Artikelen
Op 27 maart 1977, aan het eind van een mistige zondagmiddag, vond de grootste vliegramp ooit plaats. Iets over vijven botsten twee Boeing 747’s op het vliegveld Los Rodeos op Tenerife op elkaar. Een van de jumbo’s was het KLM-vliegtuig “Rijn” met 248 mensen aan boord. In het andere vliegtuig, een PanAM-toestel, bevonden zich 394 mensen. Slechts 70 mensen uit het laatste vliegtuig overleefden de ramp. Van hen overleden later nog eens negen mensen. In totaal kwamen 583 mensen om het leven bij deze ramp. In Nederland kwam het nieuws van de ramp als een mokerslag aan. Het hele land was direct in rouw gedompeld en de vraag die door ieders hoofd schoot, was hoe dit in hemelsnaam had kunnen gebeuren. Wat was er mis gegaan?
Nu meer dan dertig jaar later is de fysieke herinnering aan de ramp aan het vervagen. Velen kennen de ramp alleen nog van de literatuur, het internet en de documentaires op tv die de ramp belichten. Voor de mensen die op deze dag hun dierbaren verloren, zal de dag echter in het geheugen gegrift blijven staan. Hele families kwamen om bij de ramp. Op Westgaarde, de begraafplaats die toen nog maar enkele jaren bestond, werd na de ramp door KLM een grafveld ingericht voor slachtoffers. Een eenvoudig monument houdt hier de herinnering levend. Ook elders in Nederland zijn op tientallen begraafplaatsen monumenten te vinden met daarop de overlijdensdatum van 27 maart 1977. Niet op alle grafmonumenten wordt verwezen naar de ramp op Tenerife. Een aantal doet wel. Verderop een klein overzicht.
De ramp
De 27e maart 1977 was een wat koude en grauwe dag. In de avonduren werd Studio Sport plotseling onderbroken voor een extra nieuwsbulletin: een vliegramp op de luchthaven Los Rodeos op Tenerife. Twee Boeing’s 747 waren op de grond met elkaar in botsing gekomen en één van de vliegtuigen was een KLM-toestel. Al snel werd duidelijk dat er veel slachtoffers waren gevallen.
Het toestel van de KLM was van Amsterdam onderweg naar Las Palmas. Het andere toestel, een Boeing 747 van PanAm, was van Los Angeles via New York naar Las Palmas vertrokken. Tijdens de vlucht naar Las Palmas kregen beide gezagvoerders de opdracht naar Tenerife uit te wijken omdat op de luchthaven van Las Palmas een bom was ontploft en er melding was gemaakt van nog een bom. Uitwijken naar Tenerife was de enige optie.
Na enkele uren wachten stonden beide toestellen weer klaar voor vertrek naar hun eindbestemming. In de tussentijd was de irritatie over het oponthoud bij beide bemanningen behoorlijk opgelopen. De vrees dat de wettelijk voorgeschreven rusttijden zouden worden overschreden, leidde tot veel stress. Op de achtergrond had de bemanning ook de druk van het bedrijf. Het zou de KLM immers handenvol geld kosten als hun passagiers en de driehonderd wachtenden op Las Palmas in hotels zouden moeten worden ondergebracht. Ook de bemanning van de PanAm wilde zo snel mogelijk weg omdat er veel passagiers aan boord zaten die dezelfde avond nog per cruiseschip uit Las Palmas zouden vertrekken. De PanAm was al klaar, maar werd nog geblokkeerd door het KLM- toestel dat voor hen stond. De bemanning van dit toestel had besloten de kist nog af te tanken zodat ze na Las Palmas direct konden doorvliegen naar Amsterdam. Eén minuut voor vijven rolde de KLM de startbaan op. Omdat er veel vliegtuigen waren uitgeweken naar Tenerife, konden beide jumbo’s niet gebruik maken van de taxi-baan. Die stond vol met wachtende toestellen.
Het KLM-vliegtuig moest eerst de startbaan afrijden om aan het eind van de baan een ‘backtrack’ te maken. Dat betekende een rit naar het eind van de baan om daar 180 graden te draaien, klaar om op te stijgen. De bemanning wist dat achter hen het PanAM toestel dezelfde route zou volgen om halverwege de taxibaan op te draaien. Terwijl de beide jumbo’s over de startbaan rolden, verloor de verkeerstoren het zicht op de vliegtuigen vanwege mist. Bij het eind van de startbaan draaide de KLM-jumbo en maakte zich gereed voor de start. Uit het terugluisteren van de voice-recorder en de gesprekken met de verkeerstoren bleek later dat de KLM-jumbo feitelijk al begonnen was aan de start zonder een ‘take off clearance’, een startpermissie. Dat was mogelijk het gevolg van een radiostoring of een andere interpretatie van de berichtgeving. Op dat moment rolde de PanAm Boeing nog op de startbaan. Die had eigenlijk afslag 3 moeten nemen, maar had die afslag gemist. De bemanning had die afslag niet logisch gevonden omdat het betekende dat men de jumbo een tweetal hele scherpe bochten had moeten laten maken. Wat er daarna gebeurde, is een samenloop van omstandigheden die uiteindelijk een tropische vakantie tot een hel maakte.
Terwijl het KLM-toestel snelheid maakte, was de PanAm-jumbo bij de 4de afslag gekomen. Op dat punt had het KLM toestel nog onvoldoende hoogte waardoor het met bijna 250 kilometer per uur de PanAm jumbo raakte. Met de wielen van het hoofdlandingsgestel en motor nummer 4 crashte het KLM-vliegtuig op de andere jumbo. Door de klap schoof het PanAm-toestel opzij en brak er onmiddellijk brand uit. Het KLM-toestel sloeg zo’n 150 meter verderop tegen de baan en schuurde daarna nog zo’n 300 meter door. De volle brandstoftanks ontploften en niemand in het toestel had ook maar een kans om ongedeerd het vliegtuig te verlaten.
In de KLM jumbo vonden 248 mensen de dood, in De PanAm boeing vielen 326 doden, 55 raakten gewond en 15 bleven ongedeerd. Van de gewonden overleden later nog eens negen passagiers aan hun verwondingen. Dat bracht het totaal aantal doden voor het Amerikaanse toestel op 335.
Ontelbare doden
Na het ongelooflijke ongeluk, het redden van de overledenen en het blussen van de branden bleef er op de startbaan een slagveld achter. Tussen de verkoolde resten van de vliegtuigen lagen nog honderden lichamen en verspreid over een groot terrein hun bezittingen en andere resten van de vliegtuigen. De bergingsploegen begonnen daarna met het bergen van de verkoolde slachtoffers, soms alleen nog verbrande botten, zo heet was de brand die de duizenden liters kerosine veroorzaakte. De stoffelijke overschotten werden overgebracht naar een hangar op het vliegtuig ter identificatie. Die identificatie startte op maandagavond na de ramp door een team van de rijkspolitie die inderhaast was ingevlogen. Al snel bleek dat de identificatie een moeilijke klus zou worden doordat veel lichamen onherkenbaar verbrand waren. Later zou blijken dat toch zo’n 80% van de slachtoffers geïdentificeerd kon worden.
De eerste identificatie moest volgens de Spaanse regels binnen 48 uur plaatsvinden. Dat was de regel die gold voor lichamen die naar het buitenland zouden gaan. Zou dat niet lukken dan kon het zijn dat er lichamen begraven moesten worden op het eiland. Als eerste werden de lichamen genummerd en beschreven aan de hand van alle nog herkenbare kenmerken op het lichaam zoals sieraden, horloges en andere opvallende zaken. Ook werden de lichamen op lengte geschat en het geslacht vastgesteld, voor zover dat mogelijk was. Vier Nederlandse tandartsen werden ingevlogen om aan de hand van de gebitten nadere gegevens over de identiteit te verkrijgen.
Na deze eerste identificatie werden de lichamen gebalsemd en vervolgens in een loden binnenkist gelegd die vervolgens in een houten kist gaat. Vanaf de hangar werden de kisten per vrachtwagen naar de haven gebracht om ze van daar per schip naar Las Palmas over te brengen. Vandaar konden de kisten per vliegtuig naar Nederland worden vervoerd. Zolang de landingsbaan in Tenerife niet gebruikt kon worden, was dat de enige manier om de lichamen naar Nederland te krijgen. Het identificatieteam kreeg echter wat meer tijd omdat er simpelweg niet genoeg formaline, verband en watten voor het balsemen voorhanden zijn.
Woensdagochtend 30 maart zat het werk erop, in zoverre dat alles klaar was voor het afwerken van de tweede fase in Nederland.
Vrijdagochtend 1 april werden de kisten aan boord van een coaster gebracht die ze naar Las Palmas zou brengen. Daar stonden al een DC-8 en een DC-9 van de KLM klaar om de slachtoffers naar Nederland te brengen.
In de vroege ochtend van zaterdag 2 april kwamen de stoffelijke resten van alle 248 lichamen aan op Schiphol. Omdat de identificatie nog niet gereed was, werd een hangar op Schiphol ingericht om het werk af te maken. Ondertussen was in Nederland zelf al het onderzoek opgestart om bij nabestaanden, medici en juweliers zoveel mogelijk gegevens te verzamelen die de identificatie zouden doen versnellen. Het lag op dat moment in de bedoeling om de identificatie op 5 april gereed te hebben. Dit met het oog op de begrafenis van de slachtoffers op 7 april, de dag voor Goede Vrijdag, een dag waarop geen rooms-katholieke begrafenissen plaats kunnen hebben. Voor de begrafenis van de slachtoffers die niet elders begraven zouden worden, had de KLM een gemeenschappelijk grafvak op de Amsterdamse begraafplaats Westgaarde geregeld. Nabestaanden van geïdentificeerde slachtoffers hadden de keuze om hun dierbaren in dit grafvak te laten bijzetten of in een privé-graf op Westgaarde of elders. Ze konden ook kiezen voor een crematie met bijzetting van de as op het gemeenschappelijke vak, elders op Westgaarde of een plaats naar keuze. Verstrooiing van de as op Westgaarde of elders was ook mogelijk.
Alle slachtoffers werden na de definitieve identificatie op Schiphol opnieuw gekist. De doden werden opgebaard in een uniforme, blank-eiken kist, zoals die ook bij een herdenking op woensdag zichtbaar zou zijn. Die woensdagochtend kwam vast te staan dat de identiteit van 137 van de 248 slachtoffers onomstotelijk vast was gesteld. De niet geïdentificeerde slachtoffers zouden in ieder geval op Westgaarde begraven worden. Later zouden door nader onderzoek nog eens 67 slachtoffers geïdentificeerd worden. Dat betekent dat uiteindelijk 70 slachtoffers nimmer geïdentificeerd zijn.
Begrafenis
Op woensdagmiddag 6 april kwamen zo’n 1.700 directe nabestaanden bijeen in de hangar op Schiphol om daar een herdenkingsbijeenkomst bij te wonen. In de hangar stonden in totaal 232 kisten. Van 16 slachtoffers had de familie de kist al laten overbrengen naar de eigen woonplaats om daar te worden begraven. Op dat moment waren 137 lichamen geïdentificeerd. Op de bijeenkomst spraken ondermeer de KLM-president Orlandini en premier Den Uyl. Tussendoor werd gezongen door het KLM-mannenkoor.
Donderdag 7 april vond op de begraafplaats Westgaarde de uitvaart plaats van een groot deel van de slachtoffers. Westgaarde was door de KLM gekozen vanwege de centrale plaats, dicht bij Schiphol. Westgaarde is dan nog een relatief nieuwe begraafplaats die naast allerlei voorzieningen ook de ruimte had voor een graf voor zoveel slachtoffers.
Van ’s-ochtends negen uur tot vier uur in de middag namen meer dan 20.000 mensen afscheid. In een lange rij stonden 170 kisten opgesteld, verdeeld naar geïdentificeerde en ongeïdentificeerde lichamen. Vele kransleggingen volgden en na het voorbij trekken van alle belangstellenden waren de kisten bedolven onder de bloemen. Op deze donderdag werden 140 slachtoffers bijgezet in het grafvak. Ook elders op de begraafplaats werden slachtoffers begraven en enkele werden op een later tijdstip verstrooid.
Van de 331 slachtoffers uit het PanAm toestel konden uiteindelijk 114 lichamen niet meer geïdentificeerd worden. Zij werden op 27 april 1977 in Westminster (Orange County) in Californië ter aarde besteld. Zo’n 2.000 belangstellenden woonden de plechtigheid bij. Op de begraafplaats is tevens een herdenkingsmonument opgericht.
Monument(en)
Al snel na de ramp legde de KLM contact met de Dienst van Algemene Begraafplaatsen en Crematoria van Amsterdam. Er diende op korte termijn een groot aantal vierkante meters vrij te komen voor waarschijnlijk 210 slachtoffers. Dat was op dat moment de gedachte bij de KLM. Verdeeld over zeventig graven zou 250 m2 volstaan. Na overleg nam de KLM de rechten op het hele grafvak 5, bij elkaar 400 m2. In eerste instantie werd het recht op dit vak voor tien jaar gevestigd, maar al kort daarna verlengde de KLM de rechten met nog eens tien jaar. Op het graf wilde de KLM een monument neerzetten om de plek te markeren. Het werd een eenvoudig kunstwerk van de kunstenaar A.Th. Molendijk. Die hakte uit één brok wit graniet een enorme ronde tafel met aan de voorzijde “Tenerife 27 maart 1977”. Rondom werd een vlak betegeld met flagstones en ingesloten met een lage granieten rand met daarop koperen naamstroken. Rondom het 20 bij 20 meter grote grafvak werd een hoge taxushaag geplant, passend bij de ontwerp-opvattingen van die tijd. In de borders werd gevarieerde beplanting aangebracht zodat deze het hele jaar een afwisselende aanblik zou geven.
Bij het monument worden nu 123 overledenen herdacht. De 125 andere slachtoffers zijn begraven of verstrooid op andere grafvelden op Westgaarde dan wel elders in Nederland, en soms ook daarbuiten begraven of verstrooid.
De naam Tenerife met het jaartal 1977 leeft nog steeds bij veel mensen. Hoe duidelijk dat ook vermeld staat op het monument op Westgaarde, het komt bij de andere grafmonumenten in het land nauwelijks voor. Bij een klein onderzoek werden de graven van 38 slachtoffers gevonden die elders waren begraven. Omdat veel slachtoffers bij elkaar werden begraven, gaat het om 19 grafmonumenten. In slechts vijf gevallen wordt vermeld dat degenen die er begraven zijn, omgekomen zijn bij de ramp op Tenerife. Bij bijna de helft wordt helemaal niets vermeld van de ramp, noch de naam Tenerife genoemd. Waarschijnlijk zou zoiets vandaag de dag ondenkbaar zijn.
Of de verspreide grafmonumenten, als kleine herinneringen in het land, zullen blijven voorbestaan is niet duidelijk. Ook is niet duidelijk of er eventueel al graven geruimd zijn. De KLM heeft de rechten van alle graven van slachtoffers verlengd en bekostigd, voorzover de nabestaanden daar mee instemden. Voorlopig zal het monument op Westgaarde er nog wel even liggen. Toen de grafrechten in 1997 en 2017 afliepen, heeft de KLM telkens de rechten verlengd voor twintig jaar.
Jaarlijkse Herdenkingen
Elk jaar komen er op Westgaarde nabestaanden bijeen. Er wordt dan namens de KLM en de stichting Nabestaanden Slachtoffers Tenerife een bloemstuk gelegd. Die stichting is opgericht op initiatief van een van de nabestaanden met het doel om in 2002 een herdenking te organiseren en om een monument op Tenerife te realiseren. Volgens de stichting ontbrak een monument voor alle slachtoffers van de ramp. Op 27 maart 2007 kwam dat monument er op Tenerife. Op initiatief van de Stichting werd die dag een Internationaal monument onthuld. Tegelijk vond voor het eerst in de geschiedenis een officiële Internationale herdenkingsplechtigheid plaats, ter nagedachtenis aan deze grootste vliegramp in de geschiedenis. Het monument staat op de Mesa Mota in de gemeente San Cristóbal de La Laguna.
Het monumentale kunstwerk, gemaakt door de kunstenaar Rudi van de Wint (1942-2006), is een achttien meter hoge wenteltrap. Het heet heel toepasselijk ‘Stairway to Heaven’. De treden van het kunstwerk lijken door te lopen naar het oneindige, maar ze worden plotseling afgebroken. Het kunstwerk staat op een plateau met uitzicht op het vliegveld waar de ramp zich voltrok. Voor het monument staat een eenvoudige tekstplaat. Daar staat in drie talen (Spaans, Engels en Nederlands) waarom dit monument hier werd opgericht. De inauguratiedatum staat er ook bij. Het geheel maakt een heel open indruk omdat het uitzicht indrukwekkend is vanaf deze plek.
Met de uitstraling van het monument, hoog op de berg Mesa Mota, wordt de gebeurtenis van inmiddels alweer tientallen jaren geleden recht gedaan. Het monument staat los van de plek waar de slachtoffers begraven zijn en heeft daarmee ook een andere betekenis gekregen dan dat op Westgaarde.
Opdat we nooit vergeten…
De grootste luchtramp ooit met meer dan vijfhonderd slachtoffers mag niet uit ons collectieve geheugen verdwijnen. Het feitelijk tastbaar in stand houden van de graven van de slachtoffers helpt daarbij. Boeken, internet en documentaires kunnen het verhaal wel vertellen maar het tastbare kunnen ze nooit vervangen. Niet alleen het monument op Westgaarde is zo’n tastbare herinnering, ook al die kleine enkele grafmonumenten op verschillende begraafplaatsen zijn dat. Ze zijn als verwijzing naar een van de meest vreselijke gebeurtenissen uit het naoorlogse Nederland van belang om behouden te worden. Niet omdat ze prachtig zijn, niet omdat de mensen belangrijk waren, maar omdat met die monumenten hun verhaal verteld kan worden. Zeker voor hen wier leven zo vroeg, zo abrupt werd beëindigd.
Literatuur
- Reijnoudt, Jan en Niek Sterk; Tragedie op Tenerife. De grootste luchtramp – optelsom van kleine missers, Kampen 2002.
- Leeuwarder Courant; diverse artikelen vanaf 28 maart tot 28 april 1977.
Internet
- Jan Heinemans 'De grootste ramp' 12 oktober 2000 op: NRC Webpagina's (geraadpleeg 5 oktober 2022)
- Stichting Nabestaanden Slachtoffers Tenerife (geraadpleegd 5 oktober 2022)
- 'Grootste vliegramp uit de geschiedenis op Tenerife' op: Aviacrash.nl (geraadpleegd 5 oktober 2022)
De vermissing
Op 22 augustus 1900 is Marietje Kessels te laat om de heilige mis van half acht bij te wonen. Wel bezoekt ze de door pastoor George van Zinnicq Bergmann (1851-1910) gegeven catechismusles van 8 uur. Omdat het een schitterende, zonnige dag is, zal 's middags de ezel voor de wagen worden gespannen om een ritje te gaan maken. Echter, het is woensdag en dan heeft ze pianoles van kerkorganist Gerard Schellekens. Die zal eerst toestemming gevraagd moeten worden om de les te verzuimen.Half elf verlaat zij het ouderlijk huis om die toestemming te gaan vragen en gelijktijdig een brief van haar ouders te posten. Verschillende mensen hebben haar in de richting van de op 300 meter gelegen Heilig Hartkerk zien lopen. Bij de kerk, ter hoogte van de zij-ingang, steekt ze schuin over in de richting van het tegenover de kerk gelegen café/koffiehuis De Zwarte Ruiter. De eigenaresse van dit etablissement ziet hoe Marietje zich in de ruit spiegelt en met haar hand door haar haar strijkt. Plotseling draait Marietje zich om en kijkt in de richting van het kerkportaal waar een man staat die naar het 11- jarige kind kijkt. Om de brief te posten zou Marietje linksaf moeten slaan. Niemand heeft haar echter meer levend gezien, bij Gerard Schellekens is zij niet geweest en de brief is nooit aangekomen….
Maria Catharina Wilhelmina wordt op 2 maart 1889 geboren. Het gezin Kessels bestaat uit vader Mathijs J.H. Kessels (1858-1932), oprichter en directeur van de Koninklijke Nederlandsche Fabriek van Muziekinstrumenten, moeder Maria Philomena Kessels-Crijns (1863-1941) en zes kinderen waarvan Marietje het derde kind is. Na 1900 zouden nog 3 kinderen geboren worden. Maria werd in huiselijke kring Mia genoemd maar in Maria's dagelijkse leven noemde ieder haar Mientje. Een jaar later in de rechtbank van Breda omschreef vader Mathijs zijn dochter als "een opgeruimd, meegaand kind, tegen iedereen vriendelijk en zeer vroom van aard". Het welgestelde gezin bewoonde de "Villa Cecilia".
Het zoeken
Mathijs Kessels is die 22e augustus 's morgens om 9 uur voor zaken met de trein vertrokken. Moeder Kessels gaat om 12 uur naar de stad om boodschappen te doen. Bij terugkomst, een uur later, vraagt ze aan het 22-jarige dienstmeisje Cato van de Sande waar Mia is. Het blijkt dat Mientje niet van haar tocht naar de pianoleraar is teruggekeerd. Een onderzoek bij de dichtbij wonende grootouders wijst uit dat ze daar niet is. Woonhuis, tuin en naastgelegen fabriekspand worden doorzocht. Als ze ook daar niet wordt gevonden is dat aanleiding Cato op pad te sturen om in de omgeving te gaan zoeken. Cato doet navraag in De Zwarte Ruiter. Over de man in het portaal wordt dan nog niet gesproken en bij Schellekens is ze niet geweest. Een aantal mensen zegt haar wel gezien te hebben. Cato loopt de kerk binnen maar als Marietje daar ook niet blijkt te zijn begeeft ze zich naar het stadscentrum. Om half vier doet ze op het politiebureau aangifte bij commissaris Hermanus Caarls (1835-1916). Ondertussen heeft mevrouw Kessels elf arbeiders uit de fabriek naar de stad gestuurd om te zoeken, zonder resultaat, waarna ze pastoor George W.J.M. van Zinnicq Bergmann (1851-1910) van de vermissing in kennis stelt. Deze laat zijn huishoudster nogmaals de kerk doorzoeken en gaat zelf in de catechismuskamer kijken waarna hij zich naar de Villa Cecilia begeeft om de moeder gerust te stellen. Om half zes worden nog zes kantoorbedienden van de fabriek naar het centrum gestuurd. De pastoor doorzoekt samen met mevrouw Kessels en twee kapelaans, Völker en Berkvens, nogmaals de kerk.
Commissaris Caarls wacht om 6 uur 's avonds op het station op de aankomst van Mathijs Kessels. Om 7 uur geeft deze zijn tweehonderd werknemers vrijaf met het verzoek de stad te doorzoeken. Ook buiten de stad wordt massaal gezocht. Beken en meertjes worden doorwaad, alle toegestroomde tips worden nagetrokken maar midden in de nacht moet men concluderen dat het kind onvindbaar is. Dat tenminste 8 personen die avond tegen tien uur licht in de kerk hebben zien branden, wat ongewoon was, wordt pas later bekend.
De volgende dag, donderdag, worden onder leiding van commissaris Caarls zoektochten gehouden. Ieder gerucht, hoe onwaarschijnlijk ook, wordt onderzocht. Het geheel gebeurt nogal ongecoördineerd en hoewel Caarls meent steeds dichter bij de oplossing te komen valt hem te verwijten dat hij geen aandacht heeft besteed aan de directe omgeving, de wijk Noordhoek en vooral niet aan de Heilig Hartkerk. In de avonduren worden door vader Kessels, commissaris Caarls en pastoor Van Zinnicq Bergmann de resultaten besproken en besloten vanaf nu alle tips even te laten rusten en de volgende morgen een nauwkeurige zoektocht in Noordhoek te houden. "Het woonhuis, alle woningen, tuinen en zo voort, stap voor stap".
Donderdags hoort een kantoorbediende van Kessels, Hendrik van de Put, van een collega dat 's woensdags tussen elf en half twaalf de deur die vanuit het zijportaal van de kerk toegang geeft tot de wenteltrap naar het verwulfsel, had opengestaan. 's Avonds om 7 uur ging Van der Put samen met de koster, Johan van Isterdaal, via de wenteltrap naar het verwulfsel. Later, tijdens het proces, zou Van der Put verklaren dat zij vluchtig links en rechts van de loopplank kijkend hadden gezocht; ze hadden verwacht dat het kind nog in leven zou zijn en zich dan wel zou laten horen.
Vrijdag, de 24estart de voorgenomen nauwkeurige zoektocht in Noordhoek. De arbeiderswoningen worden bezocht en er wordt navraag gedaan. Niet echter in de Heilig Hartkerk met zijn verwulfsel, kelder, tuin, sacristie, consistoriekamer en pastorie. Om half negen verschijnt schilder August Mutsaers. Hij moet wat klein schilderwerk aan de kerk verrichten. Met Antonius Boink, een koperslager die op het dak aan het werk is, bespreekt hij de verdwijning wat hen doet besluiten de kelder aan een onderzoek te onderwerpen. Boink gaat naar beneden, Mutsaers wacht boven aan de trap. Geen resultaat. Inmiddels is de kerk het middelpunt van een burgerzoekactie geworden, de politie houdt zich afzijdig. Twee arbeiders, Vlamings en Swaans, vragen Mutsaers met hen naar het verwulfsel te gaan. Swaans en Mutsaers zoeken langs het pad boven de zijbeuken, de 17-jarige Vlamings kijkt links en rechts langs het pad aan de lange zijde. Hun poging levert niets op.
Er is een briefkaart ontvangen waar in bedekte termen de pianoleraar/kerkorganist Gerard Schelllekens als verdachte wordt aangewezen. Petrus Schilder en zijn 20-jarige dochter Gerarda hebben zich 's ochtends bij commissaris Caarls gemeld met de mededeling dat zij vanachter de schutting die hun tuin afscheidt van de straat en naast het café De Zwarte Ruiter en tegenover de kerk is gelegen, op woensdagmorgen om ongeveer half elf zes of zeven keer hebben horen gillen. "Als afkomstig van een kind dat wordt mishandeld". Dat is voor commissaris Caarls aanleiding naar de kerk te gaan waar hij de schilder August Mutsaers ontmoet. Met hem wil hij de kerk doorzoeken. Mutsaers is nerveus en zegt dat ook want "Ik heb rust noch duur". Weet je dan iets van het kind? Ja, ik weet veel. Bij de zij-ingang, in het portaal wil Mutsaers zijn verhaal doen maar, verklaarde Caarls later in de rechtbank "Ik achtte die plaats minder geschikt". Ze betreden de ruimte achter de torendeur waar in een nis verscholen Mutsaers een deel van zijn materialen en gereedschappen bewaart. Ook hier wil Caarls niet aanhoren wat Mutsaers te vertellen heeft. Na een stuk de wenteltrap te zijn opgegaan zegt Caarls "Nu kunt gij spreken". Mutsaers vertelt dat koster Van Isterdaal het meisje op straat heeft aangesproken en het in de kerk heeft gebracht. In de nis waar ik mijn gereedschap bewaar liggen enige kledingstukken van het kind. Caarls gaat, na de nis heel vluchtig te hebben bekeken zonder daar kleren te hebben gezien, de kerk in waar hij Van Isterdaal verzoekt met hem mee te gaan. Ze begeven zich naar de Villa Cecilia. Daar aangekomen blijkt naast vader Kessels ook pastoor Van Zinnicq Bergmann aanwezig te zijn.
Caarls zegt dat de koster het kind woensdagmorgen om half elf heeft gezien. De pastoor vraagt "Zo, waar dan. Ik zag haar bij de kerk. Ze liep van de kerk naar hier". Caarls wijst naar de koster en met harde stem zegt hij "Mijnheer pastoor, dit is de moordenaar van het kind. Hij heeft het kind vermoord" waarop Van Isterdaal repliceert "Dat is sterk, commissaris, daarmee zult u wel abuis hebben". Met niet meer wetenschap dan de informatie die Mutsaers hem heeft gegeven en hij zelfs de kleding van het kind niet heeft gezien, arresteert commissaris Caarls koster Van Isterdaal.
De vondst
Diezelfde vrijdag, 24 augustus 1900, om 7 uur 's avonds beginnen vijf personen een nieuwe zoektocht in de kerk. Commissaris Caarls, de inspecteurs Soentjes en Meijvaart, wachtmeester der marechaussee Ammerlaan en Jacob Heemskerk die de vier politiefunctionarissen zal begeleiden. Hij is opzichter geweest bij de bouw van de kerk. Eerst wordt het beneden gedeelte van de kerk doorzocht. Na 72 treden en 27 laddersporten komt het gezelschap op het verwulfsel aan. Ze onderzoeken de hoeken waar de bogen samen komen en de trechters beneden bij de pilaren. Eén van hen stapt telkens bij een trechter met één been op de welving van het verwulfsel terwijl hij door een tweede wordt vastgehouden om zich te kunnen voorover buigen om bij het licht van een omhoog gehouden lantaarn in de 7 meter lager gelegen nis te kunnen kijken. Ze zijn hier ruim een uur mee bezig als wachtmeester Ammerlaan halverwege de noordkant het levenloze lichaam van het 11-jarige meisje ziet liggen. Twee jaar later legt Heemskerk voor de rechtbank in Breda de volgende verklaring af: "Het lijkje lag met het hoofd omlaag, de handen boven het hoofd, het linkerbeen gestrekt en het rechterbeen opgetrokken. Aan de neus was wat bloed te zien. Het lijkje was geheel ontkleed. Alleen de benen waren door zwarte kousjes bedekt. Om de hals was een wit kledingstuk gesnoerd." Het meisje was verkracht alvorens zij werd vermoord.
Moeder Philomena is totaal overstuur naar bed gegaan waar haar oudste dochter Henriëtte en Philomena's zuster, eveneens Henriëtte geheten en aan wie de brief was gericht die Mientje zou posten, haar trachten te troosten. Philomena geeft te kennen behoefte te hebben aan woorden van troost van pastoor Van Zinnicq Bergmann. Deze vervoegt zich weldra bij Philomena waar blijkt dat hijzelf in een toestand van schrik en verdriet verkeert. In zijn kerk en door zijn koster is een gruwelijke daad verricht. "Och mevrouw, het kindje is gelukkig en voor u is het een troost dat u een Engel in de hemel hebt gewonnen. Maar voor mij is het erger. Ik heb alles verloren. Er is geen troost voor mij".
De man voor wie er geen troost meer is, kwam na 4 jaar gymnasium in 's Hertogenbosch tot het inzicht dat hij priester wilde worden. Hij zet zijn studie voort aan het klein seminarie. Twee jaar later wordt hij toegelaten tot het seminarie in Haren waar hij in 1872 het tonsuur en mindere orden ontvangt. Na nog drie jaar wordt hij tot priester gewijd waarna hij in Rome zijn studie afrondt met de titel Doctor Theologie. Kapelaan in Eindhoven en een professoraat aan het seminarie waar hij zijn studie had aangevangen brengen in januari 1897 een opdracht om in Tilburg een nieuwe parochie te stichten. Hij doet dat zeer voortvarend wat leidt tot de vervulling van zijn levensdroom, de bouw van de Heilig Hartkerk in 1897. Die droom wordt een nachtmerrie door de ontwijding van zijn kerk door de moord op een kind. Aanleiding zichzelf hierdoor te bestempelen als een man voor wie er geen troost meer is.
De verdachten
Na de arrestatie van koster Van Isterdaal legt Mutsaers een aantal verklaringen af. Verklaringen die niet in zijn voordeel werken, integendeel hij komt hierdoor in een verdacht licht te staan. Onder anderen verklaart hij dat Van Isterdaal hem een pakje heeft gegeven dat hij maar moest laten verdwijnen. Hij heeft het echter mee naar huis genomen en in een kist bewaard. Na deze verklaring gaat de politie dit pakketje bij hem thuis ophalen. Het blijken wat kleertjes van Marietje te zijn, bijeengehouden door de bandjes van een boezeroentje. Dit is aanleiding om ook Mutsaers vast te zetten.
De verkrachting van en de moord op Marietje Kessels werden alom in Nederland met afschuw ontvangen. Algemeen was men van mening dat hier sprake was van grove schending van drie onaantastbaar geachte normen: a. een moord op een kind, b. de schending van het 5e gebod en c. de ontwijding van een kerk. De roep naar herinvoering van de in 1870 afgeschafte doodstraf werd veelvuldig gehoord.
Marietje's dood had tot gevolg dat er een aantal bidprentjes in omloop kwamen. Een van deze prentjes toont Maria gezeten in een ezelswagentje, kijkend over haar linker schouder. Daaronder de tekst "Ik zal u wederzien Joan. XVI, 22". Aan de andere zijde staat een tekst in verzen. Er bestaat wel een tiental variaties in bidprentjes.
De processen en de conclusie
Het zou in dit bestek te ver voeren verslag te doen van de zittingen van de arrondissementsrechtbank in Breda (juni 1901) en van het gerechtshof in 's Hertogenbosch (juni 1902). Vermeldenswaardig is nog dat koster Van Isterdaal op 29 december 1900, nog voor het begin van het proces bij de arrondissementsrechtbank, wegens gebrek aan bewijs in vrijheid werd gesteld. Schilder August Mutsaers werd zowel in Breda als in 's Hertogenbosch na talloze chaotische getuigenverklaringen wegens gebrek aan bewijs vrijgesproken. Gedurende de zittingen in Breda en in 's Hertogenbosch kwamen een aantal vragen naar voren waar voor de beantwoording pastoor Van Zinnicq Bergmann voorgeleid had moeten worden. Dat is nagelaten. Ook is nooit een onderzoek ingesteld in de consistoriekamer en andere verblijven in het kerkgebouw noch is het verblijf van de pastoor aan een inspectie onderworpen. Een aantal niet aan de clerus verbonden kranten noemden de processen klassenjustitie veroorzaakt door de toenmalige macht van de kerk in het rooms-katholieke zuiden van het land. Zowel tijdens de processen als daarna rezen een aantal ernstige verdenkingen tegen pastoor Van Zinnicq Bergmann. De schrijver Ed Schilders reconstrueert alle voorvallen en zet ze in hun juiste verband. In zijn boekMoordhoek wordt dit nauwkeurig en uitgebreid uit de doeken gedaan. Daaruit mag de conclusie getrokken worden dat de pastoor met grote waarschijnlijkheid de dader is geweest en koster Van Isterdaal zijn medeplichtige door het lichaampje te verbergen.
De begrafenis
Nadat haar stoffelijk overschot in de kerk was gevonden werd het een dag later in een verzegelde kist overgebracht naar het Gasthuis in de Gasthuisstraat. Op dinsdag 28 augustus 1900 om 10 uur 's morgens vangt de plechtige uitvaartdienst aan in de Heilig Hartkerk. Het lichaam wordt overgebracht door een lijkkoets getrokken door vier in het zwart gehulde paarden. Voor de lijkkoets loopt het voltallige personeel van de muziekinstrumentenfabriek van vader Kessels voorafgegaan door twee werknemers die een grote krans van witte bloemen dragen. De krans is versierd met linten, op één daarvan staat: Aan de lieve kleine martelares Maria Kessels. Dan volgen de in het wit gestoken school- en klasgenootjes van Mientje. Zij dragen bloemen, palmtakken en kruisbeelden. Achter de lijkwagen loopt de diep bedroefde familie. Er klinkt klokgebeier en langs de route staat een menigte van mensen die een kruis slaan of bidden. In heel Noordhoek zijn veel mensen op de been. De in rouwfloers gehulde kerk is tot de laatste plaats bezet. De dienst wordt geleid door pastoor Van Zinnicq Bergmann en zijn kapelaans Völker en Berkven. Een koor zingt het Requiem van Perosi. Na de mis begeeft de stoet zich naar het r.k. kerkhof 't Heike aan de Bredaseweg 45 waar de kleine kist in graf A 11/45 wordt neergelaten.
Na een spontaan ontstane inzamelingsactie onder de Tilburgse burgers is later een marmeren monument op haar graf geplaatst voorstellend een door een kind omarmd kruis. De tekst onderaan het kruis luidt "Ave Spes Unica" (Wees gegroet, enige hoop). Op de deksteen is gegraveerd:
Aan
Maria Catharina Wilhelmina
KESSELS
geb 2 maart 1889
overl 22 augustus 1900
UIT INNIGE DEELNEMING
Ik ben gestorven
om voor God te leven
Op 22 augustus 2000 was de 100-jarige concessie van het graf verlopen. Het Carrara-marmer is inmiddels behoorlijk aangetast.
Staande voor Marietje's graf bevindt zich ter linker zijde de laatste rustplaats van vader Mathijs, moeder Philomena en de kinderen Josephine (1893-1952) en Hendrik (1903-1965). Aan de rechter zijde het graf van haar zuster Henriëtte (1887-1964), echtgenoot Joseph Horbach (1880-1918) en hun zoon Ruud (1916-1965).
Graf Caarls en Van Zinniq Bergmann
Precies achter het graf van Marietje is het graf van commissaris Hermanus Caarls.
Een tiental meters ter linker zijde van Marietje’s graf in de richting van 8 uur is pastoor Van Zinnicq Bergmann bijgezet. Op de sluitsteen staat:
Mgr. Dr. G. van Zinnicq Bergmann
Geh. kamerheer van Z.H. Paus Pius X
Oprichter en pastoor van de parochie
H. Hart Tilburg
geb te ’s Bosch 5 jan 1851
aldaar overl 6 nov 1910
Bid voor hem en gedenk zijn arbeid
en zijne liefde
1 THESS 3
Johannes van Isterdaal overleed in 1960 in Den Haag, August Mutsaers overleed in hetzelfde jaar op 86 jarige leeftijd in Dongen.
Literatuur
- Ed Schilders: Moordhoek. De moord op Marietje Kessels in een katholieke kerk (1988)
Grafcoördinaten
- N 51.33.358 E 005.04.595
Header: H. van der Sloot / collectie Regionaal Archief Tilburg. Op de foto links, Marietje en rechts van haar, haar zusjes.
De Nederlandse geschiedenis strekt zich uit over de hele wereld. Van Spitsbergen tot Brazilië en van Amerika tot India, overal zijn resten te vinden van Nederlandse handel en op veel plaatsen zijn ook begraafplaatsen aangelegd. Een van de gebieden waar de Nederlanders een aantal decennia de scepter zwaaiden was het territorium van Nieuw-Nederland in de huidige Verenigde Staten (VS). Rond dezelfde tijd vestigden de Engelsen zich in wat zij New England noemden en begonnen daar een vruchtbare kolonie die uiteindelijk de Nederlandse zou overvleugelen.
Achter de kerk in Liempde ligt het kerkhof. Sinds 1860 worden er mensen begraven. Het is een bijzondere plek in het dorp. Een akker van verstilde herinneringen in de zoelte van de toren. De adem van het verleden is er voelbaar en het is er doorgaans stil. Heel stil en rustig. Een zalige rust doordesemt er de lucht en een serene stilte waaiert er over de grafmonumenten, zo nu en dan gebroken door de zucht van de wind.
In deze rustieke stilte mengen, als een grote familie, de strakke grafzuilen zich met de enkele en dubbele grafstenen, veelal gemaakt van verwerend beton dan wel harde natuursteen en gesierd met een kruis, een bloem, een Christusdoorn of monogram. Hier rust(en)…Liefdevol gedenken wij……. Als dankbare herinnering aan……Hier wacht de verrijzenis…. en andere teksten staan er op de grafstenen, gevolgd door de naam van de overledene, geboortedatum en sterfdag, welke de herinnering aan de gestorvene levend houden.
Op de Huisduinse begraafplaats bij Den Helder staat tussen keurige rechte regels van eenvoudige grafmonumenten plotseling een groot monument op een perkje gras. Voorheen was dit monument geheel omgeven door coniferen, maar nu is de tekst op het classicistische grafmonument weer redelijk leesbaar. Naast veel namen geeft een zijde de reden waarom dit monument is opgericht. Het is ter nagedachtenis aan de rammonitor Adder die op mysterieuze wijze verging in 1882. In de Rotterdamsche Courant van zaterdag 8 juli 1882 was het volgende te lezen: 'Wij ontvingen hedenmiddag het treurige bericht dat de rijksmonitor 'De Adder' met commandant Van der Aa, die laatstleden woensdag uit IJmuiden naar Hellevoetsluis is gegaan, vermoedelijk is gezonken. Het lijk van den loods Duinker, voorzien van een zwemgordel der Adder, is heden in zee, op de hoogte van Zandvoort gevonden. Een reddingsboei der Adder is te Nieuwediep aangebracht. Er is een stoombarkas uit Hellevoetsluis uitgezonden.'
Een wonderlijke geschiedenis. Niet alleen omdat nooit precies achterhaald is wat de werkelijke oorzaken van het met man en muis vergaan van dit marinevaartuig waren. Het was ook een raadsel waardoor de ramp met dit schip, middenin de zomer zo vlak voor de kust, kon geschieden zonder dat er hulp geboden werd. De ramp vond op woensdag 5 juli 's avonds om ongeveer negen uur plaats 'op nagenoeg één geografische mijl WNW van de vuurtoren van Scheveningen.' En pas op vrijdag 8 juli kreeg men door het aanspoelen van het eerste lijk - van de Helderse loods Duinker - het idee, dat er iets mis gegaan zou kunnen zijn. Tussen 8 juli en 8 augustus spoelden op de Hollandse, Friese en Oldenburgse kusten tal van lijken, reddingsboeien, wrakken en zwemvesten aan. De horloges die op de lijken werden gevonden, waren om ca. 21.10 uur stil blijven staan...
Pas op woensdag 12 juli, een week na de ramp, vermeldde het Departement van Marine de ondergang van De Adder, compleet met de namen van de gehele bemanning, 65 koppen, die bij de ramp omkwamen. Bij Koninklijk Besluit van 21 juli 1882 werd een commissie ingesteld die een onderzoek naar de toedracht moest instellen. De ware toedracht is echter niet ontdekt. Vandaar dat het 26 oktober 1882 verschenen rapport als titel draagt: 'Verslag aan den Koning van het onderzoek naar de vermoedelijke oorzaken waaraan de zeeramp van Zr. Ms. Rammonitor 'Adder' moet worden toegeschreven'. In een uitvoerig rapport van 181 pagina's kwam men uiteindelijk niet verder dan het noemen van de vermoedelijke oorzaken.
Drijvende batterij
De door twee stoommachines voortgedreven 'Adder' (56,76 meter lengte, 13,4 meter breedte, 2,92 meter diepgang) was eigenlijk meer een zwaar gepantserde (14 cm dik staal) drijvende batterij dan een zeeschip, gebouwd om onze riviermonden te beschermen. De rammonitor, in 1870/'71 in Amsterdam gebouwd, mocht eigenlijk slechts bij zomerweer, behoorlijk bemand en met voldoende voorzorgsmaatregelen, een korte tocht over zee ondernemen. De monitor had echter al elf maal eerder een reis van Amsterdam over zee naar Hellevoetsluis gemaakt en zelfs negen maal een grotere reis. Bovendien had het schip verscheidene malen oefeningen op zee verricht. De commissie oordeelde dat de Adder, na later aangebrachte voorzieningen (1879/'80), wel goed stuurde mits men met de monitor wist om te gaan. Maar bij dwarse zeeën slingerde het schip gemakkelijk zodat 'bij ongunstig weder zelfs kleine togten over zee zijn af te raden'. Dat slingeren had te maken met het 'hoog gelegen zwaartepunt' van het schip. Bij een tocht over zee hoorde tot de vereiste maatregelen 'het schalmen van de koekoeken', ja het 'digtmaken van alle openingen in - en op het dek'.
Onvoldoende bemand
Bij vertrek vanuit IJmuiden bestond de bemanning uit 65 koppen. Dat was wel niet direct echt tekort, maar compleet was de bemanning niet. In de Haagse Courant van 23 oktober 1936 staat het verhaal van de dan tachtigjarige H.W. Kunst, die ruim een halve eeuw eerder matroos 3e klasse op de Adder was: 'Toen wij in IJmuiden lagen, gingen wij passagieren met ons tienen. Gezamenlijk besloten we naar Mokum (Amsterdam) te gaan, om onze familie goedendag te zeggen. Wij liepen naar Amsterdam en daar zocht ieder zijn kennissen op. Tezamen gingen wij volgens afspraak per trein naar IJmuiden terug, maar de schuit was weg. Daarom gingen we per trein naar Rotterdam en dan met een bootje naar Hellevoetsluis, waar we ons schip wel zouden zien. We meldden ons op het wachtschip. De commandant vroeg waar we thuishoorden. "We bennen van de Adder," zeiden we, "en zijn gaan passagieren om moeder goedendag te zeggen". "Wat hebben jullie een rare ziekte, dat leren jullie nooit af," zei de commandant, "maar jullie mogen van geluk spreken, want de Adder is met man en muis vergaan..."'
In het marineblad 'Alle Hens' is echter sprake van twee kwartiermeesters, zeven matrozen en één ziekenverpleger die op 1 juli met verlof waren gegaan en zich in Hellevoetsluis weer aan boord hadden moeten melden. Het schip was bewapend met twee getrokken voorlaadkanonnen van 23 cm (Armstrong) in één toren opgesteld, een kanon van 7,5 cm, een kanon van 5 cm, een kanonrevolver van 3,7 cm en een mortier van 12 cm. Het schip was voorts voorzien van een zware, smeedijzeren ram aan de voorsteven en uitgerust met twee sloepen en een vlet. Het kon door zes waterdichte schotten in compartimenten worden verdeeld. Na het aanbrengen van een centrale kiel en een stoomstuurinrichting stuurde het schip beter dan in het begin, maar het bleef een drijvende batterij, geen zeeschip.
Het rapport spreekt niet alleen van een onvolledige, ook van een 'onvoldoende' bemanning. Daar werd vooral mee bedoeld dat de bemanning onvoldoende ervaring bezat, om met dit soort schepen te varen. Zelfs de commandant, luitenant ter zee der 1e klasse E Simon van der Aa, een kundig officier, had nooit op een monitor gediend, noch een van zijn officieren. Ook het overgrote deel van de bemanning was niet met het schip vertrouwd. Met name het tekort aan ervaren vuurstokers achtte de commissie wellicht funest. Van de tien vaste vuurstokers voeren er slechts twee mee. De rest was reservepersoneel. Zelfs over de zeeloods, de 63-jarige C.S. Duinker, werd geschreven dat van hem 'het algemenen gerucht' ging dat hij als loods 'minder geschikt' was geworden. Dat klinkt nogal vaag. Iets anders was dat de commandant van het schip 'geen loods (had) aangevraagd die bevoegd was voor het loodsmans vaarwater der zuidelijke gaten en met monitors vertrouwd was.' Dat Duinker niet geëxamineerd was voor de zuidelijke wateren (4e en 5e district) viel hem moeilijk te verwijten. Dat hij geen ervaring had met rammonitoren al evenmin.
Laatste reis
Al bij het vertrek op 5 juli 's morgens om 10.00 uur vanuit IJmuiden, ging er van alles fout. De commandant verzuimde zijn vertrek te melden aan de minister en aan de commandanten van de marine te Amsterdam en Hellevoetsluis. Het gevolg was dat op de avond van de ramp de minister niet eens wist dat het schip op zee was. De commandant te Amsterdam waande het schip nog in IJmuiden, evenals de commandant te Hellevoetsluis. Hoewel zoiets niet verplicht was, maar wel gebruikelijk, had de beambte van de Semaphore te IJmuiden van de Amsterdamse Kanaalmaatschappij het vertrek van De Adder evenmin gerapporteerd. Het ongeluk wilde 'dat die beambte op 1 July 1882 door een ander was vervangen, en bij de verwisseling der personen een misverstand is gerezen.' De nieuwe beambte had begrepen dat hij alleen de binnenkomende marineschepen diende te rapporteren. Niet dat dit - achteraf - iets geholpen zou hebben, maar het reddingswerk kwam nu in het geheel niet op gang, omdat het schip niet vermist werd. 'Het was stil weder, en de maand was Julij. Alleen de barometer was dalende en de wind krimpende [...] De wind was in de vroege morgen van zuid, Z.Z.O. geworden, dus aflandig, en zwak en de zee was dientengevolge kalm. De barometer was sedert den vorigen avond te 6 uren tot des voormiddags 10 uren van den 5den van 755.4 tot 750.2 teruggelopen.' Men kon de commandant dus kwalijk verwijten dat hij zee koos. Wel had hij kunnen berekenen dat de eb die het schip nodig had om tegen de zuidelijke wind in Hellevoetsluis te bereiken, die morgen om tien uur al te lang liep. En als het schip wind én vloed tegen zou krijgen, was het nog maar de vraag of de rammonitor dáártegen in zou kunnen varen. Aanvankelijk ging het allemaal goed. 'Te 12 ¼ uur werd de monitor met een binocle waargenomen door den heer L.M. Willemse, rustend gezagvoerder ter koopvaardij, uit zijne woning, die te Katwijk aan Zee aan het strand staat.' De monitor bevond zich toen 5 à 6 Engelse zeemijlen uit de kust. Ook toen Dirk Taat, strandvonder te Katwijk, om 13.00 uur het schip 'ongeveer 1 ½ uur gaans uit de kust' zag varen, was er niets bijzonders aan te zien. Er stond eb en het schip vorderde goed.
Ooggetuigen
Een uur later nam de oud-minister van Marine, jhr. H.O. Wichers, de monitor waar door een binocle vanuit hotel Garni te Scheveningen en om half vijf zag hij het schip nogmaals. Het was toen 4 à 5 streken [1] doorgestoomd en bevond zich op 1 à 1 ½ geografische mijl voor de kust. Wel was de wind naar het zuidwesten gelopen. Er stond een stijve bries (windkracht 5) en een moeilijke zee. Men vroeg zich af waarom het schip niet terugkeerde, ook al doordat de vloed doorgekomen was. Pieter Kuyt, zeeman in ruste, volgde het schip vanaf het duin bij de vuurtoren van Scheveningen. Hij verwonderde zich erover een monitor te zien varen. 'Door den kijker merkte hij op dat de monitor met elke golf onder water stak en de zee tegen den toren brak. Het schip bewoog zich in een naad van het tij die men op Scheveningen 'zeeval' noemt, en waarin het wegens het woelen der zee kwaad varen is.' Kuyt vroeg zich dan ook af of er wel een loods aan boord was! Toen hij 's avonds om een uur of acht nog eens keek was het vaartuig 'nog in voortgaande beweging'. Maar het schip was weinig opgeschoten en zou die nacht op zee moeten blijven. Schipper Ary 't Hart, die met zijn visschokker in de buurt van de Waterweg bij 'felle bries en eene woelige zee uit het Z.W.' aan het vissen was, nam omstreeks 15.00 uur rook waar. Toen de rook ongeveer op dezelfde plaats bleef, dacht hij aan een stoomboot met machinepech en ging er op af. Pas om half zes was hij in de buurt van de monitor, die het hard te verduren had. 'Het vaartuig gierde geweldig zwaar'. Uit een later op het lijk van de luitenant ter zee Jonckheer gevonden briefje blijkt 'dat te 6 uren 's namiddags de monitor weigerde met de schroeven te wenden'. Men kón dus eenvoudig niet terug naar IJmuiden. Maar omdat er geen assistentie gevraagd werd voer 't Hart wel naar IJmuiden. Terug naar de Waterweg was ook voor hem vanwege tegenwind en -stroom onmogelijk.
Benarde situatie
Uit het rapport van de onderzoekscommissie blijkt dat diverse waarnemers al om zes uur 's middags constateerden dat de toestand hachelijk was. Toch duurde het nog tot omstreeks acht uur eer door middel van vlaggenseinen om sleepboothulp werd gevraagd. Kapitein F. de Braauwer van de sleepboot 'Kinderdijk', die aan de zuidelijke pier van de Waterweg lag, had de Adder al vanaf vier uur waargenomen. Maar toen De Braauwer om 18.30 uur naar binnen ging had de monitor nog steeds geen assistentie gevraagd. Ook schipper W. Haasnoot van de 'Petronella Vierman' uit Katwijk die 's avonds om half acht de monitor gepasseerd was, getuigde dat men 'toen nog geen twee vlaggen onder elkaar gehesen had'. Onbegrijpelijk overigens was het gedrag van de bemanning van de Scheveningse bomschuit 'Twee Gezusters'. Deze vissersschuit passeerde de monitor omstreeks acht uur op nog geen halve kilometer afstand. Op dat moment was aan boord van de Adder het noodsein (twee vlaggen onder elkaar) gehesen. De zeeën sloegen over de monitor, alleen de toren was zichtbaar. Men zag slechts één man aan boord, die echter niet om hulp riep. 'Den Dulk en zijne bemanning achtten het niet raadzaam om hun schrobnet te verlaten en zich te vergewissen of men hulp nodig had, omdat zij niet de kans willen loopen dat hunne hulp werd geweigerd, en zij dus noodeloos schade zouden lijden door de opoffering van hun net. Een half uur later, toen zij ten noorden van den monitor waren gekomen, werden aan boord daarvan vuurpijlen waargenomen. Ook toen werd geene poging aangewend om het vaartuig ter assistentie te komen. Zij meenden dat die vuurpijlen te kennen gaven, dat de monitor eene sleepboot of een loods begeerde'. Bovendien dachten ze dat ze door de z.z.w. wind en de lopende vloed toch niet bij het schip konden komen. Ook toen de vuurpijlen plaats maakten voor stakelvuur, witte en rode flambouwen, reageerden de vissers niet. Zelfs toen er 'een vlamvuur dat zich in damp oploste' werd waargenomen en de vissers tegen elkaar zeiden: "Nu zou het wel kunnen gebeuren dat zij aan hun eind zijn", ondernamen ze niets. Want, zo zeiden ze, we bevonden ons 'beneden 's winds'. Maar er werd ook niet naar de wal gestuurd om hulp te vragen. Er werd gewoon doorgevist.
Ondergang
Overigens werd de ondergang van De Adder ook waargenomen vanaf het terras van het badhuis te Scheveningen. 'De heer mr. F.A. Loudon heeft 's avonds paarsche vuren in den vorm van korenaren tegen de zwarte rookkolom zien opschieten, en kreeg de indruk dat dit noodseinen konden zijn. Hij dacht evenwel dat de zaak wel teregt zou komen, omdat het schip naar de kust dreef, en velen die seinen zagen. Later zag die getuige een witte compacten walm van stoom, die vlokachtig in elkander zat, cirkelvormig over de zee.' Dit is waarschijnlijk het moment geweest waarop De Adder kantelde en zonk. Maar dat was allemaal achteraf. In het rapport staat: 'De nacht van 5 op 6 Julij, de dag van 6 Julij, de nacht van 6 op 7 Julij, de dag van 7 Julij, de nacht van 7 op 8 Julij gingen voorbij, zonder dat iemand zich ongerust maakte over de Adder.' De marinecommandant van Amsterdam dacht dat de monitor in Hellevoetsluis lag, die te Hellevoetsluis dacht dat het schip in IJmuiden lag. En de minister dacht helemaal niets, 'want hij had geen berigt ontvangen van het vertrek uit IJmuiden'. En zo bleef het vergaan van De Adder en het omkomen van zeven officieren en 56 onderofficieren en minderen, een loods en een 'opvarende', op een zomeravond in het jaar 1882, slechts één mijl voor de kust onopgemerkt. Pas toen er lijken aanspoelden trok men er van alle kanten op uit. 'Vele lijken werden drijvende gevonden en door die vaartuigen binnengebragt. Zoals te voorzien was, is geen levend wezen meer gered kunnen worden. Drie en veertig lijken zijn aangespoeld en allen herkend, twee en twintig blijven ontbreken.' Aldus het rapport.
Gemeenschappelijk graf te Huisduinen bij Den Helder
Een groot deel van de geborgen marinemensen (28) werd begraven in een gemeenschappelijk graf op de Algemene Begraafplaats te Huisduinen waarop een jaar later (5 juli 1883) een gedenksteen ter nagedachtenis aan de bemanning van Zr. Ms. Adder is opgericht. De commissie stond onder voorzitterschap van de Helderse burgemeester Mr. K.J.C. Stakman Bosse.
Uiteraard werden er ook omgekomenen in hun woonplaats begraven. Zo meldt het Rotterdams Nieuwsblad van 19 juli 1882: 'Zaterdag is te Deventer met grote plechtigheid en militaire eer ter aarde besteld het stoffelijk overschot van de luitenant-ter-zee 2e klasse Michiel Smits ridder der M.W.O., 1e officier aan boord van de Adder. Op het kerkhof waren zeer velen tegenwoordig. De heer Kits van Heijningen hield een toespraak.' Overal in het land werden gaven ingezameld ten behoeve van de nagelaten betrekkingen van de opvarenden van de Adder. Er is zelfs een Adderfonds in het leven geroepen.
Het op 5 juli 1883 onthulde gedenkteken werd gemaakt door steenhouwer Simon uit Utrecht. Rond twee uur die dag had de onthulling plaats onder aanwezigheid van de minister van Marine. Het Helder's Mannenkoor bracht enkele liederen ten uitvoering en weeskinderen zongen eveneens. Nog jaren daarna werd jaarlijks op 5 juli het monument bezocht door familie en vrienden van de omgekomenen en andere belangstellenden. Daarbij werd ook jaarlijks de linten vervangen van de door verschillende verenigingen bij het monument geplaatste kransen.
Onderzoek
Bij Koninklijk Besluit van 21 juli 1882 nummer 1 werd door de Koning een commissie benoemd onder voorzitterschap van vice-admiraal R.L. de Haes 'tot nagaan en opsporen der oorzaken waaraan de Adderramp moest worden toegeschreven'. Op 26 oktober van datzelfde jaar was het verslag klaar. Het bleef gissen: 'Is er allengs water in het schip gedrongen door de koekoeken of den torenrand? De middelen waren aan boord aanwezig, zoowel door stoom- als handpompen, om dat water te verwijderen. Of drong er water bij zulke hoeveelheden in het schip dat niettegenstaande die middelen het vaartuig niet te behouden was en de slingering zoo zijn toegenomen, dat het schip eindelijk is gekanteld? Dit laatste is de meest waarschijnlijke hypothese, maar zij is alleen dán aanneembaar, wanneer de stortzeeën door het stukslaan van een of meer geschalmde openingen, zich toegang tot het benedenschip hebben weten te verschaffen.' Maar was dat het enige? Wat kan toch de 'naaste oorzaak van het kantelen en zinken geweest zijn?'. 'Uwe Commissie meent de meer verwijderde oorzaken van de ramp met vrij groote zekerheid te hebben aangegeven, maar de naaste en directe oorzaak van de ramp ligt in het duister...' En wat was de reden dat na het vergaan niemand is gered? De sloepen waren kennelijk niet gebruikt. Een sloep zat nog op het wrak, een andere sloep en een vlet zijn - in stukken - op de kust aangespoeld. 'Deze stukken schijnen aan te wijzen, dat ook die sloep en de vlet niet zijn gebruikt, maar bij het zinken en aan de grond raken zijn gebroken.' Hoe was het toch mogelijk dat niemand zich - ondanks de zwemgordels heeft kunnen redden? Door de eb? Door de woelige zee? Doordat de zwemgordels het zwemmen bemoeilijkte?! En tenslotte: hoe was het toch mogelijk dat niemand alarm sloeg? Het zal niet verbazen dat deze ramp aanleiding was een reguliere kustwacht langs de Nederlandse kustwacht te organiseren. Maar voor de bemanning van dit ongelukkige schip was dit te laat. Uiteraard heeft men ook geprobeerd met behulp van duikers het wrak te onderzoeken. Al op 20 juli 1882 werd door een duikersteam het wrak in tien vadem water dwars voor Scheveningen, een kleine mijl uit de kust gelokaliseerd. De monitor lag met de bodem boven, op bakboord zijde, met de voorkant naar het zuiden. Men heeft nog wel het een en ander geborgen, maar pogingen het schip te lichten zijn niet gedaan. Men achtte dat destijds niet mogelijk en (later) niet zinvol. Een eeuw later - zie Algemeen Dagblad van 5 mei 1984 - is er nog wel over gesproken. De Haagse duikclub 'Sirene' had wel belangstelling. Maar de marine was daar niet voor: 'Wij vinden het vervelend als sportduikers daar wat doen. De marine heeft een eventueel onderzoek liever in eigen beheer.' (H. Wijn. Instituut voor Maritieme Historie, Den Haag) Het is ook de vraag of het duiken naar het inmiddels onder het slib geraakte wrak zo eenvoudig zal zijn. Toch zijn er door leden van de Haagse duikclub nog verschillende dingen boven water gehaald. Onder andere een buitenboordafsluiter die nu op het ramschip de Schorpioen in Den Helder ligt. Het zou interessant zijn indien men het geschut van de Adder omhoog zou kunnen halen, al was het maar dat hetzelfde geschut oorspronkelijk ook op de Schorpioen heeft gestaan.
Het grafmonument
Het grafmonument voor de Adder staat, zoals eerder aangehaald, op een klein veldje en laat zich goed van alle kanten bekijken. Het monument is een klassieke cippus op een breed basement, bekroond met een timpaan. Het gebruikte materiaal is hardsteen en delen van het monument zijn gezwart om het beter uit te laten komen. Aan alle zijden, zowel op de cippus, als op het basement, zijn de namen van de overledene van deze ramp opgenomen, met daarbij hun functie aan boord van het schip. De letters, oorspronkelijk ook gezwart, zijn niet aan alle zijden meer even goed leesbaar. Bovenaan elk tekstveld is het wapen van de Marine afgebeeld. Aan een zijde staat de herinneringstekst:
TER NAGEDACHTENIS
AAN DE BEMANNING VAN ZR MS RAMMONITOR
ADDER
VERGAAN IN DEN NACHT VAN 5 OP 6 JULI
1882
OP DE HOOGTE VAN SCHEVENINGEN
IN HET GEZICHT DER VADERLANDSCHE KUST
Literatuur & bronnen
- Verslag aan den Koning van het onderzoek naar de vermoedelijke oorzaken waaraan de zee-ramp Zr. Ms. Rammonitor 'Adder' moet worden toegeschreven, uitgebragt door de Commissie benoemd bij 's Konings Besluit van 21 Julij 1882 no 1, 's-Gravenhage, ter algemene landsdrukkerij, 1882.
- Nieuwe Rotterdamse Courant van zaterdag 8 juli/zondag 9 juli 1992.
- De Telegraaf, 23 oktober 1936.
- Alle Hens, 32e jaargang no 7, juli/augustus 1979.
- Reformatorisch Dagblad, 13 augustus 1982.
- Algemeen Dagblad, 5 mei 1984.
Een Gietijzeren Monument opgericht voor een Amateurwetenschapper
Aanleiding voor dit artikel [red. 2003] was een artikel in Bulletin of the Scientific Instrument Society 68, waarin een laat 17de eeuwse graftombe met nautische instrumenten in Waltham Abbey werd besproken. De instrumenten symboliseerden het beroep van de dode, een voormalig kapitein van een koopvaardijschip. Onderstaand artikel verscheen eerder in Bulletin of the Scientific Instrument Society 69.
Er moeten meer grafmonumenten met afbeeldingen van wetenschappelijke instrumenten zijn, maar mijn eigen bezoeken aan begraafplaatsen en studie van gidsen van begraafplaatsen hebben er maar weinig boven water kunnen brengen [1] . Op Père Lachaise in Parijs is het graf van ingenieur Théophile Gramme versierd met een sculptuur van Gramme, met op zijn schoot de door hem uitgevonden dynamo. Elders op dezelfde begraafplaats heeft de rustplaats van Claude Chappe als symbool een model van een optische telegraaf.
Hier zal ik het meest duidelijke voorbeeld bespreken dat ik zelf ken: een gietijzeren grafmonument, 170 jaar geleden opgericht voor een Nederlander: Mr. Nahuys van Burgst. Er staan een aantal instrumenten op afgebeeld, die zijn enthousiasme voor de wetenschap en zijn privé-verzameling van apparaten herdenken. Het grafmonument staat op de Protestante begraafplaats Haagveld, naast de RK-begraafplaats Zuilen in Breda en is het oudste grafmonument op deze twee begraafplaatsen.
Op de Nieuwe Oosterbegraafplaats kan men onverwacht oog in oog komen te staan met een stukje luchtvaartgeschiedenis. Een geschiedenis die niet goed afliep. Op een prominente plaats langs grafveld 10 staat een fors grafmonument met daarvoor en opzij een met keitjes bestraat pad. Het is het grafmonument voor vier doden die vielen bij een vliegtuigongeluk. Dat ongeluk vond plaats bij Moerdijk op 6 oktober 1981.
Sinds de burgerluchtvaart in Nederland op gang kwam, zijn er op Nederlandse bodem vliegtuigen gecrasht. Op de luchthavens uit de begintijd, zoals Waalhaven bij Rotterdam, of in de omgeving van luchthavens vonden met regelmaat ongelukken plaats. Gelukkig vielen daarbij niet altijd doden te betreuren. Naarmate de burgerluchtvaart zich ontwikkelde, kwam het vaker voor dat er ongelukken gebeurden. Na de oorlog kwam de nationale luchthaven Schiphol regelmatig in het nieuws doordat er een vliegtuig gecrasht was bij het landen of opstijgen. Daarbij vielen soms tot wel tientallen doden en gewonden, zowel onder de passagiers als op de grond. Maar gelukkig nam het aantal ongelukken daarna snel af, totdat op 6 oktober 1981 een lijntoestel van de Nederlandse Luchtvaart Maatschappij (NLM) neerstortte bij Moerdijk.
Dit artikel is tijdelijk off-line geplaatst en wordt momenteel herzien.
Voor vragen kunt u contact met ons opnemen middels het contactformulier.
Kort na de vestiging van de eerste Joden op Curaçao, stichtten zij - in 1659 - een eigen begraafplaats, genaamd Beth Haim, huis des levens. Deze naam refereert aan het joodse geloof in de onsterfelijkheid van de ziel. De meeste van de in oorsprong Spaanse en Portugese - ofwel sefardische - joden die naar Curaçao emigreerden, kwamen uit de rond 1600 gevormde joodse gemeente in Amsterdam. Behalve zijn naam heeft Beth Haim veel gemeen met de oudste, Amsterdamse joodse begraafplaats: Beth Haim in Ouderkerk aan de Amstel. Beide begraafplaatsen bewaren een zeer waardevolle collectie grafmonumenten, met name uit de 17e en 18e eeuw.
Vanaf 1660 bracht ieder schip uit Amsterdam minstens één joods gezin naar Curaçao. De landbouw bleek niet lucratief en de joodse gemeenschap investeerde daarom al snel en heel succesvol in de handel en scheepvaart. In de 18e eeuw ontwikkelde de joodse gemeenschap zich voortvarend en vormde de helft van de blanke bevolking op Curaçao. Uitbreiding van de begraafplaats was noodzakelijk en rond 1726 volgde de bouw van het Casa de Rodeos, het huis van de ommegangen. Dit gebouwtje ontleent zijn naam aan de sefardische traditie om voorafgaand aan de begrafenis zeven rondgangen (rodeos in het Portugees, of hakkafoth in het Hebreeuws) rond de baar van volwassen, mannelijke overledenen uit te voeren.
Inleiding
Parijs is een echte wereldstad. Nederlanders komen er graag voor een weekendje of een paar dagen om te genieten van de sfeer en de cultuur. Het kan haast niet anders zijn dat er ook Nederlanders begraven zijn in Parijs. Wie over de begraafplaatsen in Parijs loopt en de grafstenen leest, komt geregeld Nederlandse namen tegen. Het kan dan gaan om een verfranste persoon van verre Nederlandse komaf, geboren in Frankrijk en bijna vanzelfsprekend daar ook begraven. Soms ook tref je een geboren en getogen Nederlander aan, die door toeval of juist bewust begraven is op een Franse begraafplaats. Parijs heeft ook altijd een speciale aantrekkingskracht uitgeoefend op kunstenaars, wat er de reden van is dat ook nog wel eens een Nederlandse artiest die in Parijs is gestorven daar begraven werd. Een bekend voorbeeld is de schilder Ary Scheffer uit Dordrecht. Hij ligt begraven op het cimetière de Montmartre.
Maar wellicht minder bekend is het feit dat er ook een Nederlander is bijgezet in het Panthéon. Of dat er tussen de generaals van Napoleon op Père Lachaise ook een Nederlandse generaal ligt. En dat er op Père Lachaise een beroemde VOC-er zijn laatste rustplaats heeft gevonden.