Nederlands-Indië, nu Indonesië, was bijna 350 jaar lang een kolonie van Nederland. Vanaf het begin van de zeventiende eeuw werden op strategische plaatsen langs de kust handelsposten gevestigd. Niet altijd ging dat zonder slag of stoot, waarbij velen sneuvelden.
Naast degenen die sneuvelden in de strijd namen ook ziekten en ontberingen hun tol. Vanaf het moment dat de eerste nederzettingen gesticht werden, begroef men er vaak ook de doden. Zo ging dat ook in Surabaya (ook bekend als Soerabaja), dat rond 1743 vast in handen kwam van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Op dat moment bestond de stad Surabaya al enkele eeuwen. Ze werd in 1293 gesticht door Raden Wijaya. De naam vande stad komt van de haai Sura (Soera) en de krokodil Baya (Baja) die volgens een legende in gevecht gewikkeld zouden zijn in de rivier de Kali Mas (gouden rivier in het Javaans). Op de plek waar dit gevecht is geweest, ligt nu de stad. De mythe over het ontstaan van de stad geeft al aan dat water een grote rol speelt in Surabaya. Grote delen van de huidige stad bestaan uit laaggelegen grond die in eeuwen boven de zee zijn komen te liggen. De riviermonding was hoe dan ook een belangrijke plaats voor de toenmalige heersers. Toen dezen zich in 1525 bekeerden tot de islam, was dat tegelijk de start voor een periode van macht. In 1625 veroverde de Mataramdynastie uit Midden-Java Surabaya.
De komst van de eerste Europeanen had vooralsnog weinig invloed op Surabaya. Wel vestigde de VOC in 1617 hier een handelspost. Nadat de VOC rond 1743 de stad overnam, werd Surabaya een belangrijke haven- en marinestad. De VOC handelde via Surabaya vooral in suiker, koffie en thee. Uiteraard vestigden zich al snel Nederlanders en andere Europeanen in de stad. Er kwam een protestantse kerk en daar werd ook in en bij begraven. Met de groei van Surabaya ontstond er behoefte aan meer begraafruimte voor Europeanen. Die ruimte kwam er rond 1793.
Eerste begraafplaats
Op 25 januari 1793 maakte de kerkmeester van de Protestantse kerk van Surabaya bekend dat begraven op het terrein rond de kerk niet meer was toegestaan omdat het kerkhof vol was. Uiteraard zal er al eerder sprake geweest zijn van het vol raken van het kerkhof. In ieder geval werd voor nieuwe graven uitgeweken naar een locatie aan de westzijde van de stad. Hier was, net buiten de stad, een zogenaamd buitenkerkhof aangelegd. De locatie, die Krembangan heette, lag ten zuiden van de Heerenstraat die in die tijd naar het toenmalige Batavia voerde. Hoe de begraafplaats er uit gezien heeft, is niet bekend. Waarschijnlijk was deze niet zo groot. De enkele duizenden Europeanen hadden er in ieder geval voor tientallen jaren genoeg aan. Rond 1830-1835 bleek dat de begraafplaats op Krembangan overvol was geraakt. De Kerkenraad verzocht daarom in 1835 de resident [1] van Surabaya om een stuk grond aan te wijzen voor een nieuwe begraafplaats. Hij wees een terrein aan op drie paal (4,5 km) afstand van de stad dat voldeed aan de eisen voor de aanleg van een begraafplaats. Hierop stelde de Kerkenraad voor het stuk grond op kosten van het Gouvernement [2] geschikt te maken en het te laten ommuren. De resident kon zich in dit voorstel kennelijk niet vinden, want twee jaar later herhaalde de Kerkenraad het verzoek. Nu deelde de Kerkenraad echter mee dat de kerk een bedrag van 2000 gulden beschikbaar stelde voor de aanleg en verzocht de resident om voor het ontbrekende deel een kosteloos voorschot uit 's lands kas te mogen ontvangen. De resident voelde wel wat voor dit voorstel en hij verzocht om een begroting van de totale onkosten. Samen met een concreet voorstel zou de resident dit kunnen indienen bij het Gouvernement. Met dit goede nieuws ging de voorzitter van de Kerkenraad aan de slag. Samen met ingenieur Tromp begaf de voorzitter zich naar de aangewezen plek om opmetingen te doen voor de begroting. Het bleek echter dat de afstand van het voorgestelde terrein vanuit de stad te groot was. Uiteindelijk werd van het plan afgezien en moest men zich blijven behelpen met de oude begraafplaats.
Na een onhoudbare toestand toch een oplossing
In 1839 gaf de doodgraver op Krembangan in een rapport aan dat de situatie op de begraafplaats onhoudbaar was geworden. Uitbreiding naar het omliggende terrein bleek niet mogelijk omdat het te moerassig was. Opnieuw werden er stappen ondernomen om een stuk grond buiten de stad en buiten de versterkingen van de stad (de defensielijn) te verkrijgen. De oplossing liet wederom lang op zich wachten. Op 26 februari 1846 stelde het Gouvernement een bedrag van 10.000 gulden beschikbaar voor de aanleg van een begraafplaats in kampong [3] Peneleh. Deze kampong bevond zich ten zuiden van de stad, niet ver van de Kali Mas. Al snel werd onder toezicht van ingenieur Geil begonnen met het in orde brengen van het terrein. Belangrijk daarbij was de ophoging van het terrein. Daarnaast moesten ook maatregelen genomen worden voor een goede afwatering en de aanleg van paden. In augustus 1847 kwam de nieuwe begraafplaats gereed en op 1 december was de formele openstelling. Families die op de oude begraafplaats nog over kelders beschikten, mochten, zolang er plaats was, hun doden blijven bijzetten. Over het jaar 1847 zijn geen begravingen op Peneleh bekend, maar in 1848 werden er al iets meer dan honderd doden begraven.
Niet lang na de openstelling van Peneleh bezocht dr. W.R. van Hoëvell (1812-1879), Indië-specialist en hervormer, tijdens zijn reis over Java de oude begraafplaats Krembangan. Zijn oordeel was niet erg positief. Van Hoëvell vond de dicht op één gepakte grafmonumenten ‘een karakteristieke satire op de menselijke ijdelheid die zelfs na de dood het standsverschil wenst te laten uitkomen door tombes, praalgraven en mausolea’. De oude begraafplaats mag dan op de liberale Van Hoëvell een negatieve indruk hebben gemaakt, voor onderzoekers zou deze oude begraafplaats een fantastische bron zijn geweest. Zowel voor genealogische gegevens als voor de grafcultuur, maar helaas is de begraafplaats verdwenen (waarover later meer).
Peneleh in gebruik
Peneleh was een Europese begraafplaats waar protestanten, rooms-katholieken, Joden maar ook inlandse en Chinese christenen werden begraven. Dat er niet een afgepaald stuk werd aangelegd voor elk geloof, geeft het ware algemene karakter van deze begraafplaats weer. Ook liggen allerlei nationaliteiten door elkaar, waardoor de bezoeker niet alleen Nederlandse teksten, maar ook Duitse en Engelse teksten kan aantreffen. Op de begraafplaats werden twee type graven uitgegeven: kelder- en zandgraven. Die laatste waren huurgraven en die werden dus voor bepaalde tijd uitgegeven. Waarschijnlijk werden deze graven meerdere malen gebruikt, wat ook aan de nummering te herkennen is. De stoffelijke resten uit de geruimde graven werden naar het knekelhuis gebracht dat ook op de begraafplaats was gebouwd. Een dergelijke voorziening kenden veel Nederlandse begraafplaatsen ook tot pakweg 1830. Nadien werden geruimde resten in Nederland vaak in een knekelput begraven. Op Peneleh was dat dus anders. Hier plaatste de lokale overheid een groot gebouw in de stijl van een klassieke Griekse tempel. Eronder werd een grote kelder aangelegd die van boven gevuld kon worden via twee ronde gaten.
Een ander opvallend gebouw verscheen bij de ingang. Een groot poortgebouw werd precies in het verlengde van de Kerkhoflaan gebouwd. Ook dit gebouw werd in een klassieke stijl opgezet met een hoge ronde onderdoorgang.
De begraafplaats had een omvang van bijna 4,5 hectare. Waarschijnlijk is het hele terrein niet in een keer in gebruik genomen, maar is het begraven vanuit het midden begonnen. Dat had zeker ook te maken met het graf van resident Pietermaat (1790-1848) die na zijn overlijden een prominente plek kreeg op de begraafplaats. Geheel in het gelid werden dubbele rijen keldergraven in lange rijen rondom dit monument geschaard. De paden voor de kelders werden niet aangelegd voor een fijne wandeling maar waren louter functioneel. Op die manier konden de doodgravers via een gat aan de voorzijde een kist bijzetten in de kelder. Volgens overlevering stonden er geen bomen op de begraafplaats waardoor het een verstikkende vlakte was die zeker niet uitnodigde voor grafbezoek.
Ten behoeve van het afvoeren van overtollig water dat in de regenperiode in grote hoeveelheden kon vallen, waren speciale greppels gegraven. De greppels voerden af naar de zuidzijde van de begraafplaats. Op sommige oudere plattegronden is goed te zien dat de begraafplaats werd aangelegd in een moerassige omgeving, aan drie zijden omringd door rivieren. Op de ene plattegrond ligt er een sloot of iets dergelijks rondom de begraafplaats, terwijl daar op de andere plattegrond geen sprake van is. Op de oudere kaarten is nog geen sprake van bebouwing rond de begraafplaats, maar in de jaren rond de Eerste Wereldoorlog raakte de begraafplaats bijna geheel ingesloten door kampongs. Rond die tijd was het aantal Europese inwoners van Surabaya fors gegroeid. Telde de stad in 1857 nog zo’n 7.500 Europeanen en andere gelijk geschakelden (vaak christelijke Chinezen of met Europeanen getrouwde inlanders). Rond 1920 waren dat er al bijna 18.000.
De gemeente Surabaya wachtte de groei van de Europese bevolking niet af, maar liet rond 1915 een nieuwe begraafplaats aanleggen. De verwachting was dat Peneleh al op korte termijn onvoldoende ruimte zou bieden voor het aantal verwachtte begravingen. Op dat moment waren er bijna 13.000 personen begraven op Peneleh. In 1915 waren het er jaarlijks nog bijna tweehonderd.
Het terrein voor de nieuwe begraafplaats werd gevonden op zo’n 3,5 kilometer afstand van Peneleh, bij Kembang Kuning. Het zuidwestelijk van de stad gelegen stuk grond lag in een licht glooiend gebied dat op zo’n 15 tot meter boven zeeniveau lag. Het terrein kon daardoor snel in gebruik worden genomen. Dat gebeurde in 1916.
In 1925 werd de oude begraafplaats in Krembangan definitief geruimd en herschapen in een plantsoen. Naar de oorspronkelijke plaats van de begraafplaats kan nu alleen nog maar gegist worden. Wat resteert, is een hoeveelheid grafmonumenten die werd overgebracht naar de begraafplaats Kembang Kuning. Niet duidelijk is of dit de enige, van opschrift voorziene stenen betrof die er toen nog aanwezig waren of dat alles is overgebracht. De stenen werden op een groot plat ingemetseld. Of de stenen nog op Kembang Kuning liggen, is onduidelijk. Wel zijn er op Kembang Kuning andere stenen te vinden die duidelijk van oudere datum zijn en mogelijk van de oudste begraafplaats afkomstig zijn. Overigens zijn in de loop der tijd ook grafmonumenten overgebracht van Peneleh.
Dubbel einde voor Peneleh
Zo’n zeventig jaar na in gebruik name was ook Peneleh te klein geworden. In oktober 1916 werd het laatste zandgraf (het 10141-ste) uitgegeven. Het graf lag helemaal achteraan op de begraafplaats. Net als bij de oude begraafplaats op Krembangan konden er nog wel doden worden bijgezet in familiegraven voor zover daarin nog plaats was. Tussen 1916 en 1964, toen de laatst bekende bijzetting plaatsvond, werden er nog enkele duizenden personen bijgezet, voornamelijk in eigen graven. Maar ondertussen was er wel heel wat veranderd.
Nadat Surabaya in 1942 in Japanse handen viel, hielden dezen meer dan drie jaar de stad in hun greep. Dat gold met name voor de Europese inwoners want die werden geïnterneerd. Een grote groep mannen werd gedwongen om voor de Japanners te werken. In de registers van Peneleh zijn in die oorlogsjaren veel minder invoeringen bekend. De begraafplaats werd dus veel minder gebruikt. Veel geïnterneerden die stierven in gevangenschap werden elders begraven.
Met de overgave van de Japanners in augustus 1945 brak in Nederlands-Indië een verwarde tijd aan. Er was geen sprake van een onmiddellijke terugkeer van het koloniale bestuur doordat veel Europeanen nog in kampen zaten. Op 17 augustus 1945, een week na de capitulatie van de Japanners, riepen Soekarno en Hatta de Republiek Indonesië uit in Batavia. In Surabaya was de situatie onstabiel. Toen Nederlandse vertegenwoordigers de Nederlandse vlag hesen op het dak van Oranje Hotel volgde op 19 september een daad van verzet. De Pemoeda's (jongeren) bestormden het hotel en van de vlag werd de blauwe baan afgescheurd, waardoor deze doorging voor de roodwitte Indonesische vlag. Er volgde een onrustige tijd (de Bersiap-periode genaamd) die in oktober 1945 escaleerde toen Britse troepen de stad bezetten. De Indonesische nationalisten weigerden hun wapens in te leveren en er volgen bloedige gevechten waarbij de stad zelfs wordt gebombardeerd. Uiteindelijk moesten de nationalisten de stad prijsgeven. De nationalisten zetten echter hun strijd voort wat leidde tot de zogenaamde politionele acties in 1947 tot 1949. Door middel van militaire operaties trachtte Nederland op Java en Sumatra de uitgeroepen Republiek Indonesië te bevechten. De acties kwamen ten einde nadat Nederland in december 1949 de soevereiniteit overdracht aan de Indonesische Republiek.
Ondertussen waren de meeste Europeanen teruggekeerd in Surabaya en begonnen ze ook de begraafplaatsen weer te gebruiken. Dat betekende voor Peneleh dat bestaande grafruimte door families gebruikt werden en dat er op Kembang Kuning nieuwe graven werden uitgegeven. Het register werd als vanouds ingevuld. In die toestand veranderde door de soevereiniteitsoverdracht snel het een en ander. De grond van de begraafplaatsen bleef formeel in handen van de gemeente Surabaya, maar de wetgeving veranderde.
Na de ingebruik name van kembang Kuning was het aantal begravingen op Peneleh gestaag afgenomen. Na 1949 liep dat aantal nog sneller terug. Dat had vooral te maken met het feit dat veel Nederlands-Indische families terugkeerden naar Nederland waardoor de vraag naar nieuwe grafruimte minder werd en oude graven niet meer gebruikt werden. In 1955 gaf de gemeente Surabaya het beheer van de begraafplaats Peneleh op. De gemeente concentreerde zich op de andere begraafplaatsen in de stad die wel volop in gebruik waren, waaronder ook Kembang Kuning. Feitelijk werd Peneleh hiermee voor de tweede keer gesloten. De laatste begraving vond plaats in 1964.
Aftakeling
Vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw was de begraafplaats min of meer vogelvrij. Incidenteel werd nog wel eens een graf geopend voor een overbrenging naar Kembang Kuning, maar verder had de natuur vrij spel. Maar uiteindelijk zal niet de natuur debet zijn geweest aan de huidige toestand. Daarvoor is het huidige schadebeeld te expliciet. Grote gaten in de kelders zijn moedwillig aangebracht om toegang tot de inhoud te krijgen. Die inhoud, kisten, lijken en wat daar verder aan grafgiften is meegegeven, zijn vermoedelijk alle geroofd. De gaten werden gevuld met afval, de afkomende bakstenen gebruikt voor het bouwen van muren voor kleine uitbreidingen. Tekstplaten zullen her en der hun weg hebben gevonden als verharding, alhoewel daar anno 2011 in de omringende kampong weinig van terug te vinden is.
De overdadige begroeiing die veel grafmonumenten overwoekerde, betekende ook dat bomen nu meer ruimte kregen en dat delen van de begraafplaats beschaduwd werden. Voordien was de begraafplaats altijd zonder bomen geweest, dus dit betekende nogal een verandering. Een andere verandering die zich voltrokken heeft in die tijd was de afbraak van het poortgebouw. Het toegangshek is bewaard gebleven maar de statige poort met onderdoorgang is weg. Ook in de randen van de begraafplaats zal het een en ander aangepast zijn. Van een ommuring van betonplaten zal niet altijd sprake zijn geweest. Dat laat zich ook aflezen aan de delen van een bakstenen muur die nu ook nog her en der te vinden is. Aan de noordzijde is meer recent zelfs een compleet nieuw hekwerk geplaatst.
Rondwandeling over de begraafplaats
Peneleh kent een rechthoekige plattegrond waarvan niet geheel duidelijk is of deze oorspronkelijk al zo groot was of dat er later mogelijk een uitbreiding heeft plaatsgevonden. Er zijn aanwijzingen dat de huidige velden A en B later toegevoegd zijn, maar het kan ook zo zijn dat ze pas later in gebruik kwamen. De situatie van 1918 is vastgelegd op een plattegrond. Daarop zijn in totaal elf grafvelden opgenomen (A t/m K) met een totale grootte van bijna 4,5 ha. De vakken zijn bijna allemaal rechthoekig van vorm, met name in noord-zuid richting gelegen, terwijl de graven in een oost-westelijke richting liggen. In het voorste gedeelte van de begraafplaats liggen de wat rijkere grafmonumenten. Wie een rondwandeling langs alle vakken zou maken, op alfabetische volgorde, zou het volgende tegenkomen.
De ingang is het logische beginpunt voor een wandeling over Peneleh. Dat de ingang wat atypisch ten opzichte van de begraafplaats ligt, kan verklaard worden door het feit dat de ingang in het verlengde ligt van de oude Kerkhoflaan, nu Jalan Makam Peneleh. Bij de ingang staat de woning van de opzichter. Deze hield ongetwijfeld toezicht op het werk, de administratie en het bezoek dat de begraafplaats bezocht. Nu is het gebouw in gebruik als een druk bezocht medisch wijkcentrum. Het toegangshek dat ooit zoveel status uitdrukte, is nu ingebouwd en staat niet meer in de zichtas. Het zware gietijzeren hekwerk is wellicht nog origineel. Vanaf de ingang kijkt men via een korte as over de begraafplaats. Er is feitelijk geen sprake van een hoofdas. Het pad vanaf de ingang voert naar een breed tussenpad dat doorloopt naar het knekelhuis. De overige paden zijn smaller en functioneel aangelegd, zoals we verderop zullen zien. De paden lopen geheel tot achteraan de begraafplaats en worden straten genoemd.
Vak A ligt ten opzichte van de ingang geheel rechts in de hoek van de begraafplaats. Het betreft een langgerekt veld met elf rijen keldergraven, nagenoeg geheel gevuld. Aan de noordzijde liggen enkele afwijkende keldergraven, waaronder die van gouverneur-generaal Pieter Merkus (1787-1844). Op zijn graf ligt een grote koperen plaat met tekst en rondom is een zwaar gietijzeren hekwerk geplaatst. Al rondlopend langs de rand van de begraafplaats stuit men hier op enkele keldergraven waarop woninkjes zijn gebouwd. Dieren, zoals geiten, eenden en kippen, komt men in overvloed tegen.
De straten, lange open paden, dienden om de keldergraven te kunnen openen om kisten bij te zetten. De keldergraven bestaan uit bakstenen tongewelven van pakweg twee meter diep. De kelders zijn gecementeerd aan de binnenzijde om ze waterdicht te maken. Op het tongewelf is een platform uitgemetseld dat afgesmeerd is met cement en ongeveer 30-40 centimeter boven het maaiveld uitsteekt. Op het vlak dat zo ontstond, kon vervolgens een monument worden geplaatst. Op lang niet alle kelders is een monument geplaatst.
Wanneer er wel een grafmonument is geplaatst, is dat meestal een opbouw van baksteen, afgewerkt in vorm met cement of stuc en wit geverfd. De tekstplaat, meestal een rechthoek, werd wel van natuursteen gemaakt. Soms ook werd alleen een kleine (bakstenen) console op het graf geplaatst met een vierkante tekstplaat die op zijn kant werd gezet. Veel graven kennen een afdekking om het monument daaronder te beschermen. Meestal is gekozen voor een ijzeren afdak bestaande uit ijzeren pijlers op de hoeken met daarboven een zadeldak, afgedekt met golfplaten. De voor- en achterzijde zijn vaak fraai afgewerkt. Ook afdaken van kunststeen of afgewerkte baksteen komen voor, sommige met een betonnen dak dat maar aan één zijde wordt ondersteund. De in kunststeen of beton opgetrokken afdekkingen zijn meestal modern vormgegeven, vaak in een zakelijke stijl of soms met Art Deco elementen.
Dergelijke type grafmonumenten komen over de hele begraafplaats voor, maar tussendoor ziet men ook obelisken van graniet of andere natuurstenen monumenten, zoals soms een hardstenen zerk. Wat de ogen prikkelt, is de enorme schade. IJzeren afdaken zijn meestal geheel verroest en aan alle monumenten mankeert wel wat. Puin en afval bedekken de paden, zeker aan de randen van de begraafplaats. Daar worden vogels gehouden, eten gekookt, gespeeld en gewoond. De afdaken lenen zich prima als bescherming tegen de zon.
Ongemerkt loopt men van vak A het vak B in. Dit vak loopt door tot het eind van de begraafplaats. Ook hier liggen elf rijen keldergraven. Het verschil is echter dat de rijen niet zo aaneengesloten liggen en er meer lege graven voorkomen. Aan de zuidzijde liggen geen keldergraven maar is een gedeelte waar oorspronkelijke zandgraven lagen. Dit gehele grafveld bestaat echter niet meer omdat nagenoeg alle grafmonumenten (voor zover die er waren) verwijderd zijn ten behoeve van een trapveld. Hoe verder naar achteren, des te slechter de grafmonumenten er aan toe zijn. Helemaal in de hoek liggen grote hopen puin. Van veel grafmonumenten is de voorzijde opengebroken waardoor de kelder zichtbaar is. Veel afdaken zijn ingestort en in sommige gevallen worden monumenten bedekt door puin. Een groot monument met een hoge koepel valt hier sterk op. Het is echter sterk verwaarloosd. Omdat dit gedeelte nagenoeg geen bomen kent en veel grafmonumenten in slechte staat verkeren, zijn er hier minder sociale activiteiten, behalve op trapveld.
Naast vak B ligt vak D dat ten opzichte van de omringende velden een relatief klein veld is met vooral zandgraven. Alleen tegen de rand, bij vak F, ligt een rij keldergraven. Het vak is relatief open doordat er veel lage grafmonumenten staan. Met name langs de rand is weer sprake van allerlei activiteiten waaronder die van afvalverwerkers. Hun activiteiten spelen zich vooral af onder een groep bomen die hier staat. Schaduwrijke plekken zijn het meest geliefd voor dit soort activiteiten.
Teruglopend in de richting van de ingang loopt vak D ongemerkt over in vak C. Dit is een zeer lang vak dat vanaf de helft veel meer veel bomen kent. Het vak heeft deels keldergraven en deels zandgraven. Veel keldergraven zijn hier later ingebracht. Dit is goed te zien aan de tegengestelde richting van sommige graven in de rij en het feit dat het soms zandgraven betreft. Ook zijn de paden hier niet consequent opgevat. Dit alles wijst erop dat dit veld een ‘ommekeer’ heeft doorgemaakt. Er was kennelijk meer vraag naar keldergraven dan naar zandgraven, waarschijnlijk ook gekoppeld aan de locatie. De zandgraven kennen vaak een kleiner, eenvoudiger kopie van de monumenten die op de keldergraven werden geplaatst. Een zandgraf werd opgeleverd met een basisfundering van baksteen. Het monument diende dan daarop geplaatst te worden. Vaak was dat een eenvoudige lezenaar met daarin een tekstplaat. De lezenaars konden wat meer uitgewerkt zijn of hadden soms een smeedijzeren hekje rondom.
Wie vanaf vak C terugkijkt naar vak D, tussen de bomen door, ziet een fraai beeld van een zich openend grafveld waar achterin bomen als een coulisse werken. Tussendoor is goed te zien dat er paadjes dwars over de begraafplaats lopen die kampongbewoners gebruiken om de begraafplaats te doorkruisen. Deze paadjes zijn goed te herkennen en worden intensief gebruikt. Tussen de velden A,B en C,D loopt een greppel (in het Indonesisch ‘slokan’ genoemd, lijkend op het Nederlandse slootkant, maar dat van oorsprong een Maleisisch woord is). In de richting van de ingang is de greppel bijna gedempt, maar verder de begraafplaats op is goed te zien dat deze waterafvoer is afgewerkt met natuursteen. Tussen vak A en C ligt zelfs een brug over de greppel. Deze brug was vooral handig voor karren en uiteraard droge voeten.
Terug bij de ingang lopen we vak E in. Dit vak begint direct rechts van het pad dat vanaf de ingang de begraafplaats oploopt. In dit vak staan enkele van de meest interessante grafmonumenten op de begraafplaats, zoals het gietijzeren grafmonument van P.J.B. de Perez (1803-1859), vicepresident van de raad van Indië [4] en het grote monument voor resident D.F.W. Pietermaat (1790-1848). Ook ligt hier een nogal afwijkend grafmonument voor de zusters Ursulinnen. Het vak bestaat geheel uit keldergraven die allemaal rug aan rug langs de paden liggen. In het eerste pad van vak E wordt het zicht geblokkeerd door het monument van De Perez en in het middelste pad door dat van Pietermaat. Deze grafmonumenten staan zodoende in een zichtas wat er op wijst dat deze locatie zeer bewust gekozen is om de status van de persoon meer tot uitdrukking te laten komen.
Omdat dit veld wat ouder is, zien we op de keldergraven wat andere grafmonumenten dan op vak A en B. Veel vaker is er sprake van een grote opbouw in de vorm van een basement met zware sokkel, afgesloten met een piramidevormige bekroning. Deze afdekking steekt ver over om de sokkel droog te houden in geval van regen. De afdekking wordt vaak ondersteund door bakstenen pijlers waarin ijzeren staven zijn verwerkt. In deze klassiek ogende opbouw is in de sokkel meestal een tekstplaat aangebracht. Andere openingen zouden er op kunnen wijzen dat er graftrommels in de sokkels waren aanbracht. Voor de tekstplaten is vaak marmer gebruikt, maar ook lokale natuursteensoorten komen voor. Naast deze lokaal opgezette monumenten staan hier ook direct uit Europa geïmporteerde monumenten van graniet, marmer en soms komt hardsteen voor. Er liggen ook zerken zoals die in de negentiende eeuw gebruikelijk waren in Nederland. Noemenswaardig zijn de gietijzeren grafmonumenten op dit vak. Ze verkeren in een redelijk goed staat, wat werkelijk verbazingwekkend is tussen al de andere vernielde grafmonumenten.
Vak F sluit naadloos aan op vak E. Vak F loopt door tot aan de achterzijde van de begraafplaats. Het type grafmonument dat hier op de grafkelders is geplaatst, sluit aan op de types zoals beschreven onder vak E. Wel staat hier een aantal grafmonumenten dat zich over meerdere graven uitstrekt zodat een fors volume ingenomen wordt. Verder komen hier wat meer verschillende grafmonumenten voor. Er zijn hier ook andere toepassingen te vinden, zoals zerken van marmer of hardsteen of natuurstenen kruisbeelden. Opvallend aan de rijen keldergraven is dat hoe meer je naar achteren komt, hoe groter de schade wordt. Bij veel kelders zijn aan de voorzijde grote gaten zichtbaar. Net als elders is de inhoud van de kelders niet meer zichtbaar door de grote lagen afval die in het gat zijn gegooid. Ook is veel schade ontstaan doordat hier bomen zijn gegroeid in en rond de kelders. Deze hebben hele kelders ‘omhelsd’ met hun wortels en ze zodanig beschadigd dat de monumenten die er op stonden nagenoeg verdwenen zijn. Helemaal aan het einde van het vak wordt de begraafplaats afgescheiden van de kampong met een muur. Voor de toegang zijn in de muur openingen aangebracht, netjes afgesloten met een deur. Bewoners kunnen zo snel de begraafplaats op, een vluchtweg, maar ook handig voor allerlei activiteiten en klusjes waarvoor in de kampong geen ruimte is.
Naast vak F ligt in de hoek van de begraafplaats vak J. Het betreft een niet al te groot vak dat bijna geheel gedomineerd wordt door een ‘woning’ met allerlei bedrijvigheid rondom. Er staan kooien met dieren, kleine schuurtjes en er is een ‘badkamer’ gebouwd. Deze gehele onderneming beslaat tientallen vierkante meters. Er zijn wat bomen geplant voor schaduw en er is her en der gebruik gemaakt van onderdelen van grafmonumenten, met name tekstplaten. Dat veel grafmonumenten op dit vak compleet vernield zijn, is niet verwonderlijk. Helemaal in de hoek van het terrein loopt het maaiveld omhoog naar de randen. Hier liggen grote hopen puin, mogelijk afkomstig van eerdere opruimbeurten of van bouwactiviteiten in de er achter gelegen kampong. Langs de rand, waar nog een strook van vak K loopt, hoort een greppel te lopen, maar die is door het vele puin niet zichtbaar. Pas in de richting van vak I, wordt een restant van een greppel weer zichtbaar.
Vak I kent veel ruimte waar grafmonumenten in de loop der tijd zijn verdwenen. Het vak bevat van oorsprong zandgraven en er lijken nauwelijks ingrepen gedaan. Er staan geen bomen op dit vak zelf, maar meer richting het noorden, waar zich het knekelhuis bevindt, wordt het beeld wel gedomineerd door enkele grote bomen. De zandgraven die hier liggen, kennen de voor deze graven typerende monumenten, al dan niet met een ijzeren afdak erboven. Een gedeelte ter grootte van 10 bij 30 meter is geheel kaal. Dit was deels het pad tussen vak F en I en deels enkele rijen graven. Dit gedeelte wordt als speelveld gebruikt en is geheel kaal getrapt. Vanaf hier worden vliegers opgelaten of men is er wat aan het voetballen.
Langs de rand liggen hier nu twee rijen keldergraven van vak K met een pad ertussen. Dit vak strekt zich uit langs de gehele rand van de begraafplaats en bestaat geheel uit keldergraven. De kelders zijn voornamelijk aangelegd in het begin van de twintigste-eeuw. Aan deze kant van de begraafplaats ligt ook weer veel afval. Vuil uit de straat wordt over de muur gekieperd. Luiers, vuilniszakken, bouwafval en wat men nog meer kwijt wil, alles ligt hier tussen de graven of in de opengebroken kelders. De staat van de grafmonumenten is vaak slecht, op een enkele uitzondering na.
Wie in de richting van het knekelhuis loopt, komt vanzelf na een breed pad terecht op vak H. Het knekelhuis vormt op vak H en I een focuspunt. Net als de grafmonumenten verkeert ook het knekelhuis in een slechte staat. Het in een Griekse tempelstijl opgetrokken gebouw bestond uit een hoofdmassa middenin met een open portaal aan voor- en achterzijde gedragen door zuilen. In de hoofdmassa is een rechtgesloten ingang aangebracht die toegang geeft tot een ruimte waarin direct twee ronde openingen in de vloer opvallen. Deze gaven toegang tot de oorspronkelijke knekelputten. Ze zullen ooit afgedekt zijn geweest met een passende deksel, maar nu bieden de gaten een gemakkelijke opening voor het dumpen van afval. De achterste portiek is ingestort en de muren zijn sterk versleten. Ondanks de slechte staat blijft het knekelhuis een opvallend gebouw.
Vak H bevat deels keldergraven en deels zandgraven. Waarschijnlijk zijn ook hier de keldergraven later ingebracht. Dat valt ondermeer op te maken uit het feit dat er graven midden in de paden liggen. Het middendeel van het vak is vrij open, terwijl aan de noord- en zuidrand juist weer bomen te vinden zijn. Doordat de grafstructuur wat diffuser is, er qua groen weinig eenheid is en er in de noordoostelijke hoek veel bewoningsactiviteit is, kent het vak weinig overzicht. De verwaarlozing van dit deel is groot en de staat van veel monumenten is slecht. Veel ijzeren afdekkingen zijn ingestort. Dit levert een dramatische en chaotische aanblik op.
Inmiddels zijn we weer terug in de buurt van de ingang, waar nog één vak resteert. Dit qua vorm meest afwijkende vak is vak G. Dit vak ligt dwars op de richting van alle andere grafvakken maar de oriëntatie van de graven is hetzelfde. Dicht bij de ingang en langs de oude Kerkhoflaan liggen vooral keldergraven, maar naar binnen toe vinden we juist meer zandgraven. Het vak start direct achter de beheerderswoning en loopt bijna helemaal door naar de oostkant van de begraafplaats. Alleen twee rijen keldergraven van vak K zitten er nog tussen. Veel keldergraven bevatten metalen afdaken waartussen enkele die gaaf en goed uitgewerkt zijn voor wat betreft de decoratie. Omdat hier ook veel bomen staan, leveren de monumenten een ideale plek op om in de schaduw een middagdutje te doen voor bewoners uit de naburige kampong.
De katholieke aanduidingen op dit deel in de vorm van kruizen, Christusbeelden en dergelijke, zijn in dit vak G wat opvallender aanwezig. Bij dit vak hoort ook het monument voor pastoor Martinus van der Elzen (1822-1866) dat opvallend zichtbaar is aan het eind van de as vanaf de toegang. De pastoor had zich onder de kleine katholieke gemeenschap van Surabaya in de zes jaar die hij hier werkte behoorlijk geliefd gemaakt. Veel grafmonumenten hier zijn beschadigd of er missen onderdelen. In de hoek direct links van de ingang is een gedeelte afgescheiden met hekken. Erachter woont een gezin. Omliggende grafmonumenten worden gebruikt voor het baden en als zit- en rustplaats. Langs de straat is hier een nieuwe omheining aangebracht met direct erachter een goot.
Hoe verder met Peneleh?
In 1998 besloot de gemeente Surabaya de begraafplaats aan te merken als een belangrijk historisch monument. Maar het probleem is dat de gemeente geen budget heeft om iets aan het onderhoud van de begraafplaats te doen. Vanuit het beheer van de begraafplaats zijn in de afgelopen jaren wel een aantal mensen aangesteld die wat onderhoud doen. Dat houdt voornamelijk in dat het gedeelte waar de bomen staan bladvrij wordt gehouden. Door het klimaat kent men niet één periode waarin het blad valt, maar dat gaat het hele jaar door. Kleine hoopjes blad worden telkens ter plekke verbrand door de onderhoudsploeg.
Maar het klein beetje onderhoud kan niet ervoor zorgen dat de onderhoudstoestand verbeterd. Aan de grafmonumenten wordt voorlopgie niets gedaan.
Maar de gemeente Surabaya is zich wel bewust van het historische erfgoed dat Peneleh vormt. Daarom werd, mede in samenwerking met de Nederlandse Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en de Technische Universiteit van Surabaya (Institut Teknologie Sepuluh Nopember) in oktober 2011 een workshop georganiseerd. Met studenten architectuur van de universiteit, medewerkers van de gemeente en enkele experts uit Nederland werd in een vijftal dagen gekeken naar de mogelijkheden voor de begraafplaats. Daaruit bleek dat de druk vanuit de kampong voor zaken als recreatie, markt en andere activiteiten erg groot was. Bovendien wordt de begraafplaats gebruikt als de kortste weg naar de andere kant. In de workshop is toegewerkt naar een zekere beschrijving en waardering van de begraafplaats, maar is ook gekeken naar de ontwerpmogelijkheden van de ruimte. De resultaten van de workshop zijn in december 2011 gepresenteerd. Eind 2012 is nog een opvolging gegeven aan de workshop in een verdere uitwerking van de plannen. Daarbij werd duidelijk dat er mogelijk veel graven geruimd gaan worden. Dat er in het verleden ook al veel graven geruimd zijn blijkt uit de lijst in de bijlage.
Een van de aanbevelingen uit de workshops was ondermeer om vanuit Nederland een stichting op te zetten die het behoud van Peneleh (deels) kan financieren. In Surabaya zal dan een kleine beheersorganisatie opgezet moeten worden die de begraafplaats beheerd en een aantal grafmonumenten kan gaan restaureren. Maar voor het zover is zal er nog heel wat water door de Kali Mas gaan. Dat is de rivier waaraan Surabaya ooit ontstond en die langs de kampong stroomt.
Download
- Geruimde graven op Peneleh (excel)
Literatuur:
- Faber, G.H. Von; Oud Soerabaia. De geschiedenis van Indië’s eerste koopstad van de oudste tijden tot de instelling van den gemeenteraad (1906), Surabaya 1931
- Bok, L.A.H.; Karakteristiek Peneleh - Makam Belanda – Surabaya, geschreven t.b.v. Design Development Workshop Kampung & Graveyard Peneleh, 2011.
Bronnen:
- DVD Indisch Genealogische Vereniging (IGV), toegang tot bronnen voor genealogisch onderzoek met betrekking tot Indonesië. Uitgave 2, 2010.
- Design Development Workshop Kampung & Graveyard Peneleh, Surabaya, 27 oktober – 2 november 2011.
Internet:
- Laatste rest versteend koloniaal verleden: De oude Europese Begraafplaats “PENELEH” te Soerabaja
- Alle graven gefotografeerd op Krancher dot com (geraadpleegd 4 april 2018)
Noten:
- Een resident was in het voormalige Nederlands-Indië een bestuursambtenaar die aan het hoofd van gewestelijk bestuur stond. Onder hem dienden weer assistent-residenten.
- Hiermee wordt verwezen naar het bestuur dat in Nederlands-Indië geleid werd door de gouverneur-generaal waaronder residenten stonden.
- Kampong (tegenwoordig kampung in de officiële spelling) is een woord uit het Maleis wat staat voor een omheind erf of een verzameling woningen die zichtbaar door een omheining bij elkaar horen, een bijeenhorend stadsgedeelte (wijk), of een klein dorp. De kampong Peneleh strekte zich destijds alleen langs de Kali Mas uit.
- De Raad van Indië was van 1609 tot 1942 een centraal orgaan van het Nederlandse koloniale bestuur, een regering onder de gouverneur-generaal. De leden van de Raad werden ook raad van Indië genoemd. De Raad werd opgericht als een college dat de gouverneur-generaal advies moest geven. Daarnaast had de Raad een controlerende functie en gaf ze de gouverneur-generaal advies over benoemingen van ambtenaren, maar ook van predikanten en over economische en financiële zaken.