Beroemde Graven
* Amsterdam 1 maart 1809 - † Amsterdam 24 februari 1876
Vraag een gemiddelde Amsterdammer wie Jan Pieter Heije was, de man naar wie een zijstraat van de Overtoom is vernoemd. Veelal zal men het antwoord schuldig blijven. Zijn vierjarig lidmaatschap van de raad van de gemeente Amsterdam heeft hem geen bekendheid opgeleverd. Wie echter zijn grafmonument in Abbenes, een plaatsje in het zuiden van de gemeente Haarlemmermeer, bezoekt, moet echter wel tot de conclusie komen dat Heije bijzondere kwaliteiten moet hebben gehad. Dat blijkt ook uit de traditie die eruit bestond om op zijn geboortedag de Abbenesser schooljeugd op een versnapering te trakteren, waarna in optocht naar het graf van Heije werd gegaan. Daar werden enkele liedjes van de dichter, arts en kindervriend gezongen. Over het weidse, open land klonk Een karretje op de zandweg reed of De Zilvervloot, liedjes waarvan hij de teksten had geschreven. Gelukkig is deze traditie sinds enkele jaren weer in ere hersteld.
Een talentvol arts
Jan Pieter Heije werd op 1 maart 1809 op het Oudekerksplein in Amsterdam geboren uit het huwelijk van Casper Hermanus Heije, chirurgijn, baardscheerder en Anna Sluyp. Ondanks dat hij in een eenvoudig gezin opgroeide kon hij doordat zijn vader door een erfenis in betere doen was geraakt een goede opleiding krijgen. Eerst op de Franse school, waarna hij op 11-jarige leeftijd naar de Latijnse school ging. In 1825, 16 jaar oud, werd hij toegelaten tot het Atheneum Illustre. Vanaf 1827 volgde hij colleges aan de geneeskundige faculteit van de Universiteit in Leiden. Tijdens zijn studie verschenen zijn eerste poëtische werkstukken in de Studentenalmanak. Ook op muzikaal gebied had hij een meer dan gewoon talent. Hij speelde niet onverdienstelijk piano en componeerde enkele muziekstukken.
Op 7 oktober 1830 werd een door hem geschreven pamflet met de titel Wapenkreet! verspreid, een gedicht dat opriep ten strijde te trekken tegen de in opstand gekomen Belgen. Geheel vrijwillig ging hij met de jagerscompagnie van de Leidse Universiteit mee in de 10-daagse veldtocht. Zonder dat deze tocht veel resultaat opleverde keerde hij op 23 september 1831 terug.
Jan Pieter studeerde op 28 juni 1832 af op het proefschrift De morbis qui mentales dicuntur en begon een artsenpraktijk in Amsterdam. Hij bleef bij zijn ouders op de Reguliersgracht 58 wonen en verhuisde in 1833 mee naar de Prinsengracht 983a. Kort na zijn vestiging als arts brak een cholera-epidemie uit; hij werkte drie maanden tussen zieken en stervenden en constateerde dat hygiëne een nog nauwelijks bekend begrip was. In het tijdschrift "Wenken en meningen over geneeskundige staatsregeling" deed hij aanbevelingen voor verbeteringen. Het duurde echter nog twintig jaar voor de overheid bij wet tot het nemen van maatregelen overging.
Kinderliederen
Ondanks zijn drukke werkzaamheden als arts bleef hij ook actief in de literaire wereld. Samen met enkele vrienden zoals Nicolaas Beets en Potgieter richtte hij in 1834 het tijdschrift De Muzen op. Hij publiceerde in de Enkhuizer Almanak en was redacteur van dat deel in die almanak dat door de Maatschappij tot het Nut van het Algemeen werd verzorgd. Hij zag echter zelf ook wel in dat zijn letterkundige capaciteiten zich niet kon meten met die van zijn vrienden. Zijn pennenvruchten moeten meer beoordeeld worden in het bredere verband van streven naar een omzetting van de neerwaartse spiraal waarin de maatschappij was gekomen en strijd tegen de miserabele omstandigheden waarin verpauperde burgers verkeerden. Hij ging zich toeleggen op het volks- en kinderlied. Een bundel van 12 kinderliederen kwam in 1843 uit waarin o.a. Klein vogelijn op groene tak en Zie, de maan schijnt door de boomen. Het dienstbaar zijn en het ijveren voor het verhogen van de volksbeschaving lagen hem na aan het hart. Vooral de opvoeding van kinderen had zijn bijzondere belangstelling. Als gevolg daarvan liet hij in 1846 een boekje verschijnen met als titel Sprookjes uit de oude doos, op rijm gebragt door J.P. Heije. Vier sprookjes, Assepoester, Roodkapje, de Gelaarsde Kat en Klein Duimpje maakten deel uit van het boekje.
Hij werd in 1853 lid van de Amsterdamse gemeenteraad. In die tijd bestond de gemeenteraad in hoofdzaak uit patriciërs en vertegenwoordigers uit de gegoede stand. Gezien zijn ervaringen als dokter in een Amsterdamse armenwijk deed hij vele voorstellen over armenzorg en het ontwikkelen van geneeskundige verordeningen. Hij zag het belang van betere volkshuisvesting en hygiëne, de ernstige gevolgen van drankmisbruik, het gemis aan ontspanning en lichamelijke oefening, kinderarbeid en gebrek aan verpleging van zieken en hulpbehoevenden. Hij wees op het verband daarvan met de geestelijke- en lichamelijke gezondheid. Het was boter aan de galg, hij vond weinig of geen gehoor bij zijn mederaadsleden. In 1857 trad hij gefrustreerd uit de raad en beëindigde hij ook zijn dokterspraktijk.
Hij wijdde zich nu geheel aan de dichtkunst en was daar zeer succesvol mee. Als lid van het hoofdbestuur van de Maatschappij ter bevordering van de Toonkunst had hij kennisgemaakt met het medebestuurslid J.J. Viotta, een collega-arts (1814-1859). Er ontstond een samenwerking waarin Heije teksten van kinder- en volksliedjes schreef en Viotta die op toon zette. De liedjes hadden meestal een pedagogisch karakter, liefde voor het land, de zee, het verleden. Zo ontstonden Een scheepje in de haven lag, De zilvervloot, Een karretje op den zandweg reed, Hollands vlag je bent mijn glorie en Ferme jongens, stoere knapen. Ook nu worden vele van deze volksliedjes, samen hebben ze er een 20-tal gemaakt, nog steeds gekend. Hoewel de teksten voor die tijd verdienstelijk zijn is hun bekendheid waarschijnlijk in grotere mate te danken aan de vlotte melodietjes die Viotta er voor componeerde. Ook hij werd geëerd door zijn naam aan een Amsterdamse straat te verbinden.
Weldoener
Op 14 november 1850 trouwde Heije met Maria Margaretha van Voorst, een dochter van Ds. Jan Jacob van Voorst. Dochtertje Sophia wordt op 21 september 1851 geboren. Zijn schoonvader had in 1855 in het zuiden van het drooggelegde Haarlemmermeer het oude eiland Abbenes met omliggende gronden gekocht en die vervolgens met de erop gebouwde boerderijen verpacht. In 1860 werd Heije belast met het beheer van zowel de gronden als de boerderijen. Regelmatig begaf hij zich hiervoor naar Abbenes en er ontstond een bijzondere band tussen hem en het polderdorpje. Hij kon hier volledig uit de voeten met zijn gaven voor het ontwikkelen van plannen op sociaal gebied. Naast toezicht op en leiding geven aan het beheer van de onroererende zaken zette hij zich in voor de ontwikkeling van de Abbenessers. Hij bouwde huizen voor de arbeiders, stichtte een school met kosteloos onderwijs en een kinder- en volwassenenbibliotheek. Met de bibliotheek wilde hij proberen de dorpelingen op een hoger geestelijk- en zedelijk plan te brengen door hen de mogelijkheid te geven tot het lenen van reisbeschrijvingen en boeken over de geschiedenis van landen en volken. Hij zorgde tevens voor een regelmatige aanvoer van nieuwe boeken. Voor de bouw van een kerk stelde hij "éénderde bunder grond ten eeuwige dage" beschikbaar. Zijn inmiddels 17-jarige dochter Sophia mocht op 8 juli 1868 de eerste steen voor de kerk leggen; deze steen met inscriptie is nog in de voorgevel van de kerk te zien.
Heije voelde zich zo nauw met Abbenes verbonden dat hij de gemeente Haarlemmermeer op 3 november 1869 verzocht een deel van de grond die na het overlijden van zijn schoonvader eigendom van zijn vrouw en haar zuster was geworden, te bestemmen voor een familiegrafkelder. Hij motiveerde dat met de mededeling "Ik wil rusten temidden mijns volks". Na het verkrijgen van toestemming schonk hij het naast het graf liggende perceel grond aan de Hervormde Kerk om er een kerkhof aan te leggen.
Zijn dood en begrafenis
De laatste jaren van zijn leven nam zijn gezondheid sterk af. Hij leed al langere tijd aan podagra, een uiterst pijnlijke voetjicht. Later kwam daar nog kramphoest bij waarvoor hij naar het Brohltal in Duitsland ging om genezing te vinden. Ondanks de moeilijke omstandigheden die hem het werken bijna onmogelijk maakte schreef hij in die tijd nog zijn autobiografie Innigst leven eens dichters, poëzie des huizes van Dr. J.P. Heije. In 1874 liet hij zijn pennenvrucht in een oplage van 50 exemplaren in twee delen drukken en schonk ze aan familieleden en vrienden. Hij bepaalde daarbij dat deze herinneringen niet voor 1 maart 1909, zijn 100e geboortedag, openbaar gemaakt mochten worden. Toen het zo ver was was er geen belangstelling meer voor. Hij had verzorging nodig. En waarschijnlijk omdat dat in zijn eigen huis Prinsengracht 985 niet mogelijk was werd hij in de woning van de zuster van zijn vrouw, Diderica Cornelia van Voorst, aan de Keizersgracht 598 verpleegd. Hij overleed op donderdag 24 februari 1876 om 11 uur 's morgens. In de pers werd veel aandacht aan zijn dood geschonken. De Amsterdamsche Courant, het Algemeen Dagblad en het Nieuws van de Dag, waarvan hij sinds de oprichting in 1870 President-Commissaris was, schreven lovende herdenkingsartikelen waaruit bleek dat hij een man van nationaal belang was geworden. Vier dagen na zijn dood, maandag 28 februari 1876 om half twee, werd zijn lichaam in de grafkelder geplaatst. De belangstelling was groot. De uitvaart vertrok van boerderij Heije's Vlaggelied waar hij gedurende zijn werkbezoeken aan Abbenes gewoon was te overnachten.
Een lange stoet koetsen, schoolkinderen en werklieden begaf zich in zuidelijke richting langs de Hoofdvaart. Aan het graf spraken de predikant van Abbenes, ds. Bervoets, de plaatselijke onderwijzer P. Boekel waarmee Heije een vriendschappelijke relatie onderhield en prof. A.D. Loman namens de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst. Kinderen legden kransen op de kist en zongen het lied Avondbede. Het dankwoord werd uitgesproken door Heije's schoonzoon Wilhelm Zervas, die helaas niet door zijn vrouw Sophia vergezeld was omdat zij recent was bevallen van dochter Elsa.
Het grafmonument
Op 11 maart 1876 werd in Amsterdam een vergadering belegd waarbij de hoofdonderwijzers van Amsterdamse openbare scholen besloten de Nederlandse jeugd in de gelegenheid te stellen als blijk van erkentelijkheid voor wat dr. Heije heeft gedaan een eenvoudig gedenkteken op zijn graf te plaatsen. Een bijdrage van een cent per kind werd in overweging gegeven. De inzameling liep allesbehalve voorspoedig, maar toch kon op 11 augustus aan beeldhouwer W.B.G. Molkenboer opdracht worden gegeven tot het ontwerpen van een gedenkteken. Reeds op 14 oktober 1876 werd het f 960,28 kostende monument onthuld. Het bestond uit een achter het graf op een sokkel geplaatste stèle waarop een aantal symbolische figuren zijn afgebeeld.
In het bovendeel voorwerpen die met Heije's werk te maken hadden zoals een plant, een ganzenveer en een lyra als het symbool van de muziek. Daaronder een lauwerkrans met twee omgedraaide fakkels als symbool van de dood. Boven de fakkels een opstijgende vlinder refererende aan de opstanding. Op de basis van de stèle is geschreven De Nederlandsche jeugd aan den kindervriend en dichter Dr. J.P. Heije 1809-1876. In aanwezigheid van o.a. burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, de dijkgraaf en Heije's dochter Sophia met haar man zongen kinderen het lied Vleugelen dat aanvangt met "Een lied, een lied uw leven lang". Op de achterzijde van de stèle is deze regel ingehouwen.
Op de sluitsteen van de grafkelder staat "Hier sluimeren tot hooger ontwaken", waarna de namen volgen van: Jan Pieter Heije; Kleinkind Alfred Zervas (1873-1880), het op jeugdige leeftijd gestorven zoontje van Sophia Zervas-Heije; Dochter Sophia Zervas-Heije (1851-1893), die reeds op 41-jarige leeftijd overleed; Diderica Cornelia (roepnaam Cornelia) van Voorst (1826-1900), schoonzuster van Heije; Maria Margaretha van Voorst (1825-1903), echtgenote van Heije.
Op de lijst rondom de deksteen staat op de bovenzijde: "Grafsteen van Dr. J.P. Heije en zijn dierbaarsten"; op de linkerzijde: "Mede ter gedachtenisse zijns vaders Ds I.I. van Voorst"; op de rechterzijde: "En zijner moeder Sophia van Voorst-Hoeufft". Op de beneden zijde staan vier familiewapens met daaronder namen Hoeufft, Heije, Van Voorst en Geelvinck.
Heden ten dage ziet het graf en de nabije omgeving van het graf er nogal verwaarloosd uit. Het graf is gelegen aan het verlengde, doodlopende deel van de Dr. Heijelaan in Abbenes. Links van de weg zijn twee toegangshekken. Het eerste voert via een met bomen omzoomd laantje naar Heije's grafmonument, het tweede geeft toegang tot de begraafplaats van Abbenes waarvoor Heije in 1879 de grond beschikbaar stelde.
Literatuur
- C.M. Spaan: Verkoping van Heije's nalatenschap - Meer-Historie, 9e jaargang nr 5, december 1981, blz 9-13
- C.M. Spaan: Ds. Jan Jacob van Voorst, predikant te Amsterdam en grondeigenaar in de Haarlemmermeer - Meer-Historie, 17e jaargang nr 2, juni 1989, blz 6-24
- J. van Andel: Begraafplaats van de familie Heije - Meer-Historie, 22e jaargang nr 3, september 1994, blz 6-10
- J.A. Alberdingk Thijm: Een woord ter gedachtenis van Dr. J.P. Heije - 19 maart 1877
* Rotterdam 11 april 1869 - † Amsterdam 9 december 1938
Op 11 april 1869 werd Arnold Hendrik de Hartog te Rotterdam geboren als zoon van de Rotterdamse hervormde predikant Dr. A. H. de Hartog Sr. Toen hij 13 jaar oud werd, verhuisde het gezin naar Amsterdam in verband met de benoeming van zijn vader tot hoogleraar in de exegese van het Nieuwe Testament en in de Latijnse taal- en letterkunde aan de Vrije Universiteit. Daarop volgde een periode, waarin hij onderwijs genoot bij de Herrnhutters te Neuwied in Duitsland. Vanwege heimwee kwam hij al spoedig terug naar Nederland en kwam terecht op de kostschool van het Instituut Bijleveld van H. Bijleveld te Rotterdam. Is ook daar sprake geweest van heimwee? In elk geval genoot hij op 17-jarige leeftijd particulier onderwijs in Amsterdam van de heer H. Bijleveld, die in 1885 van zijn instituut te Rotterdam afscheid had genomen om directeur te worden van de Gereformeerde Kweekschool te Amsterdam. Na gewerkt te hebben bij de boekhandel Höveker & Zn en in de effectenhandel, begon hij in 1893 zich voor te bereiden op het eindexamen gymnasium. Zijn wetenschappelijke en wijsgerige aanleg deed hem uiteindelijk beseffen, dat een academische studie meer bij hem paste dan de handel. Door zijn wens om schilder te worden, omdat hij niet onverdienstelijk tekende, had De Hartog Sr. al een streep gehaald.
* Utrecht 16 september 1899 - † Amsterdam, 9 maart 1980
Dominee van het volk
Op vrijdag 16 september 2005 werd het nieuwe grafmonument op het graf van het echtpaar Buskes-Grondijs overgedragen aan de begraafplaats Zorgvlied te Amstelveen. Aan de onthulling van de steen ging een korte plechtigheid vooraf in de aula van Zorgvlied. Tijdens deze plechtigheid in aanwezigheid van een aantal genodigden hielden Dr. E.D.J. de Jongh, biograaf van Buskes en Ds. G.H. Lensink, Buskes' laatste wijkpredikant, korte toespraken, waarin zij vanuit een persoonlijke relatie Buskes hebben belicht. In mijn woord van welkom als voorzitter van het comité tot behoud van het graf van Buskes belichtte ik de voorgeschiedenis:
Namens ons comité heet ik u van harte welkom in deze bijeenkomst ter gelegenheid van de overdracht van de nieuwe grafsteen aan de begraafplaats Zorgvlied. Toen mijn echtgenote en ik vorig jaar op Zorgvlied de graven zochten van predikanten en hoogleraren, die voor mij van betekenis zijn geweest, en aan welke graven ik te gelegener tijd een boekje wil wijden, konden wij Buskes' graf niet vinden. Bij navraag werd mij gezegd, dat van verdere rechten afstand was gedaan en het graf te zijner tijd zou worden geruimd. Dit deed me contact zoeken met de synode van de Protestantse Kerk in Nederland, de Protestantse Gemeente van Amsterdam, de burgemeester van Amsterdam, de biograaf van Buskes, Dr. E.D.J. de Jongh en via genoemde burgemeester met Ds. G.H. Lensink, laatste wijkpastor van Buskes.
Al spoedig vormden De Jongh, Lensink en ik het Comité tot behoud van het graf van Buskes. Een stichting, de stichting Altvoorde, werd gevonden om voor de nabije en verre toekomst het graf te behouden. Eerst aan het einde van het traject werd duidelijk, dat Zorgvlied dit zelf op zich zou nemen en het zoeken naar een stichting dus eigenlijk niet nodig was geweest. Intussen was door het comité actie ondernomen gelden bijeen te brengen om een en ander mogelijk te maken, inclusief een nieuwe grafsteen, daar de oude steen reeds verdwenen was.
Ik schetste u de gang van zaken, omdat het persbericht, dat de gemeente Amstelveen deed uitgaan naar aanleiding van dit gebeuren, op een aantal punten geen correcte weergave gaf van de feiten.
Belangrijker is het behoud van het graf en de plaatsing van een nieuwe steen. Curieus is te vermelden, dat ik, dominee uit Assen - waar de slang niet gesproken, maar wel gebeten heeft - en ook nog een dominee die gepensioneerd legerpredikant is, terwijl Buskes antimilitarist was, de aanzet tot een en ander mocht geven. Daarbij behoorde ik in m'n jeugd tot Buskes' wijkgemeente rond de Oranjekerk en was ik later ook nog dominee op Texel, waar Buskes als dominee begonnen is. Wat heet toeval?
Na de plechtigheid in de aula werd de steen onthuld door de leden van het comité. Door de luitenant-kolonel Bosshardt van het Leger des Heils, beter bekend als majoor Bosshardt, werd op de steen een rode roos gelegd. Tenslotte werd de steen overgedragen aan het hoofd van de begraafplaats Zorgvlied, de heer Arpad Nesvadba.
Het belang van het behoud van dit graf
Dat belang ligt in de persoon van Buskes zelf. In zijn biografie: Buskes, dominee van het volk, schrijft Dr. E. D. J. de Jongh: "Een en ander heeft het beeld opgeleverd van een veelzijdig, gecompliceerd en tot op hoge leeftijd intens geleefd leven. Het was het leven van een non-conformist die rechts was en rood, kerkelijk en wereldlijk, conservatief en revolutionair, agerend tegen en reagerend op allerlei zaken in de kerk en in de wereld. Hij demonstreerde dit in alle verbanden waaraan hij deelnam, tot dankbaarheid van de één en tot ergernis van de ander."
Jeugd
Geboren op 16 september 1899 in een gereformeerd gezin, groeide Buskes op in de Haverstraat in Utrecht, waar zijn vader een meubelmakerij had. In zijn boek Hoera voor het leven spreekt Buskes met warmte over zijn vader:
"Zijn leven werd gedragen door een diepe eerbied voor het Woord Gods en een sterk besef van het recht Gods." en "Fel en scherp kon Vader zijn - hij was van nature driftig - wanneer er onrecht geschiedde, vooral wanneer dit geschiedde in de kerk, die immers de kerk des Heeren was …………. De bevoorrechting van de rijken in de kerk heeft hij zijn leven lang bestreden. Dat was niet de uiting van klassebewustzijn, maar een vrucht van zijn sterk besef van het recht Gods, dat in de allereerste plaats het recht der armen is." Toch was, zoals Buskes zei, de godsdienst waarin hij opgroeide een vrolijke godsdienst, misschien nog wel het best gekarakteriseerd in de regels van het lied dat hij leerde op de bewaarschool:
Ik ben een kind
van God bemind
en tot geluk geschapen.
Een lied, dat hem, zoals hij zelf vertelde, zijn leven lang begeleidde.
Studie
Na het behalen van het gymnasiumdiploma met de bedoeling medicijnen te gaan studeren werd het uiteindelijk theologie. Van invloed op die keuze is zeker geweest de hervormde Ds. M. J. A. de Vrijer, die aan het Utrechtse gymnasium bijbelkunde, geloofsleer en hebreeuws gaf. Door hem leerde Buskes Pascal, Vinet en Kierkegaard kennen. Wat betreft zijn studie aan de Vrije Universiteit steekt Buskes zijn bewondering voor de theoloog Prof. Dr. H. Bavinck en de jurist Prof. Mr. A. Anema niet onder stoelen of banken: "Twee geleerden van formaat [...] waren deze twee er niet geweest, dan zou de V.U. voor mij zo niet een teleurstelling zijn geworden dan toch in elk geval weinig betekenis hebben gehad."
De kerk
In 1924 werd Buskes in de Gereformeerde Kerk van Oosterend op Texel als predikant bevestigd. Nu kon hij mensen laten delen in wat hem van huis uit was meegegeven en wat hij zich in zijn jeugd en tijdens de studie eigen heeft kunnen maken. Zijn horizon had zich echter niet beperkt tot de Gereformeerde Kerken en de Vrije Universiteit. Politiek-maatschappelijke en theologische vraagstukken deden hem kennisnemen van visies buiten de "eigen kring". Met name Dr. Karl Barth, de Zwitserse theoloog en sociaal-democraat, heeft een geweldige invloed gehad op Buskes. Zonder De Vrijer was Buskes geen theologie gaan studeren, zonder Karl Barth was hij geen dominee geworden. "Theologie is niet een liefhebberij van een stel wereldvreemde dominees, maar het bezig zijn met het evangelie van Jezus Christus en de prediking der kerk in voortdurend contact met het leven en de levensvragen van onze moderne tijd."
Het conflict in 1926 in de Gereformeerde Kerken over de uitleg van het scheppingsverhaal in het bijbelboek Genesis naar aanleiding van een preek van Dr. J.G. Geelkerken leidde na de beruchte synode van Assen (onder andere over het spreken van de slang) tot een kerkscheuring. Uiteindelijk werd Geelkerken afgezet en verlieten een aantal predikanten, onder wie Buskes, het verband van de Gereformeerde Kerken. Samen vormden zij met gemeenteleden, die het ook met de uitspraken en beslissingen van de synode van Assen niet eens waren, De Gereformeerde Kerken in Nederland in Hersteld Verband. Buskes werd dominee in het Hersteld Verband van 1926-1929 te Amsterdam, van 1929-1932 op Texel, van 1932-1938 opnieuw te Amsterdam, van 1939-1943 te Rotterdam. Vanuit de Hervormde Kerk is er in die oorlogstijd sterke aandrang geweest op Buskes om over te stappen. Hij heeft uiteindelijk de stap genomen. De Hervormde Gemeente van Amsterdam wilde hem hebben. Men wist hoe hij buitenkerkelijke mensen aansprak. Men was zich bewust geworden hoe groot de kloof geworden was tussen de arbeiderswereld en de kerk. Buskes zou de brug kunnen slaan. Op 12 september 1943 werd hij door Dr. K. H. Miskotte in de Nieuwe Kerk op de Dam bevestigd tot predikant van de Hervormde Gemeente, belast met het evangelisatie-werk onder de buitenkerkelijke arbeiders. Was het daarom vreemd, dat hij zich verwant voelde met het Leger des Heils, dat immers "met Jezus de straat opging"?
De politiek
De grote verdienste van Buskes is mijns inziens zijn voortdurende inspanning mens en wereld te betrekken op het Koninkrijk Gods. God heeft in Christus de wereld lief. Die boodschap heeft politieke consequenties. Al op vijftienjarige leeftijd, aan het begin van de eerste wereldoorlog, werd hij gegrepen door het gedachtengoed van de Bond van Christen Socialisten, het hartstochtelijk protest tegen het imperialistisch, kapitalistisch en militaristisch karakter van de samenleving en de christelijke kerken. Hartstochtelijk nam hij deel aan het politieke debat en maakte keuzes. Hij werd lid van de Christelijk Democratische Unie, die in 1926 was opgericht. Het was een partij van christen-socialisten, waarin het kapitalisme, het militarisme en het kolonialisme hevig werd bestreden. Buskes werd lid van Kerk en Vrede, een beweging, waarin men de overtuiging was en is toegedaan, dat oorlog en evangelie haaks op elkaar staan. Buskes was overtuigd pacifist en anti-militarist. Al heel snel onderkende Buskes in de jaren 30 de dreiging van het fascisme en het nationaal-socialisme en het antisemitisme, dat er het hart van was. Buskes heeft tijdens de tweede wereldoorlog niet gezwegen. In 1944 betekende dat, mede door zijn hulp aan onderduikers, gevangenneming. Na een maand Huis van Bewaring op de Weteringschans in Amsterdam zou hij op transport gesteld worden naar Dachau. Het werd echter Sint Michielsgestel, waar hij in gijzeling deelnam aan gespreksgroepen met gijzelaars en 's zondags preekte, soms tot tweemaal toe.
Wat de na-oorlogse tijd betreft was er De Doorbraak. Het opheffen van de S.D.A.P en het oprichten van de P.v.d.A., waarin rooms-katholieken, protestanten en humanisten hun geloofsbezit konden inbrengen bij een stuk praktisch werk aan socialistische grondslagen van de maatschappij, betekende een doorbraak wat de politiek en wat de kerk betrof. Een aantal predikanten, onder wie Buskes, traden toe. Voor Buskes betekende zijn christen-zijn socialist te moeten zijn. Het werd hem door velen niet in dank afgenomen, maar hij bleef volle kerken trekken. Te noemen vallen zeker zijn standpunt in de strijd van de zwarten in Zuid-Afrika en die in de Verenigde Staten van Amerika en zijn contacten met Ds. Beyers Naudé, Ds. Martin Luther King en Dom Helder Camara. Bij zijn erepromotie in 1965 aan de VU droeg Martin Luther King de toga van Buskes bij gebrek aan een rokkostuum.
Buskes heeft gepreekt, geschreven, gesproken en gedebatteerd. Misschien heeft hij zelf nog wel het best verwoord hoe hij stond in de wereld en in de kerk, toen hij schreef: "...activiteit zonder lof en aanbidding levert niets op."
Literatuur
- Dr. E.D.J. de Jongh Buskes dominee van het volk (1998)
- Dr. J.J. Buskes Hoera voor het leven (1963)
- Dr. J.J. Buskes Karl Barth (1965)
* 's Gravenhage 19 april 1890 - † Zandvoort 24 juni 1959
Lodewijk Ferdinand Dieben werd in een Haagse volksbuurt geboren. Zijn vader Franciscus Albertus Jacobus Dieben was een metselaar die later bode op het raadhuis werd. Moeder Frederika Wilhelmina Ninaber leed aan depressiviteit. Het gezin bestond uit 5 kinderen, Frans en Willy, Riek en Truus, Lou was de benjamin. Op de lagere school kreeg hij les van de later bekende pedagoog Jan Ligthart. De lessen waren niet aan hem besteed. Alleen zang en voordracht hadden zijn belangstelling. Lou verliet de school op 12-jarige leeftijd en werd piccolo in het Haagse Paulez-hotel. Na een aantal baantjes monsterde hij als steward aan bij de Holland-Amerikalijn. Naast zijn verlangen om artiest te worden kwam ook toen reeds zijn drang tot het veroveren van meisjesharten naar voren. In Londen probeerde hij nog met een draaiorgeltje de kost te verdienen; vanaf 1908 vervulde hij zijn dienstplicht. In verband met de mobilisatie werd hij in 1914 weer opgeroepen maar in 1915 wegens ongeschiktheid ontslagen.
In dat jaar begon hij op te treden als liedjeszanger en conferencier. Hij nam de artiestennaam Bandy aan, het omgedraaide en verengelste van Dieben. In Rotterdam trad hij in 1918 samen met zijn broer Willy op als "The Bandy Brothers" maar al snel gingen zij wegens constante ruzies uit elkaar. Lou hield de naam Bandy aan, zijn broer noemde zich voortaan Willy Derby en groeide uit tot een gevierde artiest. Lou 's carrière kwam moeilijk van de grond. Maar toen hij de danseres en pianiste Mathilde Eugenie Else Küch (1890-1944) ontmoette, ging het bergopwaarts. Eugenie was de dochter van een Duitse officier en weduwe van een in de Eerste Wereldoorlog gesneuvelde Duitser waarvan zij een dochter had. Eugenie had een goede invloed op hem, zij leerde hem omgangsvormen en beschaafd Nederlands. Door haar toedoen kon hij in betere theaters optreden. Op 21 juni 1921 trouwden zij in Voorburg. Uit hun huwelijk werd in 1928 dochter Loesje geboren.
Bandy was van 1931 tot 1939 verbonden aan de Nationale Revue waarvan René Sleeswijk en Bob Peters de directie voerden. Lou was in acht revues de centrale figuur. Hij zong en hield tussen de liedjes door zijn conferences, doorspekt met grappen. Bij zijn improvisaties verviel hij helaas regelmatig in grof taalgebruik en ongemanierdheid. Wel zag hij tijdens zijn optredens er altijd verzorgd uit. Een strooien hoed behoorde tot zijn standaard uitrusting. Zijn ster rees tot ongekende hoogte. Nationale bekendheid en rijkdom werden zijn deel. Zoek de zon op (1936) en Schep vreugde in het leven (1937) waren zeer bekende liedjes in de gelijknamige revues. Hoewel huwelijkstrouw voor hem een onbekend begrip was, kon Eugenie veel van hem hebben. Ze bleef hem steunen en vergaf hem zijn slippertjes. Hij stond bekend als een moeilijk mens, niet in de laatste plaats voor zichzelf. Veel van zijn collega's hadden niet veel met hem op. Toen Sleeswijk van de Nationale Revue hem dreigde te ontslaan, kocht hij samen met Bob Peters een aandelen-meerderheid in de revue en confronteerde Sleeswijk daarmee. "Ik ontslagen? Jij ontslagen, want ik ben de eigenaar van de Nationale Revue.
Ook trad hij op in een drietal Nederlandse speelfilms. In de eerste, Het meisje met de blauwe hoed uit 1934, speelde hij zelfs een dubbelrol. Fien de la Mar en Cees Laseur speelden een rol in zijn tweede film Het leven is niet zo kwaad. In 1940 kocht hij een villa in Doorn. Hij vertoefde daar graag en richtte de woning zeer smaakvol in met o.a. een collectie schilderijen van Nederlandse meesters. Begin 1941 nam Bandy zitting in een adviesraad voor de vakgroep Kleinkunst die moest adviseren over een door de Duitsers ingesteld instituut, de Kultuurkamer. Artiesten, kunstenaars etc. moesten hier lid van zijn om in de oorlog te mogen optreden. Het werd Bandy nogal kwalijk genomen. Waarschijnlijk had hij in zijn onnozelheid voor dit soort zaken zitting in de adviesraad genomen, want tijdens zijn optredens liet hij zijn anti-Duitse gevoelens blijken door het zingen van vaderlands lievende liedjes waarvoor hij in 1943 gearresteerd werd en in Haaren (NB) werd gedetineerd. Hij was hier geestelijk niet tegen bestand en deed door het eten van stukjes blik een poging zijn leven te beëindigen. Naar aanleiding hiervan werd hij korte tijd in een psychiatrische inrichting opgenomen. Na zijn ontslag hieruit mocht hij niet meer optreden. Een onderdanige brief aan het Duitse gezag resulteerde er in dat dit verbod werd opgeheven. Maar door zijn anti-Duitse houding werd hem echter weldra het optreden in het openbaar opnieuw verboden. Eugenie was inmiddels ernstig ziek geworden. Begin februari 1944 overleed zij en werd op de Oude Algemene Begraafplaats in Doorn (graf S 36) begraven. Ook zijn broer Willy Derby overleed in 1944. Bij diens begrafenis veroorloofde Bandy zich in zijn afscheidstoespraak enkele vulgariteiten die de aanwezigen shockeerden.
In juni 1945 trad Bandy weer voor het eerst op. De voorstelling in het Concertgebouw in Amsterdam liep echter op een rel uit omdat de Binnenlandse Strijdkrachten probeerden hem te arresteren wegens vermeende collaboratie met de vijand. "Als ik iets misdaan heb, stenig mij dan!", riep Bandy de zaal in. Hij vond bijval bij het publiek waarop de B.S. vertrok en het optreden kon doorgaan. Zijn glorie was getaand, revues waren niet zo populair meer en zo kwam het dat hij in 1947 voor het laatst aan een revue meewerkte, samen met Heintje Davids. Hierna brak een periode aan waarin hij tot ver in de vijftiger jaren veelvuldig te beluisteren was in AVRO's radioprogramma De Bonte Dinsdagavondtrein.
Aan zijn voorliefde voor jonge vrouwen kon hij geen weerstand bieden. Ondanks zijn zuinigheid met geld besteedde hij grote bedragen aan het winnen van de gunsten van een lange stoet van vriendinnen. Hij trouwde in 1948 met de 35 jaar jongere Sinia Franken (1925-1975). Het huwelijk hield enkele maanden stand. In 1950 nam hij de vijftienjarige Carla van den Hurk (1935-1976) in zijn woning op om haar voor het toneel op te leiden. Hun huwelijk werd in 1953 voltrokken. In Haarlem kocht het paar hotel Lion d'Or dat in 1958 weer verkocht werd. Nog korte tijd woonden zij samen in een Zandvoortse flat waarna de echtscheiding nog in hetzelfde jaar werd uitgesproken. Bandy kon dit moeilijk verwerken en werd wegens geestelijke problemen enige tijd in de Valeriuskliniek in Amsterdam opgenomen. Op 24 juni 1959 maakte hij in Zandvoort door vergassing een eind aan zijn leven. Hij werd op zaterdag 27 juni 1959 begraven op de Oude Algemene Begraafplaats in Doorn (graf S 37), naast zijn eerste vrouw Eugenie wiens graf ongemarkeerd en zonder grafsteen is. Ieder die ook maar iets met het theater te maken had was aanwezig, Heintje Davids op de eerste rij. De tekst op zijn grafsteen refereert waarschijnlijk aan zijn begin februari 1944 overleden vrouw Eugenie.
In 1950, nog voor Bandy's dood, schreef zijn biograaf H.P. van den Aardweg: "Later, over eeuwen, wanneer Lou Bandy allang tot historie vergaan is en het erkentelijke nageslacht bedevaarten naar zijn praalgraf onderneemt..." Hoe schril is de tegenstelling met de werkelijkheid. Een eenvoudig graf op een niet meer in gebruik zijnde begraafplaats waar alleen de serene rust van de dood heerst. Misschien heel af en toe een oudere bezoeker die staande bij het graf mijmert over dagen van weleer. De tijd waarin Lou Bandy in zijn vak een van de grootsten was. Nu rest nog slechts het ruisen van de bomen op een verlaten dodenakker, als een eeuwig applaus...
Ter herinnering aan Lou Bandy en zijn oudere broer Willy Derby is op de plaats waar hun geboortehuis in de Van Limburg Stirumstraat in Den Haag heeft gestaan aan de muur van het huidige flatgebouw een herdenkingssteen aangebracht.
Literatuur
- H.P. van den Aardweg, Schenk mij uw glimlach. Het leven van Lou Bandy (1950)
- Han Peekel, Lou Bandy. Van wandluis tot landhuis (1977)