Op de Huisduinse begraafplaats bij Den Helder staat tussen keurige rechte regels van eenvoudige grafmonumenten plotseling een groot monument op een perkje gras. Voorheen was dit monument geheel omgeven door coniferen, maar nu is de tekst op het classicistische grafmonument weer redelijk leesbaar. Naast veel namen geeft een zijde de reden waarom dit monument is opgericht. Het is ter nagedachtenis aan de rammonitor Adder die op mysterieuze wijze verging in 1882. In de Rotterdamsche Courant van zaterdag 8 juli 1882 was het volgende te lezen: 'Wij ontvingen hedenmiddag het treurige bericht dat de rijksmonitor 'De Adder' met commandant Van der Aa, die laatstleden woensdag uit IJmuiden naar Hellevoetsluis is gegaan, vermoedelijk is gezonken. Het lijk van den loods Duinker, voorzien van een zwemgordel der Adder, is heden in zee, op de hoogte van Zandvoort gevonden. Een reddingsboei der Adder is te Nieuwediep aangebracht. Er is een stoombarkas uit Hellevoetsluis uitgezonden.'
Een wonderlijke geschiedenis. Niet alleen omdat nooit precies achterhaald is wat de werkelijke oorzaken van het met man en muis vergaan van dit marinevaartuig waren. Het was ook een raadsel waardoor de ramp met dit schip, middenin de zomer zo vlak voor de kust, kon geschieden zonder dat er hulp geboden werd. De ramp vond op woensdag 5 juli 's avonds om ongeveer negen uur plaats 'op nagenoeg één geografische mijl WNW van de vuurtoren van Scheveningen.' En pas op vrijdag 8 juli kreeg men door het aanspoelen van het eerste lijk - van de Helderse loods Duinker - het idee, dat er iets mis gegaan zou kunnen zijn. Tussen 8 juli en 8 augustus spoelden op de Hollandse, Friese en Oldenburgse kusten tal van lijken, reddingsboeien, wrakken en zwemvesten aan. De horloges die op de lijken werden gevonden, waren om ca. 21.10 uur stil blijven staan...
Pas op woensdag 12 juli, een week na de ramp, vermeldde het Departement van Marine de ondergang van De Adder, compleet met de namen van de gehele bemanning, 65 koppen, die bij de ramp omkwamen. Bij Koninklijk Besluit van 21 juli 1882 werd een commissie ingesteld die een onderzoek naar de toedracht moest instellen. De ware toedracht is echter niet ontdekt. Vandaar dat het 26 oktober 1882 verschenen rapport als titel draagt: 'Verslag aan den Koning van het onderzoek naar de vermoedelijke oorzaken waaraan de zeeramp van Zr. Ms. Rammonitor 'Adder' moet worden toegeschreven'. In een uitvoerig rapport van 181 pagina's kwam men uiteindelijk niet verder dan het noemen van de vermoedelijke oorzaken.
Drijvende batterij
De door twee stoommachines voortgedreven 'Adder' (56,76 meter lengte, 13,4 meter breedte, 2,92 meter diepgang) was eigenlijk meer een zwaar gepantserde (14 cm dik staal) drijvende batterij dan een zeeschip, gebouwd om onze riviermonden te beschermen. De rammonitor, in 1870/'71 in Amsterdam gebouwd, mocht eigenlijk slechts bij zomerweer, behoorlijk bemand en met voldoende voorzorgsmaatregelen, een korte tocht over zee ondernemen. De monitor had echter al elf maal eerder een reis van Amsterdam over zee naar Hellevoetsluis gemaakt en zelfs negen maal een grotere reis. Bovendien had het schip verscheidene malen oefeningen op zee verricht. De commissie oordeelde dat de Adder, na later aangebrachte voorzieningen (1879/'80), wel goed stuurde mits men met de monitor wist om te gaan. Maar bij dwarse zeeën slingerde het schip gemakkelijk zodat 'bij ongunstig weder zelfs kleine togten over zee zijn af te raden'. Dat slingeren had te maken met het 'hoog gelegen zwaartepunt' van het schip. Bij een tocht over zee hoorde tot de vereiste maatregelen 'het schalmen van de koekoeken', ja het 'digtmaken van alle openingen in - en op het dek'.
Onvoldoende bemand
Bij vertrek vanuit IJmuiden bestond de bemanning uit 65 koppen. Dat was wel niet direct echt tekort, maar compleet was de bemanning niet. In de Haagse Courant van 23 oktober 1936 staat het verhaal van de dan tachtigjarige H.W. Kunst, die ruim een halve eeuw eerder matroos 3e klasse op de Adder was: 'Toen wij in IJmuiden lagen, gingen wij passagieren met ons tienen. Gezamenlijk besloten we naar Mokum (Amsterdam) te gaan, om onze familie goedendag te zeggen. Wij liepen naar Amsterdam en daar zocht ieder zijn kennissen op. Tezamen gingen wij volgens afspraak per trein naar IJmuiden terug, maar de schuit was weg. Daarom gingen we per trein naar Rotterdam en dan met een bootje naar Hellevoetsluis, waar we ons schip wel zouden zien. We meldden ons op het wachtschip. De commandant vroeg waar we thuishoorden. "We bennen van de Adder," zeiden we, "en zijn gaan passagieren om moeder goedendag te zeggen". "Wat hebben jullie een rare ziekte, dat leren jullie nooit af," zei de commandant, "maar jullie mogen van geluk spreken, want de Adder is met man en muis vergaan..."'
In het marineblad 'Alle Hens' is echter sprake van twee kwartiermeesters, zeven matrozen en één ziekenverpleger die op 1 juli met verlof waren gegaan en zich in Hellevoetsluis weer aan boord hadden moeten melden. Het schip was bewapend met twee getrokken voorlaadkanonnen van 23 cm (Armstrong) in één toren opgesteld, een kanon van 7,5 cm, een kanon van 5 cm, een kanonrevolver van 3,7 cm en een mortier van 12 cm. Het schip was voorts voorzien van een zware, smeedijzeren ram aan de voorsteven en uitgerust met twee sloepen en een vlet. Het kon door zes waterdichte schotten in compartimenten worden verdeeld. Na het aanbrengen van een centrale kiel en een stoomstuurinrichting stuurde het schip beter dan in het begin, maar het bleef een drijvende batterij, geen zeeschip.
Het rapport spreekt niet alleen van een onvolledige, ook van een 'onvoldoende' bemanning. Daar werd vooral mee bedoeld dat de bemanning onvoldoende ervaring bezat, om met dit soort schepen te varen. Zelfs de commandant, luitenant ter zee der 1e klasse E Simon van der Aa, een kundig officier, had nooit op een monitor gediend, noch een van zijn officieren. Ook het overgrote deel van de bemanning was niet met het schip vertrouwd. Met name het tekort aan ervaren vuurstokers achtte de commissie wellicht funest. Van de tien vaste vuurstokers voeren er slechts twee mee. De rest was reservepersoneel. Zelfs over de zeeloods, de 63-jarige C.S. Duinker, werd geschreven dat van hem 'het algemenen gerucht' ging dat hij als loods 'minder geschikt' was geworden. Dat klinkt nogal vaag. Iets anders was dat de commandant van het schip 'geen loods (had) aangevraagd die bevoegd was voor het loodsmans vaarwater der zuidelijke gaten en met monitors vertrouwd was.' Dat Duinker niet geëxamineerd was voor de zuidelijke wateren (4e en 5e district) viel hem moeilijk te verwijten. Dat hij geen ervaring had met rammonitoren al evenmin.
Laatste reis
Al bij het vertrek op 5 juli 's morgens om 10.00 uur vanuit IJmuiden, ging er van alles fout. De commandant verzuimde zijn vertrek te melden aan de minister en aan de commandanten van de marine te Amsterdam en Hellevoetsluis. Het gevolg was dat op de avond van de ramp de minister niet eens wist dat het schip op zee was. De commandant te Amsterdam waande het schip nog in IJmuiden, evenals de commandant te Hellevoetsluis. Hoewel zoiets niet verplicht was, maar wel gebruikelijk, had de beambte van de Semaphore te IJmuiden van de Amsterdamse Kanaalmaatschappij het vertrek van De Adder evenmin gerapporteerd. Het ongeluk wilde 'dat die beambte op 1 July 1882 door een ander was vervangen, en bij de verwisseling der personen een misverstand is gerezen.' De nieuwe beambte had begrepen dat hij alleen de binnenkomende marineschepen diende te rapporteren. Niet dat dit - achteraf - iets geholpen zou hebben, maar het reddingswerk kwam nu in het geheel niet op gang, omdat het schip niet vermist werd. 'Het was stil weder, en de maand was Julij. Alleen de barometer was dalende en de wind krimpende [...] De wind was in de vroege morgen van zuid, Z.Z.O. geworden, dus aflandig, en zwak en de zee was dientengevolge kalm. De barometer was sedert den vorigen avond te 6 uren tot des voormiddags 10 uren van den 5den van 755.4 tot 750.2 teruggelopen.' Men kon de commandant dus kwalijk verwijten dat hij zee koos. Wel had hij kunnen berekenen dat de eb die het schip nodig had om tegen de zuidelijke wind in Hellevoetsluis te bereiken, die morgen om tien uur al te lang liep. En als het schip wind én vloed tegen zou krijgen, was het nog maar de vraag of de rammonitor dáártegen in zou kunnen varen. Aanvankelijk ging het allemaal goed. 'Te 12 ¼ uur werd de monitor met een binocle waargenomen door den heer L.M. Willemse, rustend gezagvoerder ter koopvaardij, uit zijne woning, die te Katwijk aan Zee aan het strand staat.' De monitor bevond zich toen 5 à 6 Engelse zeemijlen uit de kust. Ook toen Dirk Taat, strandvonder te Katwijk, om 13.00 uur het schip 'ongeveer 1 ½ uur gaans uit de kust' zag varen, was er niets bijzonders aan te zien. Er stond eb en het schip vorderde goed.
Ooggetuigen
Een uur later nam de oud-minister van Marine, jhr. H.O. Wichers, de monitor waar door een binocle vanuit hotel Garni te Scheveningen en om half vijf zag hij het schip nogmaals. Het was toen 4 à 5 streken [1] doorgestoomd en bevond zich op 1 à 1 ½ geografische mijl voor de kust. Wel was de wind naar het zuidwesten gelopen. Er stond een stijve bries (windkracht 5) en een moeilijke zee. Men vroeg zich af waarom het schip niet terugkeerde, ook al doordat de vloed doorgekomen was. Pieter Kuyt, zeeman in ruste, volgde het schip vanaf het duin bij de vuurtoren van Scheveningen. Hij verwonderde zich erover een monitor te zien varen. 'Door den kijker merkte hij op dat de monitor met elke golf onder water stak en de zee tegen den toren brak. Het schip bewoog zich in een naad van het tij die men op Scheveningen 'zeeval' noemt, en waarin het wegens het woelen der zee kwaad varen is.' Kuyt vroeg zich dan ook af of er wel een loods aan boord was! Toen hij 's avonds om een uur of acht nog eens keek was het vaartuig 'nog in voortgaande beweging'. Maar het schip was weinig opgeschoten en zou die nacht op zee moeten blijven. Schipper Ary 't Hart, die met zijn visschokker in de buurt van de Waterweg bij 'felle bries en eene woelige zee uit het Z.W.' aan het vissen was, nam omstreeks 15.00 uur rook waar. Toen de rook ongeveer op dezelfde plaats bleef, dacht hij aan een stoomboot met machinepech en ging er op af. Pas om half zes was hij in de buurt van de monitor, die het hard te verduren had. 'Het vaartuig gierde geweldig zwaar'. Uit een later op het lijk van de luitenant ter zee Jonckheer gevonden briefje blijkt 'dat te 6 uren 's namiddags de monitor weigerde met de schroeven te wenden'. Men kón dus eenvoudig niet terug naar IJmuiden. Maar omdat er geen assistentie gevraagd werd voer 't Hart wel naar IJmuiden. Terug naar de Waterweg was ook voor hem vanwege tegenwind en -stroom onmogelijk.
Benarde situatie
Uit het rapport van de onderzoekscommissie blijkt dat diverse waarnemers al om zes uur 's middags constateerden dat de toestand hachelijk was. Toch duurde het nog tot omstreeks acht uur eer door middel van vlaggenseinen om sleepboothulp werd gevraagd. Kapitein F. de Braauwer van de sleepboot 'Kinderdijk', die aan de zuidelijke pier van de Waterweg lag, had de Adder al vanaf vier uur waargenomen. Maar toen De Braauwer om 18.30 uur naar binnen ging had de monitor nog steeds geen assistentie gevraagd. Ook schipper W. Haasnoot van de 'Petronella Vierman' uit Katwijk die 's avonds om half acht de monitor gepasseerd was, getuigde dat men 'toen nog geen twee vlaggen onder elkaar gehesen had'. Onbegrijpelijk overigens was het gedrag van de bemanning van de Scheveningse bomschuit 'Twee Gezusters'. Deze vissersschuit passeerde de monitor omstreeks acht uur op nog geen halve kilometer afstand. Op dat moment was aan boord van de Adder het noodsein (twee vlaggen onder elkaar) gehesen. De zeeën sloegen over de monitor, alleen de toren was zichtbaar. Men zag slechts één man aan boord, die echter niet om hulp riep. 'Den Dulk en zijne bemanning achtten het niet raadzaam om hun schrobnet te verlaten en zich te vergewissen of men hulp nodig had, omdat zij niet de kans willen loopen dat hunne hulp werd geweigerd, en zij dus noodeloos schade zouden lijden door de opoffering van hun net. Een half uur later, toen zij ten noorden van den monitor waren gekomen, werden aan boord daarvan vuurpijlen waargenomen. Ook toen werd geene poging aangewend om het vaartuig ter assistentie te komen. Zij meenden dat die vuurpijlen te kennen gaven, dat de monitor eene sleepboot of een loods begeerde'. Bovendien dachten ze dat ze door de z.z.w. wind en de lopende vloed toch niet bij het schip konden komen. Ook toen de vuurpijlen plaats maakten voor stakelvuur, witte en rode flambouwen, reageerden de vissers niet. Zelfs toen er 'een vlamvuur dat zich in damp oploste' werd waargenomen en de vissers tegen elkaar zeiden: "Nu zou het wel kunnen gebeuren dat zij aan hun eind zijn", ondernamen ze niets. Want, zo zeiden ze, we bevonden ons 'beneden 's winds'. Maar er werd ook niet naar de wal gestuurd om hulp te vragen. Er werd gewoon doorgevist.
Ondergang
Overigens werd de ondergang van De Adder ook waargenomen vanaf het terras van het badhuis te Scheveningen. 'De heer mr. F.A. Loudon heeft 's avonds paarsche vuren in den vorm van korenaren tegen de zwarte rookkolom zien opschieten, en kreeg de indruk dat dit noodseinen konden zijn. Hij dacht evenwel dat de zaak wel teregt zou komen, omdat het schip naar de kust dreef, en velen die seinen zagen. Later zag die getuige een witte compacten walm van stoom, die vlokachtig in elkander zat, cirkelvormig over de zee.' Dit is waarschijnlijk het moment geweest waarop De Adder kantelde en zonk. Maar dat was allemaal achteraf. In het rapport staat: 'De nacht van 5 op 6 Julij, de dag van 6 Julij, de nacht van 6 op 7 Julij, de dag van 7 Julij, de nacht van 7 op 8 Julij gingen voorbij, zonder dat iemand zich ongerust maakte over de Adder.' De marinecommandant van Amsterdam dacht dat de monitor in Hellevoetsluis lag, die te Hellevoetsluis dacht dat het schip in IJmuiden lag. En de minister dacht helemaal niets, 'want hij had geen berigt ontvangen van het vertrek uit IJmuiden'. En zo bleef het vergaan van De Adder en het omkomen van zeven officieren en 56 onderofficieren en minderen, een loods en een 'opvarende', op een zomeravond in het jaar 1882, slechts één mijl voor de kust onopgemerkt. Pas toen er lijken aanspoelden trok men er van alle kanten op uit. 'Vele lijken werden drijvende gevonden en door die vaartuigen binnengebragt. Zoals te voorzien was, is geen levend wezen meer gered kunnen worden. Drie en veertig lijken zijn aangespoeld en allen herkend, twee en twintig blijven ontbreken.' Aldus het rapport.
Gemeenschappelijk graf te Huisduinen bij Den Helder
Een groot deel van de geborgen marinemensen (28) werd begraven in een gemeenschappelijk graf op de Algemene Begraafplaats te Huisduinen waarop een jaar later (5 juli 1883) een gedenksteen ter nagedachtenis aan de bemanning van Zr. Ms. Adder is opgericht. De commissie stond onder voorzitterschap van de Helderse burgemeester Mr. K.J.C. Stakman Bosse.
Uiteraard werden er ook omgekomenen in hun woonplaats begraven. Zo meldt het Rotterdams Nieuwsblad van 19 juli 1882: 'Zaterdag is te Deventer met grote plechtigheid en militaire eer ter aarde besteld het stoffelijk overschot van de luitenant-ter-zee 2e klasse Michiel Smits ridder der M.W.O., 1e officier aan boord van de Adder. Op het kerkhof waren zeer velen tegenwoordig. De heer Kits van Heijningen hield een toespraak.' Overal in het land werden gaven ingezameld ten behoeve van de nagelaten betrekkingen van de opvarenden van de Adder. Er is zelfs een Adderfonds in het leven geroepen.
Het op 5 juli 1883 onthulde gedenkteken werd gemaakt door steenhouwer Simon uit Utrecht. Rond twee uur die dag had de onthulling plaats onder aanwezigheid van de minister van Marine. Het Helder's Mannenkoor bracht enkele liederen ten uitvoering en weeskinderen zongen eveneens. Nog jaren daarna werd jaarlijks op 5 juli het monument bezocht door familie en vrienden van de omgekomenen en andere belangstellenden. Daarbij werd ook jaarlijks de linten vervangen van de door verschillende verenigingen bij het monument geplaatste kransen.
Onderzoek
Bij Koninklijk Besluit van 21 juli 1882 nummer 1 werd door de Koning een commissie benoemd onder voorzitterschap van vice-admiraal R.L. de Haes 'tot nagaan en opsporen der oorzaken waaraan de Adderramp moest worden toegeschreven'. Op 26 oktober van datzelfde jaar was het verslag klaar. Het bleef gissen: 'Is er allengs water in het schip gedrongen door de koekoeken of den torenrand? De middelen waren aan boord aanwezig, zoowel door stoom- als handpompen, om dat water te verwijderen. Of drong er water bij zulke hoeveelheden in het schip dat niettegenstaande die middelen het vaartuig niet te behouden was en de slingering zoo zijn toegenomen, dat het schip eindelijk is gekanteld? Dit laatste is de meest waarschijnlijke hypothese, maar zij is alleen dán aanneembaar, wanneer de stortzeeën door het stukslaan van een of meer geschalmde openingen, zich toegang tot het benedenschip hebben weten te verschaffen.' Maar was dat het enige? Wat kan toch de 'naaste oorzaak van het kantelen en zinken geweest zijn?'. 'Uwe Commissie meent de meer verwijderde oorzaken van de ramp met vrij groote zekerheid te hebben aangegeven, maar de naaste en directe oorzaak van de ramp ligt in het duister...' En wat was de reden dat na het vergaan niemand is gered? De sloepen waren kennelijk niet gebruikt. Een sloep zat nog op het wrak, een andere sloep en een vlet zijn - in stukken - op de kust aangespoeld. 'Deze stukken schijnen aan te wijzen, dat ook die sloep en de vlet niet zijn gebruikt, maar bij het zinken en aan de grond raken zijn gebroken.' Hoe was het toch mogelijk dat niemand zich - ondanks de zwemgordels heeft kunnen redden? Door de eb? Door de woelige zee? Doordat de zwemgordels het zwemmen bemoeilijkte?! En tenslotte: hoe was het toch mogelijk dat niemand alarm sloeg? Het zal niet verbazen dat deze ramp aanleiding was een reguliere kustwacht langs de Nederlandse kustwacht te organiseren. Maar voor de bemanning van dit ongelukkige schip was dit te laat. Uiteraard heeft men ook geprobeerd met behulp van duikers het wrak te onderzoeken. Al op 20 juli 1882 werd door een duikersteam het wrak in tien vadem water dwars voor Scheveningen, een kleine mijl uit de kust gelokaliseerd. De monitor lag met de bodem boven, op bakboord zijde, met de voorkant naar het zuiden. Men heeft nog wel het een en ander geborgen, maar pogingen het schip te lichten zijn niet gedaan. Men achtte dat destijds niet mogelijk en (later) niet zinvol. Een eeuw later - zie Algemeen Dagblad van 5 mei 1984 - is er nog wel over gesproken. De Haagse duikclub 'Sirene' had wel belangstelling. Maar de marine was daar niet voor: 'Wij vinden het vervelend als sportduikers daar wat doen. De marine heeft een eventueel onderzoek liever in eigen beheer.' (H. Wijn. Instituut voor Maritieme Historie, Den Haag) Het is ook de vraag of het duiken naar het inmiddels onder het slib geraakte wrak zo eenvoudig zal zijn. Toch zijn er door leden van de Haagse duikclub nog verschillende dingen boven water gehaald. Onder andere een buitenboordafsluiter die nu op het ramschip de Schorpioen in Den Helder ligt. Het zou interessant zijn indien men het geschut van de Adder omhoog zou kunnen halen, al was het maar dat hetzelfde geschut oorspronkelijk ook op de Schorpioen heeft gestaan.
Het grafmonument
Het grafmonument voor de Adder staat, zoals eerder aangehaald, op een klein veldje en laat zich goed van alle kanten bekijken. Het monument is een klassieke cippus op een breed basement, bekroond met een timpaan. Het gebruikte materiaal is hardsteen en delen van het monument zijn gezwart om het beter uit te laten komen. Aan alle zijden, zowel op de cippus, als op het basement, zijn de namen van de overledene van deze ramp opgenomen, met daarbij hun functie aan boord van het schip. De letters, oorspronkelijk ook gezwart, zijn niet aan alle zijden meer even goed leesbaar. Bovenaan elk tekstveld is het wapen van de Marine afgebeeld. Aan een zijde staat de herinneringstekst:
TER NAGEDACHTENIS
AAN DE BEMANNING VAN ZR MS RAMMONITOR
ADDER
VERGAAN IN DEN NACHT VAN 5 OP 6 JULI
1882
OP DE HOOGTE VAN SCHEVENINGEN
IN HET GEZICHT DER VADERLANDSCHE KUST
Literatuur & bronnen
- Verslag aan den Koning van het onderzoek naar de vermoedelijke oorzaken waaraan de zee-ramp Zr. Ms. Rammonitor 'Adder' moet worden toegeschreven, uitgebragt door de Commissie benoemd bij 's Konings Besluit van 21 Julij 1882 no 1, 's-Gravenhage, ter algemene landsdrukkerij, 1882.
- Nieuwe Rotterdamse Courant van zaterdag 8 juli/zondag 9 juli 1992.
- De Telegraaf, 23 oktober 1936.
- Alle Hens, 32e jaargang no 7, juli/augustus 1979.
- Reformatorisch Dagblad, 13 augustus 1982.
- Algemeen Dagblad, 5 mei 1984.