Vorig jaar werd de eerste Canon van het Nederlands Funerair Erfgoed gepresenteerd. Bij de presentatie verscheen een boek, maar daarmee is de Canon niet af. Het boek moet vooral worden gezien als een eerste stap en als beginpunt van discussie. Welke vensters kunnen er beslist uit en welke thema’s moeten er in? En waarom? De Werkgroep Funeraire Canon 2.0 daagt je uit om mee te denken en met ons in gesprek te gaan.
Webinar en enquête over Funeraire Canon 2.0
Op 17 juni organiseert de werkgroep Funeraire Canon 2.0 een online bijeenkomst waarin we in kleine groepjes vrijuit discussiëren over de Canon. Ben je geïnteresseerd in funeraire cultuur, ervan overtuigd dat een cruciaal themavenster ontbreekt aan de huidige canon of kan volgens jou de hele Funeraire Canon de prullenbak in? Doe mee en meld je aan via Museum Tot Zover.
Oudste graf van Nederland - 7000 v.Chr. |
In de Steentijd leefden, in wat nu Nederland is, jagers en verzamelaars. Wanneer een van hen overleed, werd het lichaam begraven. Bij de aanleg van de Betuwelijn vonden archeologen bij Hardinxveld-Giessendam het graf van een volwassen vrouw. De opgravers doopten haar Trijntje en ze kreeg als oudste gevonden begraving van Nederland veel aandacht. Trijntje is omstreeks 5500-5300 voor Christus begraven. In 2015 troffen archeologen bij Nieuwegein skeletten aan uit de Swifterbantcultuur (5100-3400 voor Christus), waaronder dat van een jonge vrouw. Later onderzoek wees uit dat de begraven vrouw een baby in haar rechterarm had. Het is daarmee het oudst bekende babygraf van Nederland. |
Hunebedden - 3400 tot 2850 v.Chr. |
Hunebedden, gebouwd tussen 3400 en 3050 voor Christus, zijn de bekendste archeologische overblijfselen uit de Trechterbekercultuur en tegelijk de oudste tastbare funeraire objecten in Nederland. Er zijn nu nog 53 van deze monumenten te vinden in Nederland. Ze maken onderdeel uit van een traditie van gemeenschappelijke stenen grafkamers die wijdverspreid was in Noordwest-Europa. Bij de bouw werd gebruik gemaakt van zwerfkeien die ter plekke of in de omgeving door het landijs waren afgezet in de IJstijd. |
Grafheuvels - 2900 tot 700 v.Chr. |
Aan het eind van de Trechterbekercultuur werden voor de doden grafheuvels opgeworpen. Het betrof een meer individuele traditie waarbij op geschikte plekken kuilen werden gegraven voor de overledenen. Vervolgens werd een heuvel op het graf opgeworpen. In de periode van 2900 tot 2000 voor Christus gebeurde het begraven op een vrij uniforme wijze. Het was altijd een volwassen persoon die in hurkhouding en met een vaste set aan grafgiften werd begraven. Later, rond 1800 voor Christus, werden de lichamen van de doden eerst verbrand, voordat ze werden begraven. |
Urnenvelden en vorstengraven - 800 tot 58 v.Chr. |
Aan het begin van de IJzertijd werd begraven in urnenvelden en was het gebruik van grote grafheuvels verdwenen. Ook werden geen voorwerpen meer meegegeven. Overledenen werden gecremeerd op een brandstapel. De resten werden in sommige gevallen gewoon begraven, maar soms ook in een urn, op een hoger gelegen plek waar vaak al oudere graven lagen. In eerste instantie werden de graven nog bedekt met plaggenheuveltjes die dicht tegen elkaar werden aangelegd. Door de herkenbaarheid van de graven fungeerden deze grafvelden als baken en markering van het gebied van een boerengemeenschap. |
Friese koningsgraven - 58 v.Chr. tot 700 |
Met een interval van anderhalve eeuw was de kuststreek in het westen en noorden bewoond door de Friezen. Bewoning in dit gebied was mogelijk doordat de bewoners zelf hoogten opwierpen ter bescherming tegen het water. In de zesde en zevende eeuw bereikten de Friezen een hoge welvaart wat zichtbaar is in de wijze waarop ze hun doden ter aarde bestelden. De doden werden gecremeerd en daarna begraven in grafvelden. Er zijn aanwijzingen gevonden voor koningsgraven vanwege vondsten van gouden mantelspelden. Veel van de oude grafvelden zijn opgevolgd door middeleeuwse kerkhoven. Pas met de bekering tot het christendom veranderden de begraafgewoonten van de Friezen. |
Romeinse grafcultuur - 20 v.Chr. tot 450 |
Met de komst van de Romeinen ontstonden in Nederland andere gewoonten rondom begraven en cremeren. Vooral ten zuiden van de Rijn vinden we Romeinse graven en grafvelden. In het noorden werden oude gewoonten voortgezet. Onder de Romeinen was cremeren het meest gebruikelijk, maar in de loop van de derde eeuw kwam lijkbegraving meer in zwang. De overlijdensrituelen waren vrij uitgebreid en zijn goed beschreven. Naast dat er grafmonumenten zijn gevonden, is ook veel bekend over de locatie van de grafvelden. Die werden over het algemeen aangelegd langs de uitvalswegen van nederzettingen, steden of kampen. Begraven binnen de steden was verboden. |
Vroegchristelijke grafcultuur - 350 tot 900 |
Na het vertrek van de Romeinen konden Germaanse stammen die zichzelf Franken noemden, zich hier vestigen. Anders dan de Friezen volgden zij cultureel gezien de nalatenschap van de Romeinen. Naarmate het christendom zich verspreidde, ging dat geloof meer en meer de omgang met de dood bepalen. Een Frankisch grafveld bevatte vooral lijkbegravingen en tot de achtste eeuw waren crematies nog toegestaan. Nadat het christendom volledig zijn intrede had gedaan, mocht alleen nog begraven worden en waren bijgiften niet meer toegestaan. De graven waren georiënteerd op het oosten, zodat bij de wederopstanding de overledene de herrijzenis van Christus kon aanschouwen. Op grotere grafvelden werden later soms kapellen en kerken gebouwd. |
Crypte van Sint Servaas - 384 |
Het christendom deed in het zuiden veel eerder zijn intrede dan in de rest van Nederland. Servaas, waarvan wordt verondersteld dat hij een van de eerste bisschoppen in Nederlands was, werd begraven nabij de weg naar Tongeren in Maastricht. Aldaar werd zijn graf vereerd en als heiligverklaarde werden zijn resten in 549 overgebracht naar een speciale plek, de crypte van de latere Servaaskerk. Een dergelijke wijze van verering bracht een ontwikkeling op gang die ertoe zou leiden dat christenen begraven wilden worden in of naast de kerk, dicht bij heiligen (ad sanctos). |
Verbod op cremeren - 785 |
In 785 werd door Karel de Grote, koning der Franken, iedere vorm van de oude godsdienst verboden en het christendom tot staatsgodsdienst verklaard. Ook werd cremeren verboden: 'Indien iemand naar heidens gebruik het lichaam van een gestorven mens verbrandt en zijn gebeente terugbrengt tot as, wordt hij gestraft met zijn hoofd'. Vanaf dat moment was het voorschrift dat de doden werden begraven op het hof bij de kerk en dat de graven georiënteerd werden op het oosten. |
Begraven in en om kerken - 1100 tot 1860 |
De kerken die tijdens de kerstening van Nederland werden gesticht, trokken ook het begraven naar zich toe. Het terrein rondom werd daarvoor geschikt gemaakt en waar in de kerk heiligenrelieken werden opgenomen, werd er gaandeweg ook begraven in de kerk zelf (ad sanctos). Dit was in eerste instantie vooral voorbehouden aan geestelijkheid en adel. Hoe groter kerken in de loop der tijd werden, des te meer ruimte er was om te begraven, ook voor anderen dan geestelijken en adel. In 1829 werd het begraven in de kerk verboden. Tegenwoordig is begraven in de kerk alleen nog toegestaan voor de leden van het Huis Oranje-Nassau in de Nieuwe Kerk in Delft. |
Praalgraven 1229 |
Edelen liet na verloop van tijd aanzienlijke grafmonumenten oprichten in kerken. Dit moest hun status als wereldlijk heerser of weldoener voor de kerk bevestigen. Vaak werden de graven op de meest in het oog lopende locaties in de kerk aangelegd. Van eenvoudige sarcofaagdeksels ontwikkelden deze graven zich tot grote tombes die veel plaats in de kerk innamen. |
In den vreemde - 1600 tot 1975 |
Eind zestiende eeuw lag de wereld open voor overzeese handel. In navolging van vooral Portugal en Spanje bouwden of veroverden Nederlanders handelsposten op verre kusten. Vestiging ter plekke bleek lucratief, maar niet zonder gevaar getuige de vele honderden begraafplaatsen overzee, van voormalig Nederlands-Indië tot Suriname. Velen vonden hun laatste rustplaats op zee, maar voor hen die in den vreemde overleden werden kleine begraafplaatsen aangelegd. In het begin binnen forten en handelsposten, later ook erbuiten. In landen als Suriname, Indonesië en India ontstonden grote begraafplaatsen met een geheel eigen cultuur. |
Joodse begraafplaatsen - 1602 |
De joden die zich in de middeleeuwen vestigden in Nederland waren vaak niet welkom. Her en der zou sprake zijn van een joodse begraafplaats, maar met de komst van Sefardische joden uit het katholieke Spanje en Portugal, was er behoefte aan meer joodse begraafplaatsen. In 1602 openden de joden uit Amsterdam de eerste eigen begraafplaats in de duinen bij Groet (Schoorl). Met de komst van joden uit het oosten van Europa volgden nog meer begraafplaatsen. Altijd buiten de bebouwde kom en met individuele graven. Die waren bedoeld voor de eeuwigheid. Doordat veel joden eind negentiende eeuw wegtrokken uit de regio zijn daar veel joodse begraafplaatsen niet meer in gebruik. De gevolgen van de Tweede Wereldoorlog waren bovendien desastreus en instandhouding werd een opdracht voor burgerlijke gemeenten. |
Praalgraf voor Willem van Oranje - 1623 |
Op 10 juli 1584 maakte Balthasar Gerards een einde aan het leven van prins Willem van Oranje, de leider in de strijd van de opstandige Nederlandse gewesten tegen de Spanjaarden. De prins werd bijgezet in een grafkelder in de Nieuwe Kerk in Delft omdat de grafkelder van de familie in de Grote Kerk van Breda niet gebruikt kon worden vanwege de Spaanse bezetting. In 1614 werd opdracht gegeven voor de bouw een monument naar ontwerp van de Amsterdamse meester-beeldhouwer Hendrick de Keyser. Het opzienbarende praalgraf werd bovendien gesitueerd in het voormalige priesterkoor ter hoogte van het altaar. Nadien is de grafkelder uitgebreid en is deze tot op de dag van vandaag in gebruik. |
Zeeheldengraven - 1629 tot 1700 |
Het uitdragen van de glorie van de Republiek vond in de zeventiende eeuw mede plaats door de bouw van grootse praalgraven voor de helden die waren gestorven in de strijd, vaak op zee. In verschillende kerken in Nederland, maar vooral in het westen, zijn praalgraven te vinden. De meeste van deze grafmonumenten werden bekostigd door de Staten-Generaal of door de Admiraliteit waar de zeehelden voor uit waren gevaren. Ook voor andere prominenten zoals wetenschappers, rechtsgeleerden en schrijvers werden belangrijke gedenkplekken ingericht. |
Buitenbegraafplaatsen - 1780 |
Lange tijd was het de gewoonte om in en bij kerken te begraven, midden in dorpen en steden. Alleen zelfmoordenaars, gehangenen of vreemdelingen kregen op een bedelaarskerkhof of gewoon onder de galg hun graf. In de achttiende eeuw werd de roep om het begraven in kerken en binnen de bebouwde kom te beëindigen echter steeds luider. Eind achttiende eeuw werd op een aantal plaatsen in Nederland een nieuwe begraafplaats aangelegd, bewust buiten de bebouwde kom. Hoewel in aantal gering had het initiatief enige navolging, maar het idee stuitte bij het gewone volk op groot verzet. Na de Franse inval in 1795 zou het begraven in kerken steeds meer onder druk komen te staan. |
Franse invloeden - 1795 tot 1825 |
In 1795 kwam een door de Fransen gesteund bewind van patriotten - de Bataafse Republiek – aan de macht. Een van de maatregelen was de aankondiging dat het begraven van lijken in de kerken per 1 januari 1796 niet meer was toegestaan. Hoewel er in kerken wel veel werd vernield, leidde het begraven in de kerken er nauwelijks onder. Na verschillende omwentelingen in het gezag werd Nederland onderdeel van het Franse Keizerrijk en vanaf 6 januari 1811 moesten gemeenten een begraafplaats buiten de bebouwde kom aanleggen. Maar nadat de Fransen waren vertrokken, werd in 1813 het verbod weer teruggedraaid. |
Verbod op begraven in de kerk - 1829 |
In 1829 kwam er met regelgeving definitief een einde aan het begraven in kerken, maar omdat bijvoorbeeld niet overal een geschikt terrein direct beschikbaar was, kregen sommige kerken toestemming om er tijdelijk mee door te gaan. Daarnaast moesten plaatsen met meer dan 1.000 inwoners verplicht een begraafplaats aanleggen buiten de bebouwde kom. De uitvoering werd geregeld op provinciaal niveau, waardoor er aanvankelijk lokale verschillen ontstonden. |
Geclassificeerde begraafplaatsen - 1850-1950 |
Tijdens de hoogtijdagen van de klassenmaatschappij werden begraafplaatsen ingedeeld in klassen en zó een afspiegeling van de sociale gelaagheid in de maatschappij. Grootse grafmonumenten voor de gegoede burgerij kregen een plek centraal of langs de hoofdpaden. Arme burgers werden op minder zichtbare locaties en kregen veelal eenvoudige of geen grafmonumenten op hun graf. |
Eerste begrafeniswet - 1869 |
Provinciale regelingen als gevolg van het verbod op begraven in de kerk uit 1829 zouden uiteindelijk leiden tot landelijke wetgeving. In 1869 werd de eerste begrafeniswet van Nederland uitgevaardigd. De nieuwe wet leidde ertoe dat talloze kleine gemeenten verplicht een ‘algemene’ begraafplaats moesten aanleggen, terwijl er vaak genoeg ruimte was om te begraven op de katholieke of hervormde begraafplaatsen in de gemeente. Het funeraire landschap breidde zich uit en versplinterde. |
Wet op de besmettelijke ziekten - 1872 |
De invoering van deze wet had directe gevolgen voor begraafplaatsen, met de verplichte bouw van 'een locaal ingerigt voor tijdelijke bewaring van overledenen aan eene besmettelijke ziekte'. Overledenen aan besmettelijke ziekten dienden vervoerd te worden naar de dichtstbijzijnde begraafplaats. Omdat er geen voorschriften aan het type gebouw werden gesteld, bouwden gemeenten de lijkhuisjes in allerlei materialen, vormen en groottes. Later verloren de huisjes hun functie en verdwenen ze of kregen ze een functie als opslag voor gereedschap. |
Crematie - 1874 |
In de achttiende eeuw ontstond er weerstand tegen het begraven, wederom om hygiënische redenen, en er ontstond een beweging die crematie propageerde. In 1874 richtten de voorstanders in Den Haag de Vereeniging tot invoering der lijkenverbranding in Nederland op. Het zou echter tot 1914 duren voordat de eerste crematie plaatsvond in Nederland, die oogluikend werd toegestaan aangezien regelgeving nog ontbrak. Pas in 1955 werd crematie officieel mogelijk gemaakt en anno 2021 wordt ongeveer twee derde van de overledenen gecremeerd. |
Vluchtelingen WOI - 1914-1919 |
De Eerste Wereldoorlog zorgde voor verschillende vluchtelingenstromen vanuit Frankrijk en België. In 1914 sloegen meer dan een miljoen Belgen op de vlucht naar Nederland. Op veel begraafplaatsen ontstonden vakken voor overleden vluchtelingen, waarvan er maar enkele bewaard zijn gebleven. De kindersterfte onder de groep vluchtelingen was groot. |
Militairen WOI 1914-1919 |
Nederland bleef buiten de Eerste Wereldoorlog, maar zou er toch indirect veel gevolgen van ondervinden. De Eerste Wereldoorlog was het eerste internationale conflict waarbij er vooraf afspraken waren vastgelegd, onder meer over hoe met de doden moesten worden omgegaan. Zo ontstond een nieuw fenomeen op Nederlandse begraafplaatsen: concentraties van (buitenlandse) militaire slachtoffers, waarvan de meesten in eerste instantie aanspoelden op de stranden terwijl aan het eind van de oorlog veel slachtoffers vielen als gevolg van uitputting en ziekte, waaronder de Spaanse griep. |
Islamitisch begraven - 1932 |
Het oudste islamitische graf dat we kennen in Nederland stamt uit de negentiende eeuw. In 1932 werd voor het eerst een islamitisch grafveld ingericht op een gemeentelijke begraafplaats. In 1954 ontstond een islamitisch grafveld op het kerkhof in het Friese Nijemirdum. Lang bleef de behoefte beperkt omdat veel moslims zich lieten begraven in het land van herkomst, tot tijdens de corona-epidemie de vraag naar eigen islamitische begraafplaatsen sterk toenam. |
Meidagen 1940 |
De Tweede Wereldoorlog leidde tot de aanleg van de eerste oorlogsbegraafplaats in Nederland op de Grebberg, waar zowel Duitse als Nederlandse militaire slachtoffers werden begraven. In heel Nederland vielen in nog geen week tijd duizenden doden, zowel militairen als burgers. Soms werden gesneuvelden ter plekke begraven en waar ze op kerkhoven en begraafplaatsen waren begraven, verschenen erehoven voor de gesneuvelde militairen. Burgerslachtoffers van de Duitse inval, getroffen door granaatvuur en bombardementen werden begraven in massagraven, met name in Rotterdam. |
Bezetting van Nederland - 1940-1945 |
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werder meer dan 250.000 Nederlanders gedood worden, waarbij alleen al circa 102.000 Joden in Duitse kampen om het leven kwamen. Circa 8.000 verzetslieden kwamen om en werden lokaal begraven. Verspreid door het land liggen de graven van geallieerde vliegers. Tijdens de oorlog vielen vele burgerdoden als gevolg van bombardementen, maar ook door honger en verplichte arbeidsinzet in Duitsland. En ook onder vergeten groepen als psychiatrische patiënten was de sterfte hoog. Met name de graven van burgerslachtoffers worden vandaag de dag bedreigd omdat ze vaak niet herkend worden en niet erkend zijn. |
Bevrijding van Nederland - 1944-1945 |
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werder meer dan 250.000 Nederlanders gedood worden, waarbij alleen al circa 102.000 Joden in Duitse kampen om het leven kwamen. Circa 8.000 verzetslieden kwamen om en werden lokaal begraven. Verspreid door het land liggen de graven van geallieerde vliegers. Tijdens de oorlog vielen vele burgerdoden als gevolg van bombardementen, maar ook door honger en verplichte arbeidsinzet in Duitsland. En ook onder vergeten groepen als psychiatrische patiënten was de sterfte hoog. Met name de graven van burgerslachtoffers worden vandaag de dag bedreigd omdat ze vaak niet herkend worden en niet erkend zijn. |
Indonesië - 1945-1949 |
Na de Tweede Wereldoorlog ontstonden er in Nederlands-Indië 21 erevelden voor de Nederlandse slachtoffers van de oorlog. Anno 2020 zijn er nog zeven Nederlandse erevelden over. Naar schatting kwamen er echter ook zo’n 2,5 miljoen Javanen om van de honger en ontberingen. In de periode 1945-1949 voerde Nederland ‘politionele acties’ uit in wat toen nog bekend stond als Nederlands-Indië. De Indonesische vrijheidsstrijd kostte duizenden Nederlanders en Indonesiërs het leven. |
Natuurbegraafplaatsen - 1955 |
In 1955 werd de eerste Nederlandse 'natuurbegraafplaats' geopend in Assel bij Apeldoorn. Volgens de definitie wordt op een natuurbegraafplaats 'op een wijze begraven die het milieu en de natuur niet of zo weinig mogelijk belast en (de beleving van) het natuurlijke karakter van de omgeving minimaal beïnvloedt'. De scheidslijn tussen ‘cultuurbegraafplaatsen’ en natuurbegraafplaatsen is echter dun. Met name vanaf het begin van deze eeuw zien we een grote toename en richten veel gemeentelijke begraafplaatsen een deel van een bestaande begraafplaats in als natuurbegraafplaats. |
Wet op de lijkbezorging - 1955 |
In 1955 volgden de eerste grote aanpassingen op de begrafeniswet van 1869. Zo werd crematie legaal, maar pas in 1968 gelijkgesteld aan begraven. In 1991 werd de wet wederom herzien en gemoderniseerd. Nadien is de wet nog enkele malen aangepast, onder andere ten aanzien van asbestemmingen en door de introductie van de term ‘particulier graf’ in plaats van ‘eigen graf’. Moderne ontwikkelingen zullen ervoor zorgen dat er aanpassingen blijven plaatsvinden. |
Funeraire ontwikkelingen - 2003 |
De ontwikkelingen in de lijkbezorging staan niet stil. Nieuwe culturen brengen nieuwe rituelen en nieuwe wijzen van begraven. Daarnaast zijn er andere manieren van lijkbezorging ontstaan, zoals resomeren. Er zijn niet alleen meer begraafplaatsen, maar doordat crematie sinds 2003 de meest gekozen vorm van lijkbezorging is geworden ook urnentuinen die als gedenkpark zijn ingericht. Hoe andere nieuwe ontwikkelingen zich verhouden tot de bestaande wijzen van lijkbezorging zal de tijd leren. |
{seog:disable}Bestel de canon hier.
Organisatie
De Canon van het Nederlands Funerair Erfgoed, kortweg de Funeraire Canon, is een initiatief van stichting Dodenakkers.nl. De Werkgroep Funeraire Canon 2.0 bestaat uit Leon Bok (Dodenakkers, RCE), René ten Dam (Dodenakkers), Maurice Heemels (Fontys Hogescholen), Martin Hoondert (Tilburg University), Guus Sluiter (Museum Tot Zover) en Laura Cramwinckel (Museum Tot Zover, Funeraire Academie).