuizer Almanak en was redacteur van dat deel in die almanak dat door de Maatschappij tot het Nut van het Algemeen werd verzorgd. Hij zag echter zelf ook wel in dat zijn letterkundige capaciteiten zich niet kon meten met die van zijn vrienden. Zijn pennenvruchten moeten meer beoordeeld worden in het bredere verband van streven naar een omzetting van de neerwaartse spiraal waarin de maatschappij was gekomen en strijd tegen de miserabele omstandigheden waarin verpauperde burgers verkeerden. Hij ging zich toeleggen op het volks- en kinderlied. Een bundel van 12 kinderliederen kwam in 1843 uit waarin o.a. Klein vogelijn op groene tak en Zie, de maan schijnt door de boomen. Het dienstbaar zijn en het ijveren voor het verhogen van de volksbeschaving lagen hem na aan het hart. Vooral de opvoeding van kinderen had zijn bijzondere belangstelling. Als gevolg daarvan liet hij in 1846 een boekje verschijnen met als titel Sprookjes uit de oude doos, op rijm gebragt door J.P. Heije. Vier sprookjes, Assepoester, Roodkapje, de Gelaarsde Kat en Klein Duimpje maakten deel uit van het boekje.

Hij werd in 1853 lid van de Amsterdamse gemeenteraad. In die tijd bestond de gemeenteraad in hoofdzaak uit patriciërs en vertegenwoordigers uit de gegoede stand. Gezien zijn ervaringen als dokter in een Amsterdamse armenwijk deed hij vele voorstellen over armenzorg en het ontwikkelen van geneeskundige verordeningen. Hij zag het belang van betere volkshuisvesting en hygiëne, de ernstige gevolgen van drankmisbruik, het gemis aan ontspanning en lichamelijke oefening, kinderarbeid en gebrek aan verpleging van zieken en hulpbehoevenden. Hij wees op het verband daarvan met de geestelijke- en lichamelijke gezondheid. Het was boter aan de galg, hij vond weinig of geen gehoor bij zijn mederaadsleden. In 1857 trad hij gefrustreerd uit de raad en beëindigde hij ook zijn dokterspraktijk.

Hij wijdde zich nu geheel aan de dichtkunst en was daar zeer succesvol mee. Als lid van het hoofdbestuur van de Maatschappij ter bevordering van de Toonkunst had hij kennisgemaakt met het medebestuurslid J.J. Viotta, een collega-arts (1814-1859). Er ontstond een samenwerking waarin Heije teksten van kinder- en volksliedjes schreef en Viotta die op toon zette. De liedjes hadden meestal een pedagogisch karakter, liefde voor het land, de zee, het verleden. Zo ontstonden Een scheepje in de haven lag, De zilvervloot, Een karretje op den zandweg reed, Hollands vlag je bent mijn glorie en Ferme jongens, stoere knapen. Ook nu worden vele van deze volksliedjes, samen hebben ze er een 20-tal gemaakt, nog steeds gekend. Hoewel de teksten voor die tijd verdienstelijk zijn is hun bekendheid waarschijnlijk in grotere mate te danken aan de vlotte melodietjes die Viotta er voor componeerde. Ook hij werd geëerd door zijn naam aan een Amsterdamse straat te verbinden.

Weldoener

heije3

Op 14 november 1850 trouwde Heije met Maria Margaretha van Voorst, een dochter van Ds. Jan Jacob van Voorst. Dochtertje Sophia wordt op 21 september 1851 geboren. Zijn schoonvader had in 1855 in het zuiden van het drooggelegde Haarlemmermeer het oude eiland Abbenes met omliggende gronden gekocht en die vervolgens met de erop gebouwde boerderijen verpacht. In 1860 werd Heije belast met het beheer van zowel de gronden als de boerderijen. Regelmatig begaf hij zich hiervoor naar Abbenes en er ontstond een bijzondere band tussen hem en het polderdorpje. Hij kon hier volledig uit de voeten met zijn gaven voor het ontwikkelen van plannen op sociaal gebied. Naast toezicht op en leiding geven aan het beheer van de onroererende zaken zette hij zich in voor de ontwikkeling van de Abbenessers. Hij bouwde huizen voor de arbeiders, stichtte een school met kosteloos onderwijs en een kinder- en volwassenenbibliotheek. Met de bibliotheek wilde hij proberen de dorpelingen op een hoger geestelijk- en zedelijk plan te brengen door hen de mogelijkheid te geven tot het lenen van reisbeschrijvingen en boeken over de geschiedenis van landen en volken. Hij zorgde tevens voor een regelmatige aanvoer van nieuwe boeken. Voor de bouw van een kerk stelde hij "éénderde bunder grond ten eeuwige dage" beschikbaar. Zijn inmiddels 17-jarige dochter Sophia mocht op 8 juli 1868 de eerste steen voor de kerk leggen; deze steen met inscriptie is nog in de voorgevel van de kerk te zien.

heije2

Heije voelde zich zo nauw met Abbenes verbonden dat hij de gemeente Haarlemmermeer op 3 november 1869 verzocht een deel van de grond die na het overlijden van zijn schoonvader eigendom van zijn vrouw en haar zuster was geworden, te bestemmen voor een familiegrafkelder. Hij motiveerde dat met de mededeling "Ik wil rusten temidden mijns volks". Na het verkrijgen van toestemming schonk hij het naast het graf liggende perceel grond aan de Hervormde Kerk om er een kerkhof aan te leggen. 

Zijn dood en begrafenis

De laatste jaren van zijn leven nam zijn gezondheid sterk af. Hij leed al langere tijd aan podagra, een uiterst pijnlijke voetjicht. Later kwam daar nog kramphoest bij waarvoor hij naar het Brohltal in Duitsland ging om genezing te vinden. Ondanks de moeilijke omstandigheden die hem het werken bijna onmogelijk maakte schreef hij in die tijd nog zijn autobiografie Innigst leven eens dichters, poëzie des huizes van Dr. J.P. Heije. In 1874 liet hij zijn pennenvrucht in een oplage van 50 exemplaren in twee delen drukken en schonk ze aan familieleden en vrienden. Hij bepaalde daarbij dat deze herinneringen niet voor 1 maart 1909, zijn 100e geboortedag, openbaar gemaakt mochten worden. Toen het zo ver was was er geen belangstelling meer voor. Hij had verzorging nodig. En waarschijnlijk omdat dat in zijn eigen huis Prinsengracht 985 niet mogelijk was werd hij in de woning van de zuster van zijn vrouw, Diderica Cornelia van Voorst, aan de Keizersgracht 598 verpleegd. Hij overleed op donderdag 24 februari 1876 om 11 uur 's morgens. heije4In de pers werd veel aandacht aan zijn dood geschonken. De Amsterdamsche Courant, het Algemeen Dagblad en het Nieuws van de Dag, waarvan hij sinds de oprichting in 1870 President-Commissaris was, schreven lovende herdenkingsartikelen waaruit bleek dat hij een man van nationaal belang was geworden. Vier dagen na zijn dood, maandag 28 februari 1876 om half twee, werd zijn lichaam in de grafkelder geplaatst. De belangstelling was groot. De uitvaart vertrok van boerderij Heije's Vlaggelied waar hij gedurende zijn werkbezoeken aan Abbenes gewoon was te overnachten.

Een lange stoet koetsen, schoolkinderen en werklieden begaf zich in zuidelijke richting langs de Hoofdvaart. Aan het graf spraken de predikant van Abbenes, ds. Bervoets, de plaatselijke onderwijzer P. Boekel waarmee Heije een vriendschappelijke relatie onderhield en prof. A.D. Loman namens de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst. Kinderen legden kransen op de kist en zongen het lied Avondbede. Het dankwoord werd uitgesproken door Heije's schoonzoon Wilhelm Zervas, die helaas niet door zijn vrouw Sophia vergezeld was omdat zij recent was bevallen van dochter Elsa.

Het grafmonument

heije5Op 11 maart 1876 werd in Amsterdam een vergadering belegd waarbij de hoofdonderwijzers van Amsterdamse openbare scholen besloten de Nederlandse jeugd in de gelegenheid te stellen als blijk van erkentelijkheid voor wat dr. Heije heeft gedaan een eenvoudig gedenkteken op zijn graf te plaatsen. Een bijdrage van een cent per kind werd in overweging gegeven. De inzameling liep allesbehalve voorspoedig, maar toch kon op 11 augustus aan beeldhouwer W.B.G. Molkenboer opdracht worden gegeven tot het ontwerpen van een gedenkteken. Reeds op 14 oktober 1876 werd het f 960,28 kostende monument onthuld. Het bestond uit een achter het graf op een sokkel geplaatste stèle waarop een aantal symbolische figuren zijn afgebeeld.

In het bovendeel voorwerpen die met Heije's werk te maken hadden zoals een plant, een ganzenveer en een lyra als het symbool van de muziek. Daaronder een lauwerkrans met twee omgedraaide fakkels als symbool van de dood. Heije7Boven de fakkels een opstijgende vlinder refererende aan de opstanding. Op de basis van de stèle is geschreven De Nederlandsche jeugd aan den kindervriend en dichter Dr. J.P. Heije 1809-1876. In aanwezigheid van o.a. burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, de dijkgraaf en Heije's dochter Sophia met haar man zongen kinderen het lied Vleugelen dat aanvangt met "Een lied, een lied uw leven lang". Op de achterzijde van de stèle is deze regel ingehouwen.

Op de sluitsteen van de grafkelder staat "Hier sluimeren tot hooger ontwaken", waarna de namen volgen van: Jan Pieter Heije; Kleinkind Alfred Zervas (1873-1880), het op jeugdige leeftijd gestorven zoontje van Sophia Zervas-Heije; Dochter Sophia Zervas-Heije (1851-1893), die reeds op 41-jarige leeftijd overleed; Diderica Cornelia (roepnaam Cornelia) van Voorst (1826-1900), schoonzuster van Heije; Maria Margaretha van Voorst (1825-1903), echtgenote van Heije.

heije9Op de lijst rondom de deksteen staat op de bovenzijde: "Grafsteen van Dr. J.P. Heije en zijn dierbaarsten"; op de linkerzijde: "Mede ter gedachtenisse zijns vaders Ds I.I. van Voorst"; op de rechterzijde: "En zijner moeder Sophia van Voorst-Hoeufft". Op de beneden zijde staan vier familiewapens met daaronder namen Hoeufft, Heije, Van Voorst en Geelvinck.

Heden ten dage ziet het graf en de nabije omgeving van het graf er nogal verwaarloosd uit. Het graf is gelegen aan het verlengde, doodlopende deel van de Dr. Heijelaan in Abbenes. Links van de weg zijn twee toegangshekken. Het eerste voert via een met bomen omzoomd laantje naar Heije's grafmonument, het tweede geeft toegang tot de begraafplaats van Abbenes waarvoor Heije in 1879 de grond beschikbaar stelde. 

 

Literatuur

  • C.M. Spaan: Verkoping van Heije's nalatenschap - Meer-Historie, 9e jaargang nr 5, december 1981, blz 9-13
  • C.M. Spaan: Ds. Jan Jacob van Voorst, predikant te Amsterdam en grondeigenaar in de Haarlemmermeer - Meer-Historie, 17e jaargang nr 2, juni 1989, blz 6-24
  • J. van Andel: Begraafplaats van de familie Heije - Meer-Historie, 22e jaargang nr 3, september 1994, blz 6-10
  • J.A. Alberdingk Thijm: Een woord ter gedachtenis van Dr. J.P. Heije - 19 maart 1877