Beroemde Graven
* Winschoten 23 februari 1700 - † Midwolda, 20 november 1750
{seog:disable}Wilhelmus Schortinghuis studeerde in Groningen, begon als predikant te Weener (Ost-Friesland) en was van 1734 tot 1750 predikant te Midwolda (Old) in de provincie Groningen, waar hij ook overleed. Onder invloed van een Ostfriese collega werd Schortinghuis in 1724 gewonnen voor de bevindelijke vroomheid die daar bloeide. Een aantal geestelijke gezangen, die poëtisch van geringe betekenis waren, maakten zijn geestelijke ommekeer bij een groter publiek bekend. Deze gezangen werden gebruikt in kringen, ook wel conventikels genoemd, die het vaak niet meer konden vinden in de traditionele kerk, omdat daar ook "onbekeerden" kwamen. De mensen uit die kringen waren overtuigd van hun geloof, hun zelf ervaren vroomheid en hun bekeerd-zijn. In 1738 gaf Schortinghuis voor de belijdeniscatechisanten en "minkundigen" in zijn gemeente het boekwerkje Nodige waarheden in 't herte van een christen uit.
Kampen 19 december 1890 – Kampen 23 maart 1952
Op de algemene begraafplaats van Kampen, gelegen aan de Rondeweg te IJsselmuiden, treffen we, temidden van de graven van veel theologen en burgerlijke autoriteiten, het graf aan van Dr. K. Schilder. Wie hem noemt, noemt ook de gereformeerde kerken vrijgemaakt.
* Amsterdam 16 oktober 1856 - † Laren 6 november 1918
Walburga Wilhelmina Moes werd op de Oudezijds Voorburgwal in Amsterdam geboren en groeide op in een gezin met 6 kinderen. Vader August Leopold Moes was koopman en bezat een manufacturenzaak. Hij overleed toen Wally 8 jaar was. Moeder Maria Mathilda Christina Gertrud Breitenstein, van Duitse afkomst, verkeerde in haar jeugd in artistieke kringen. Zij stimuleerde haar dochter in die richting en mede dankzij haar kwam Wally met nauwelijks enige tekenervaring op de Academie voor Beeldende Kunst in Amsterdam (1876). Uit protest tegen de slechte kwaliteit van het onderwijs verliet zij de academie in 1878 doch keerde terug toen prof. August Allebé directeur was geworden en verbleef daar van 1880 tot 1884. Van prof. Allebé leerde ze, zoals ze het zelf uitdrukte, de onderste sporten van de ladder te beklimmen: het zorgvuldig en getrouw nabootsen van de natuur. Ze verliet de academie met de aantekening "schildert uitmuntend".
{seog:disable}In het begin van de tachtiger jaren van de 19e eeuw vestigde ze haar naam met genrestukken en portretten. Haar werk varieert van realistische romantiek zoals haar Larense taferelen tot mierzoet romantisch werk zoals Baby in wieg. Rond 1885 bereikte ze het hoogtepunt van haar schilderscarrière, ze ontving de Willink van Collenprijs voor Spelende kinderen aan tafel. Museum Boymans-van Beuningen kocht voor f 1.500,- haar Schaftuurtje (1885). In die tijd een aanzienlijk bedrag. Ook het Singermuseum in Laren en het Haags gemeentemuseum hebben werk van haar in bezit.
Na enkele jaren het dorp Laren regelmatig bezocht te hebben vestigde zij zich in 1886 samen met haar studiegenoot Etha Fles, in de Villa Maria aan de Naarderweg. Een jaar later betrok ze het nog steeds bestaande "Lindenhof" (huis) en "Klein Lindenhof" (atelier) aan de Oude Naarderweg resp. 10 en 8. In het logement De Vergulde Postwagen, het latere hotel Hamdorff, ontmoette ze veel kunstbroeders zoals Anton Mauve, Albert Neuhuys en Ferdinand Hart Nibbrig. Mauve en Gabriël adviseerden haar niet zo gedetailleerd te schilderen maar kleur als uitgangspunt te gebruiken. Dat lukte haar maar matig en in 1893 keerde ze weer terug tot het schilderen van genrestukken.
Na haar vestiging in Laren openbaarden zich de eerste verschijnselen van gewrichtsreuma. Schilderen werd steeds moeilijker waardoor ze in 1908 begon met het schrijven van verhalen. In 1911 verscheen Larensche dorpsvertellingen gevolgd door Gooische dorpsvertellingen in 1913. Haar autobiografie Heilig ongeduld. Herinneringen uit mijn leven (1914-1918) werd in 1961 uitgebracht, waarna nog Nagelaten vertellingen het daglicht zag. Vanaf 1914 was het haar door de voortschrijdende reuma niet meer mogelijk zich zelfstandig te verplaatsen laat staan een penseel te hanteren; ze moest het schilderen opgeven.
Wally Moes stierf in 1918 aan de gewrichtsreumatiek die haar in de laatste jaren van haar leven zo teisterde. Ze werd begraven op de Algemene begraafplaats in Laren, graf rij 2 letter B. Alhoewel het zwarte glazuur grotendeels van de letters is verdwenen en bijgevolg nog slechts hier en daar zichtbaar is heeft de grafsteen de tand des tijds behoorlijk doorstaan. Haar broer Franz August Moes werd in 1949 eveneens in dit graf begraven. In 1969 werd Justine Cornelie De Clercq Zubli bijgezet. Omdat overlijdensakten pas na vijftig jaar openbaar zijn is (nog) niet te achterhalen wat haar relatie tot de familie Moes was. Waarschijnlijk is zij de zuster van Pauline Sijbregje de Clercq Zubli, eerste echtgenote van Franz Moes. Dit huwelijk werd op 13 december 1918 door echtscheiding ontbonden. Ter nagedachtenis aan Wally Moes is in Laren een weg naar haar vernoemd.
Literatuur
- Sanne van Smoorenburg: Wally Moes - De schilders van Tachtig o.r.v. Richard Bionda e.a. (1991)
- Lien Heyting: De wereld in een dorp. Schilders, schrijvers en wereldverbeteraars in Laren en Blaricum 1880-1920 (1994)
* Amsterdam 2 maart 1820 - † Nieder-Ingelheim (Dui.) 19 februari 1887
Multatuli was het pseudoniem van Eduard Douwes Dekker. Hij werd geboren op 2 maart 1820 te Amsterdam. Zijn geboortehuis in de Korsjespoortsteeg herbergt nu het Multatuli Museum. Op achttienjarige leeftijd vertrok Douwes Dekker naar Nederlands-Indië waar hij als ambtenaar carrière maakte. Na omzwervingen langs veel standplaatsen in de hele archipel, belandde hij in 1856 in het district Lebak op Java. Hij stuitte daar op ernstige misstanden en toen zijn superieuren hem verboden in te grijpen, besloot hij ontslag te nemen uit 's lands dienst. Hij ging terug naar Europa en schreef daar in 1859 de roman Max Havelaar of de koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappij. Met dit boek werd Douwes Dekker in een klap beroemd als Multatuli, het pseudoniem waaronder hij het boek in 1860 publiceerde. In de jaren daarna bleef hij schrijven en ontwikkelde hij zich tot een soort van nationaal geweten.
Maatschappelijke en sociale misstanden konden onvoorwaardelijk op Multatuli's sympathie en betrokkenheid rekenen. De Ideën, een reeks bundelingen van korte en langere teksten, vormden daarbij feitelijk zijn hoofdwerk, omdat hij er artikelsgewijs inging op de situatie in Nederland in die dagen en zijn visie daarop gaf. Nadat Multatuli in 1878 definitief een punt had gezet achter zijn schrijverscarrière, trok hij zich definitief terug in Duitsland waar hij al enige jaren woonde. Verbitterd en lijdend aan astma sleet hij daar zijn laatste jaren. Zijn laatste woonplaats was het kleine stadje Nieder-Ingelheim in het Rijnland, in de buurt van Wiesbaden en Mainz. Daar stierf hij op 19 februari 1887.
Vele vrienden en bewonderaars bezochten Multatuli en zijn vrouw in Duitsland, anderen volgden Multatuli's laatste jaren vanuit Nederland door middel van briefwisselingen met hemzelf en zijn vrouw Mimi Hamminck Schepel. Van haar stamt de brief aan het bevriende echtpaar De Haas, waarin zijn laatste uren beschreven worden.
"... hy dacht er niet aan te sterven. Maar donderdag kreeg hy een aanval van asthma - waaraan geen eind kwam! eerst vrydag zei hy: dit is geen bui hieraan ga ik weg! De laatste nacht was vreesselyk. Morphine had de vorige nacht niet geholpen. Nu nam hy chloral. De dokter zei later saturdagmorgen dat de dosis te zwak was geweest. Hy had weinig gerust en was heel zwak, maar zyn pols was nog vry goed, en hy liep naar zyn kamer. Hy lag op de sofa daar en sprak van heengaan. Toen de dokter kwam hield hy toch vol dat Dek nog wat beter kon worden. Hy zou hem sterkere chloral geven en na wat rust zou hy zich beter voelen. Ik smeekte den dokter hem liever wat anders te geven om 't lyden kort te maken. Ik weet niet, of- enfin hy nam het om te slaapen. Hy sliep van half 3 tot 5 en hield toen eensklaps op te ademen. Het was uit!" (brief van 20 februari 1887)
Multatuli overleed op zaterdag. Op maandag 21 februari werd hij gekist, op 22 februari reisde men per trein naar Gotha. Daar werd het lijk op 23 februari 1887 verbrand en werd de as vervolgens in de urn gestopt. Eerst stond die tientallen jaren bij Mimi op de schouw, totdat zij in 1930 overleed, 43 jaar later pas. Haar as en die van Multatuli kwamen vervolgens terecht in het Multatuli Museum dat in 1910 was opgericht.
Over Multatuli's [zijn] voorkeur voor het cremeren boven het begraven, schreef hij [Multatuli] in een noot bij Idee 925: "Ik noemde in dit nummer 't woord 'christelyke begrafenis'. De sedert opgekomen beweging voor 't lykenverbranden, heb ik met vreugd begroet. Jammer dat de voorstanders van die verbetering met zoveel moeilykheden te kampen hebben. Maar vreemd is 't niet. Sedert eeuwen vonden de vromen in de akeligheden en spokeryen hunner kerkhoven, de trouwste bondgenoten voor hun bygeloof. Maar des te gebiedender eist het plichtbesef van welmenenden en ontwikkelden, dat ze den vyand dat wapen uit de hand slaan, en dus op 't invoeren - of althans op 't fakultatief veroorloven - van crematie blyven aandringen. De zaak is van hygiënischen aard, o zeker! Maar ze is dit niet minder voor 't denkvermogen van de levenden, dan voor hun lichamen. Dat er uit kerkhoven verpestende dampen opstygen, is ook als beeldspraak de volle waarheid."
In 1948 nam de Vereniging voor Facultatieve Lijkverbranding het initiatief om een monument op te richten voor de eerst gecremeerde Nederlander uit de geschiedenis. Zij nam daarvoor contact op met het Multatuli Genootschap, dat na de Tweede Wereldoorlog was opgericht en eigenaar was van het Multatuli Museum. Vereniging en Genootschap werden het spoedig eens en zo had op 6 maart 1948 een kleine plechtigheid plaats op begraafplaats Driehuis, waar de Vereniging het monument voor Multatuli had geplaatst. De as van Multatuli en Mimi waren uit hun urnen gehaald en in een asbus gestopt. Die bussen werden bij de plechtigheid in de voet van het monument geplaatst door prof. dr Garmt Stuiveling, de voorzitter van het Multatuli Genootschap. De urnen bleven in het bezit van het Multatuli Museum.
Monument op Westerveld
Nadat er tientallen jaren later enige twijfel was gerezen of de as zich nog wel echt in het monument bevond, werd het monument in mei 1990 geopend. De asbussen van Multatuli en Mimi bleken echter nog steeds op hun plaats te staan, hoewel ze zwaar geoxideerd waren en vervangen moesten worden. Dat gebeurde, waarna eind mei de bussen opnieuw konden worden geplaatst. Sindsdien is het monument afgesloten.