Artikelen
Ik ben Berkay, 11 jaar oud. Met mijn opa bezoek ik vaak begraafplaatsen. In het begin vond ik het best wel eng maar nu niet meer. Ik zie op begraafplaatsen heel veel verassende dingen, zoals dieren, rare bomen en ook heel aparte grafmonumenten.
2012 was het jaar waarin de 400 jaar oude historische betrekkingen tussen Nederland en Turkije werden gevierd. In 1612 werd Cornelis Haga benoemd als eerste ambassadeur aan het Osmaanse hof.
De geschiedenis van glasfabricage in vogelvlucht
Wanneer we ver teruggaan in de geschiedenis komen we glas met name tegen als sieraad, in de vorm van ondoorzichtige parels. Ze zijn gevonden in Egypte en delen van Meopotamië en dateren uit omstreeks 3500 v. Chr. Vondsten van fragmenten van vazen werden gevonden in Mesopotamië en dateren uit de 16de eeuw v.Chr. In Egypte ontwikkelden rond 1500 v. Chr. handwerkslui methoden om glazen potten te vervaardigen. Mogelijk waren deze handwerkslui als slaven meegevoerd naar Egypte na succesvolle veldslagen. Enkele gevonden vazen dragen de naam van Farao Thoetmosis III (ca 1479-1425 v.Chr.). Alexandrië is een aantal eeuwen een belangrijk centrum voor glasproductie geweest. Men neemt aan, dat zich van hieruit de glasproductie verspreid heeft tot in Italië.
Vermeldenswaard is de vondst van een handleiding voor het maken van glas. Deze is beschreven op kleitabletten en kwam uit de bibliotheek van de laatste grote heerser over Assyrië, Assurbanipal (669-627 v. Chr.). Een doorbraak in de glasfabricage was het blazen van glas door middel van een lange metalen buis omstreeks het begin van onze jaartelling. Men schrijft die doorbraak toe aan Syrische handwerkslui. Het zijn de Romeinen geweest, die tot verspreiding van de glasfabricage hebben bijgedragen. Het Romeinse rijk immers creëerde door de grote veroveringen, het aanleggen van wegen en het stichten van steden een situatie, waarin allengs de handel kon gedijen. Die handel betrof ook de handel in glasproducten. Glazen voorwerpen vonden zo hun weg door Europa en ver daarbuiten.
De val van het West-Romeinse rijk in de 5e eeuw betekende voor Noord- en Midden-Europa een enorme terugval voor de glasfabricage en het glasblazen. In het Oost-Romeinse rijk ging de ontwikkeling door en kwam de glasfabricage tot grote bloei. Die bloei zette zich ook door, toen grote delen van dit rijk in handen vielen van de opvolgers van Mohammed, de Omajjaden- en Abassiden kaliefen. Kruisvaarders op hun kruistochten voerden buitgemaakte glasproducten mee terug naar het thuisland en Venetianen, die zich wat de kruistochten betreft met hun schepen niet onbetuigd lieten, vestigden op diverse plekken handelsposten en ronselden glasmakers, die ze op eilandjes in afzondering het vak lieten leren aan de eigen mensen. Het was glasfabricage op hoog niveau. Glasfabricage van een wat minder hoog niveau was er ook. Die vond plaats in Midden-Europa. In bosrijke gebieden, waar hout ruimschoots voor handen was, bouwden glas-makers hun “Waldglashütten”. We spreken dan ook van Waldglas. Niet onbelangrijk voor de ontwikkeling van de glasfabricage was de vraag naar glas voor de grote gothische kerkgebouwen, die overal verrezen.
Het besloten karakter van de beroepsgroep van de glasmakers, die hun vaardigheden overbrachten van vader op zoon, bracht met zich mee, dat waar glas geblazen werd, we vaak dezelfde familienamen aantreffen. Het beperkte aantal werkplekken per “glashut” en het schaarser worden van de brandstof, die men nodig had bij de fabricage, moest wel leiden tot migratie. Wat de brandstof betreft, zocht men z’n toevlucht tot de veengebieden, ook buiten de landsgrenzen. Financiering was een volgend probleem. Toch werden er geldschieters gevonden, zoals we zullen zien.
De eerste glasfabrikanten
Johann Christian Anton Thöne (1792 – 1860)
Op de rooms-katholieke begraafplaats van Stadskanaal lijkt het oude grafmonument voor Johann Christian Anton Thöne vervangen te zijn door een eenvoudige stèle ter nagedachtenis. Mogelijk was het monument dusdanig in verval, dat restauratie geen optie was. Wie echter het oude monument vergelijkt met de stèle die nu op het graf is geplaatst, raakt bepaald niet onder de indruk. Veel leden van de familie Thöne vonden op deze rooms-katholieke dodenakker hun laatste rustplaats.
Wie op zoek gaat naar Thöne als lid van een familie van glasblazers en dan met name in de gebieden Hessen, Thüringen en Bohemen, waar zich concentraties van glasblazers bevonden, zal de naam Thöne niet tegenkomen. Uit familiedocumenten wordt duidelijk, dat het een familie van glashandelaars was, afkomstig uit Driburg in Westfalen in de buurt van Paderborn, een rooms-katholiek gebied. De levendige handel in glas aldaar had alles te maken met de glasfabricage, die zich ook in dat gebied had ontwikkeld door de ruime aanwezigheid van brandhout.
Op zoek naar grotere afzetgebieden dan de eigen regio, die verzadigd raakte, mogen we aannemen, dat het door de Thöne’s ingekochte glas werd verkocht op een route door Ost-Friesland over de grens naar Winschoten, Groningen en Harlingen, waar een en ander scheep ging naar onder andere Holland. Had zich in Leeuwarden al een Thöne als handelaar gevestigd, Johann Christian Anton vestigde zich in Winschoten aan de Vissersdijk. Daar stond hij voor het eerst in 1817 geregistreerd als winkelier. Eenentwintig jaar zou hij daar zijn bedrijf uitoefenen, bijgestaan door Trijntje Busscher (1795-1871). Met haar trouwde hij, nadat er al 4 kinderen geboren waren, pas in 1828, waarna uit deze echtverbintenis nog 3 kinderen geboren werden. Het laat tot stand komen van een officieel huwelijk moet als oorzaak hebben gehad, dat Thöne rooms-katholiek was en Trijntje Busscher protestant. Op zeker moment heeft Thöne zich gestort op de glasfabricage met als financier voor de onderneming Mr. Jan Freesemann Viëtor. Freesemann Viëtor was notaris te Winschoten en zeer vermogend als reder en eigenaar van grote percelen veengrond. Zijn bekendheid met ontwikkelingen over de grens met betrekking tot het gebruik van turf als brandstof voor bijvoorbeeld de glasovens, zullen hem hebben doen nadenken over de exploitatie van zijn eigen bezit. In Thöne beschikte hij over iemand met kennis inzake afzetgebieden en de vraag van de markt. Aangezien Thöne zelf geen glasblazer van professie was, moesten er daarom gekwalificeerde vaklui gevonden worden. Eenvoudig schijnt dat niet geweest te zijn, maar uiteindelijk gaven toch een aantal vakbekwame mensen gehoor aan de werving. Op 25 juni 1838 werd te Nieuw-Buinen de eerste steen gelegd voor een glasfabriek, waarin, zoals de Provinciale Drentsche Courant van 29 juni 1838 vermeldde, voornamelijk medicijn- en wijnfleschen, karaffen, bier- en andere glazen zouden worden vervaardigd. De eerste steen vermeldt trouwens naast Thöne als compagnon een zekere De Jonge. Thöne hield zich vooral bezig met het aanbrengen van klanten en de verkoop en was dus veel op reis. Zijn compagnon De Jonge zorgde administratief en financieel voor het bedrijf. Niet lang na het opstarten van de fabriek is De Jonge echter met de noorderzon vertrokken en met hem verdween 3500 gulden, die het bedrijf lichter was geworden. Onder het personeel, dat uit Duitsland was aangetrokken, komen we ook Johann Georg Christoph Heinz tegen, een glasblazer uit Thüringen, die een grote rol zou gaan spelen in de glashistorie van Nieuw-Buinen. De financieel moeizame eerste periode, die de productiecapaciteit niet ten goede kwam, schiep duidelijk weinig vertrouwen bij de geldschieter van het eerste uur Mr. Jan Freesemann Viëtor. In elk geval werd bij hem vergeefs aangeklopt voor een financiële injectie. Toen op zeker moment de lonen niet konden worden uitgekeerd, zochten enkele glasblazers, onder wie Heinz, uiteindelijk hun heil elders. Voor Thöne kwam er een doorbraak, toen de gemeente Borger Certificaten van Oorsprong verstrekte voor glaswerk van Thöne, bestemd voor Nederlands Oost-Indië. Met zulke certificaten konden Nederlandse producten tolvrij in de koloniën worden ingevoerd. De financiële positie werd hierdoor sterk verbeterd. Bovendien zag Thöne in, dat vanuit een ander centrum dan Nieuw-Buinen de glashandel moest plaats vinden. Hij zond daartoe in 1845 zijn zoon Johan Hendrik naar Amsterdam. Daar werd een verkoopkantoor met magazijn gevestigd.
In Nieuw-Buinen werd na de dood van Mr. Jan Freesemann Viëtor door diens weduwe de fabriek aan Thöne verkocht. Met de nodige investeringen kwam het bedrijf tot bloei. Johann Christian Anton bleef directeur tot zijn dood in 1860. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Philippus Wolbertus, die directeur bleef tot zijn dood in 1874. Zijn broer Johan Hendrik, die in Amsterdam het verkoopkantoor had gesticht, werd in 1874 directeur van de glasfabriek. Hoe goed het ging met het bedrijf blijkt wel uit de bouw van de riante villa “Flora”, die Johan Hendrik, bijgenaamd “de Amsterdammer”, liet bouwen aan het Zuiderdiep in Nieuw-Buinen.
Johann Georg Christoph Heinz (1819 – 1909)
Johann Georg Christian Heinz was, zoals reeds vermeld, afkomstig uit Thüringen, een deelstaat van Duitsland, die op veel plaatsen herinnert aan de reformator Maarten Luther. De Lutheraan Heinz en vele leden van zijn familie zijn niet alleen van grote betekenis geweest voor de glasfabricage en glashandel in de regio, maar hebben ook een grote rol gespeeld in het ontstaan van de Evangelisch Lutherse kerk in Stadskanaal. Plaats van herkomst was het Thüringer Piesau, waar tot op de dag van vandaag dragers van de naam Heinz nog betrokken zijn bij de glasfabricage en Piesau zich
“Glasmacherdorf seit 1622” mag noemen. Thüringen kende een groot aantal Dorfglashütten en het is niet verwonderlijk dat we in de verschillende glasmakersdorpen vanwege het besloten karakter van de stand van glasmakers c.q. glasblazers veel dezelfde namen tegenkomen, zoals die van Heinz en Müller. Het beperkte aantal arbeidsplaatsen echter noopte veel glasmakers zich elders te vestigen. Zo kwam in 1838 een zekere Georg Friedrich Müller (soms ook Mulder genoemd) als pottenmaker naar Nieuw-Buinen. Voor de glasblazerij waren pottenmakers van groot gewicht. Zij vervaardigden de ovens voor de glasfabricage.
Ongeveer terzelfder tijd meldde zich Johann Georg Christoph Heinz in Nieuw-Buinen om evenals Müller bij Thöne te gaan werken. Op 8 december 1842 trad Johann Georg Christoph in het huwelijk met Anna Benus. Zij was de dochter van Johannes Klaassens Benus en Jaapkien Riemts Roelfzema. In de huwelijksakte van 20-01-1819 van laatst genoemden wordt als beroep van Johannes Klaassens aangegeven, dat hij landbouwer is. In de geboorteakte van 04-12-1823 van hun dochter Anna is het beroep van Johannes Klaassens grutter aan het Stadskanaal in de gemeente Nieuwe Pekela. Andere bronnen vermelden hem als vervener. Hoe het zij, Heinz’ schoonvader beschikte over enig kapitaal. Dit gegeven en enkele belangrijke contacten, die Heinz opdeed bij het ondertekenen van een erfpachtcontract voor een stuk grond waarop hij een huis wilde bouwen, zouden van betekenis worden voor zijn toekomst. Medeondertekenaars waren namelijk Roelof Oosting en Jan Meursing, een paar belangrijke figuren in de regio.
Terug naar de beginsituatie zien we duidelijk de volgende gezagsstructuur: hoofdfabrikant is Jacob Meursing, die als baas-pottenbakker Müller en als baas-glasblazer Heinz onder zich heeft. Waarschijnlijk heeft Müller het niet kunnen accepteren, dat Heinz als glasblazer de hele glasblazerij runde. In elk geval heeft hij al in 1852 Nieuw-Buinen verlaten, is teruggekeerd naar Duitsland en heeft zich met zijn gezin gevestigd in Klein-Tettau. Het stichten van deze glasfabriek was uiteindelijk mogelijk geworden door een aantal factoren. Jan Meursing kon beschikken over goede vaklui in de personen Heinz en Müller. Financieel zag het er gunstig uit door het huwelijk van Heinz met Anna Benus. Bovendien had Meursing door zijn positie de nodige connecties en beschikte hij over een locatie aan het Dwarsdiep. Aan geld ontbrak het hem ook niet. Niet minder belangrijk was het commercieel en financieel inzicht van zoon Jacob. Overigens gaat Heinz zich steeds meer toeleggen op de glashandel en na 1860 wordt hij ook geen glasblazer meer genoemd in meer of minder officiële stukken, maar koopman. Het is dan ook niet vreemd, dat Heinz een eigen handelszaak oprichtte met aanvankelijk als leverancier het glas van Meursing.
In 1880 heeft Heinz Meursing verlaten. De commerciële contacten bleven bestaan. De persoonlijke verhoudingen leden nauwelijks door de zakelijke gezien bijvoorbeeld de onderlinge huwelijken. In 1851 trouwde Frederica Heinz met Johannes Laurentinus Thöne en in 1856 trouwde Johanna Christina Heinz met Philippus Wolbertus Thöne. De Glas- en Kristalhandel v/h J. Heinz werd in 1912 omgezet in een naamloze vennootschap met als directie Johannes Heinz en diens zoon Ane Heinz. Ane, die op 31 oktober 1878 geboren werd te Nieuw-Buinen, werkte na zijn schoolopleiding enkele jaren als volontair op glasfabrieken in Duitsland en Engeland en bezocht als vertegenwoordiger van zijn vaders glashandel winkels, dokters en apothekers. Bij het overlijden van zijn vader Johannes in 1915 werd naast Ane zijn broer Sjoerd mede-directeur.Van een kleine onderneming met slechts één knecht had het bedrijf zich bij het overlijden van Ane Heinz op 6 februari 1951 ontwikkeld tot een grote importeur en exporteur van glas en aanverwante artikelen met 35 man expeditie-personeel, 12 mensen op kantoor en 9 vertegenwoordigers bij de weg.
De kerkelijke betekenis van de familie Heinz
Johannes van der Tuuk (1822-1883)
familiebegraafplaats van de Unikens te Stadskanaal.
Een glasfabriek, die slechts korte tijd heeft bestaan, was die van de vervener Dirk Johan Pieter Nicolaas Gaymans. Hij richtte omstreeks 1860/1861 die glasfabriek op te Stadskanaal op enige afstand van de andere glasfabrieken. De glasfabriek wisselde nog al eens van naam als gevolg van de wisseling van de directie. Gestart als Gaymans & Co, werd het al snel Gaymans & Van der Tuuk. Na de naam Van der Tuuk & Co werd het tenslotte Schmidt & Van der Tuuk. Toen Gaymans overleed in 1864 werd het bedrijf gekocht door Egbert Uniken, zijn compagnon en verwant. Terwijl Uniken zorgde voor de financiën en de handel was het zijn schoonzoon Johan van der Tuuk, die de dagelijkse leiding van de fabriek voor zijn rekening nam. Een lang leven was de glasfabriek niet beschoren. Na het overlijden van Johan van der Tuuk verkocht zijn weduwe Catharina van der Tuuk-Uniken de hele fabriek aan een zekere Frederikus Scholtens, die overging tot sloop van de fabrieksgebouwen. Johannes van der Tuuk en echtgenote vonden hun laatste rustplaats op deLiteratuur en bronnen:
- J.A. Zwaag, De Glaspioniers in het Veen; (Groningen, 2002)
- Nieuw-Buiner Glasindustrie, geschiedenis in foto’s en documenten (2004)
- Hoe het Lutherde in Nederland (Stichting Lutherse Uitgeverij en Boekhandel, 1994)
- Archieven regionale kranten
Internet
- De geschiedenis van de Evangelisch Lutherse gemeente in Stadskanaal
- Streekhistorisch centrum Stadskanaal
- Pisau - Das Glasmacherdorf (duitstalig)
- Heinz Glas (duitstalig)
Tijdens zijn leven maakt ieder mens vele uitvaarten mee. En hoe ouder hij wordt, hoe meer crematies en begrafenissen hij jaarlijks bijwoont. Andreas Schelfhout, ooit journalist en af en toe auteur, schetst in een korte serie columns onder de titel “Dies irae” (Dag van gramschap, dag van toorn) doden uit zijn verleden.
Schoppenheer
Reverend Father Stephanus. Vele jaren missionaris in India en uiteindelijk thuis gekomen om te sterven. Poliepen in zijn keel verstikten hem langzaam maar zeker. Als laatste poging tot redding werd hij opgenomen en geopereerd in het Utrechtse Antoniusziekenhuis. Tot ieders en zijn eigen verbazing slaagde de operatie en herstelde Stephanus volledig.
De kloosterorde waartoe hij behoorde, kon hem niet meer naar India terugsturen. Dan zou hij weer zo ernstig ziek kunnen worden. Maar omdat Stephanus volledig op de hoogte was van het missiewerk, kreeg hij de functie van missie-procurator: de man die in Nederland en België geld moest inzamelen om daarmee de bekeringsactiviteiten in India te financieren.
Tijdens zijn leven maakt ieder mens vele uitvaarten mee. En hoe ouder hij wordt, hoe meer crematies en begrafenissen hij jaarlijks bijwoont. Andreas Schelfhout, ooit journalist en af en toe auteur, schetst in een korte serie columns onder de titel “Dies irae” (Dag van gramschap, dag van toorn) doden uit zijn verleden.
Kaimana
Op 17 augustus 1962 staakte in Nederlands Nieuw-Guinea de strijd tussen de Nederlandse strijdkrachten en de gevechtstroepen van Kopassus, de infiltranten uit Indonesië. Direct werd begonnen met het afvoeren van militaire voorraden, zware wapens, munitie, apparatuur en wat niet al. De legeringsplaatsen werden onttakeld, zo ook het vliegveld Utarom bij Kaimana waar ik in die periode samen met mijn mortierpeloton was ingezet.
De dag voor de mortieren zouden worden ingepakt en opgehaald, deden we een poging de voorraad granaten weg te schieten. Dat lukte niet, het waren er veel en veel te veel. Ter hoogte van de loodsen brachten de stuksbemanningen de vier stukken aan de rand van het strand in stelling. Op een zandbank een eind uit de kust plaatsten we een leeg olievat, het doel. Iets anders konden we niet vinden. Alle soorten vuren werden uitgeprobeerd tot snelvuur aan toe. Daarbij lukte het ieder stuk om de tiende granaat af te vuren terwijl de eerste nog niet op het doel was ontploft. Veertig granaten hingen aldus seconden in de lucht om uiteindelijk bij het vat een aanhoudende explosie te veroorzaken. Apocalyps now!
Tijdens zijn leven maakt ieder mens vele uitvaarten mee. En hoe ouder hij wordt, hoe meer crematies en begrafenissen hij jaarlijks bijwoont. Andreas Schelfhout, ooit journalist en af en toe auteur, schetst in een korte serie columns onder de titel “Dies irae” (Dag van gramschap, dag van toorn) doden uit zijn verleden.
Varkenshaasjes
Mijn vader. Andreas Schelfhout. Bob. Paardendresseur. Hij stierf op 31 maart 1999, 83 jaar oud. In de dagen voor zijn dood kreeg hij nauwelijks meer lucht. Een leven met paarden werd met stallongen betaald. Klakkend met zijn tong dirigeerde hij de verpleegsters, die alles wat hij bedoelde nog begrepen ook.
Op zijn ziekbed was hij druk geweest met het ontwerpen van een nieuw, erotiserend circusnummer op de muziek van Je t’aime moi non plus. Met conté vulde hij, op de hielen gezeten door de eeuwigheid, gehaast blad na blad met wervelende, witgetuigde Friese paarden, bereden door vrijwel naakte, wulpse danseressen. Pijlen en lijnen bepaalden de richting van de bewegingen, de routes door de piste. Hijgend zwoegde hij tot zijn leven verdween in een onbedaarlijke hoestbui door het verstikkende krijtstof en de bladen, opgeschrikt als duiven, wild door de ziekenhuiskamer dwarrelden.
Tijdens zijn leven maakt ieder mens vele uitvaarten mee. En hoe ouder hij wordt, hoe meer crematies en begrafenissen hij jaarlijks bijwoont. Andreas Schelfhout, ooit journalist en af en toe auteur, schetst in een korte serie columns onder de titel “Dies irae” (Dag van gramschap, dag van toorn) doden uit zijn verleden.
Kandelaars
In de diepe duisternis van de Tweede Wereldoorlog ligt bonpa Louis heel erg bleek en dood op het bed in de eetkamer tussen witte bloemen. Hij wordt slechts aangelicht door sputterende kaarsen op bronzen kerkkandelaars. Boven zijn hoofd hangt aan de muur het grote schilderij waar hij iedere dag - zoals hij zelf zei - wel aan had ‘geknoeid’: het leven van Maria volgens de evangelist Lucas in zoveel taferelen tussen de takken van een grote boom. Stil staan we hand in hand met papa vanuit de schaduw te kijken, mijn broer en ik. In de gang horen we bonma haar stem verheffen tegen de kapelaan van de parochie.
Het noorden van Nederland is rijk aan begraafplaatsen. In de drie Noordelijke provincies, Groningen, Fryslân en Drenthe zijn er in totaal meer dan 1.000 begraafplaatsen. Dat is bijna een kwart van het totaal aantal begraafplaatsen in Nederland. En dat terwijl in de genoemde provincies net iets meer dan 10% van de Nederlandse bevolking woont.
Tijdens zijn leven maakt ieder mens vele uitvaarten mee. En hoe ouder hij wordt, hoe meer crematies en begrafenissen hij jaarlijks bijwoont. Andreas Schelfhout, ooit journalist en af en toe auteur, schetst in een korte serie columns onder de titel “Dies irae” (Dag van gramschap, dag van toorn) doden uit zijn verleden.
Sonder-Festvorstellung
Als een kleine prins loop ik met mijn lange, blonde haren in een groenfluwelen pakje met kanten kraagje witte bloemblaadjes strooiend voor een zwarte kar met ratelende wielen uit. Naast mij loopt mijn broer, maar in roodfluweel. Op de bok zit mijn vader. Hij heeft zijn circusuniform aan en een driekanten steek op zijn gepruikte hoofd. Hij knalt met zijn zweep en trekt tegelijk aan de rem. De paarden met zwarte schabrakken mogen niet te snel gaan, het moet waardig blijven. Maar papa wil wel indruk maken. In de gitzwarte, hoogglanzende, met zilverkleurige ornamenten versierde kist, ligt, weet ik, een Franse luchtacrobate.
Nederlands-Indië, nu Indonesië, was bijna 350 jaar lang een kolonie van Nederland. Vanaf het begin van de zeventiende eeuw werden op strategische plaatsen langs de kust handelsposten gevestigd. Niet altijd ging dat zonder slag of stoot, waarbij velen sneuvelden.