Letteren
* Arnhem 10 december 1869 - † Zeist 20 mei 1951
De geestelijke moeder van de christelijke familieroman
{seog:disable}Amanda Augusta Schoch werd op 10 december 1869 in Arnhem geboren. Zij groeide op in een kinderrijk gezin. Zij was de derde van het stel. Het was een muzikaal gezin waar veel gezongen werd. Met vreugde dacht zij later aan haar jeugd terug. Toen ze twaalf jaar was, kwam zij in huis bij het echtpaar Crommelin-van Dielen te Utrecht. Dit had een dochter die een jaar jonger was dan Amanda, Henrietta Willemina. De beide meisjes kregen les van een Engelse en een Duitse gouvernante. Zij trouwde op 22 juni 1897 in Bussum met Ds. Gerard van Hoogstraten, een zoon van de hofprediker. Na haar huwelijk woonde ze in Eerbeek (gemeente Brummen) waar haar man dominee was. Hier werden drie kinderen geboren; alle drie jongens. In 1905 nam Ds. Van Hoogstraten een beroep aan naar de N.H.-gemeente te Zeist. De pastorie was gevestigd in de 1e Dorpsstraat. Zeist was Van Hoogstraten-Schoch niet onbekend. Met de familie Crommelin had zij meerdere vakanties op Kersbergen, het buiten van de familie, doorgebracht.
Van Hoogstraten-Schoch steunde haar man in zijn drukke pastorale werk en het sociale werk had haar bijzondere belangstelling. Zij nam zitting in het bestuur van de in 1908 opgerichte plaatselijke 'Vereeniging tot hulp van behoeftige kraamvrouwen' en in het bestuur van de afdeling Zeist-Driebergen van de 'Nederlandsche Vereeniging tot Behartiging van de Belangen van Jonge Meisjes'. Toen haar man in april 1910 De Kerkbode voor de Hervormde Gemeenten van Zeist en Omstreken oprichtte, begon zij als domineesvrouw voor dit blad artikelen te schrijven. Als kind had ze maar één wens gehad, ooit schrijfster worden. Rond haar achttiende jaar had ze een paar korte verhalen geschreven, die ze aan de schrijver H.J. Schimmel (1823-1906) liet lezen. Schimmel was redacteur van Elsevier's Maandschrift en plaatste de stukken in dit tijdschrift. De behoefte om te schrijven was daarna op de achtergrond geraakt, maar kreeg nu een nieuwe impuls. Het feuilletonverhaal Zuster Bellefleurtje dat tussen 14 november 1913 en 17 april 1914 in de Kerkbode stond, kwam in 1918 in boekvorm uit als De Slotvrouwe van Westwoude. De korte verhalen die ze sinds 29 oktober 1915 voor de Kerkbode schreef, noemde ze Kijkjes door 's Levens Venster. Ze ondertekende deze stukken met Spectator. In verband met de grote belangstelling verschenen deze in 1919 als boek. Zij werd in 1917 redactrice van het vrouwentijdschrift Onze Gids en in 1918 van Christelijk Vrouwenleven. Ze genoot van het journalistieke werk.
Ds. Van Hoogstraten overleed in 1920 en voor Van Hoogstraten-Schoch betekende dat behalve een grote emotionele verandering, ook een maatschappelijke verandering. Zij moest in andere dingen haar levensvervulling zoeken. Zij moest de pastorie verlaten. Zij kocht in Zeist een nieuw huis dat zij de naam 'Casita' gaf. Van Hoogstraten-Schoch werd actief in de politiek. Van 1923 tot 1929 zat zij voor de C.H.U. in de gemeenteraad en van 1924 tot 1927 was zij lid van de Provinciale Staten van Utrecht. Als gedelegeerde van de gemeenteraad maakte ze deel uit van het bestuur van het Zeister Ziekenhuis, de Openbare Leeszaal en de Zeister Industrie- en Huishoudschool. Vanaf 1930 was zij zes jaar lid van de Centrale Commissie voor de Filmkeuring. Verder werd zij medewerkster van diverse bladen, onder andere van De Nederlander, Timotheus (1926) en de Zeister Courant. Zij verzorgde vanaf 1920 in de Zeister Courant de nieuwe rubriek Van Vrouwenleven. Zij verliet in 1929 Zeist om bij haar schoonzuster de weduwe H.J.L. Schoch-Middendorp in Katwijk te gaan wonen. In 1935 kwam zij weer in haar oude huis in Zeist wonen. In 1939 werd zij bij gelegenheid van haar zeventigste verjaardag tot Ridder in de orde van Oranje-Nassau benoemd.
Naast haar maatschappelijke functies en het journalistieke werk schreef zij romans, novellen en gedichten. Ze heeft zeventien romans geschreven. De eerste verscheen in 1916 De Groote Levenswet en de laatste verscheen in 1940 Marijse het moet. De bekendste van haar romans is Gouden Teugels uit 1927. Het boek behandelt het vraagstuk van de moderne jeugd. Dit boek werd in het Deens, Duits, Hongaars en Zweeds vertaald. In 1978 verscheen de 12e Nederlandse druk. Haar werk was geliefd bij een overwegend christelijk publiek. Kritiek op haar werk werd haar niet bespaard. H.A. van Bottenburg schreef in een recensie in de NRC van 8 december 1933 over De steenen pelgrim: 'Maar zij heeft niet de gave een boek te schrijven, dat litteratuur wil zijn.' In 1939 schreef een recensent in het Handelsblad: 'Met vroeger werk, schetsen en verhalen, heeft mevrouw Van Hoogstraten-Schoch een publiek bereikt, dat dankbaar is voor een lieve wereld en een stichtelijk woord.' Als ze 77 jaar oud is wordt ze in een interview voor een tijdschrift getypeerd als: 'Temidden van onze vrouwelijke schrijfsters neemt zij een eigen plaats in. Zij is de "geestelijke moeder" van een bepaald genre: de christelijke familieroman.' Over aanmerkingen in recensies op haar werk zei zij eens: 'Ze zullen wel gelijk hebben, maar ik ben nu eenmaal mezelf, daar is nu niets aan te veranderen.'
Van Hoogstraten-Schoch overleed op 20 mei 1951 en werd op 25 mei begraven bij haar in 1920 overleden man op de Algemene Begraafplaats aan de Woudenbergseweg; vak B, nummer 15. Het grafmonument werd opgericht door 'vrienden en vereerders' van ds. Van Hoogstraten. Het initiatief hiertoe ging uit van de Christelijke Arbeidersvereniging en de Zeister Jongelingsbond Jonathan. Het monument werd op 14 mei 1921 onthuld en aan de familie Van Hoogstraten aangeboden. Het grafmonument werd geplaatst door de steenhouwerij W. Linschoten te Utrecht. Het monument bestaat uit een zerk en een obelisk. Door het verzakken van het graf is het liggende deel van het monument los geraakt van het staande deel. Het heeft een hoogte van drie meter en is een meter breed. Het monument is gemaakt van zandsteen. In de zerk is een hardstenen plaat aangebracht waarin de persoonsgegevens van het echtpaar Van Hoogstraten-Schoch staan. Het lijkt er op dat die plaat later is aangebracht.
Op de basis van de obelisk is een opengeslagen boek aangebracht met op de linkerpagina de woorden 'Wij weten' en op de rechterpagina 'II Cor:5:1', een verwijzing naar het bijbelboek. Op de rechterkant van de basis staat 'Van vrienden en geestverwanten uit de ned. herv. gem. te Zeist'.
Op de grafzuil zijn een palmtak en een kruis die met elkaar vervlochten zijn als versiering aangebracht. De bijbeltekst verwijst naar het ambt van ds. Van Hoogstraten als evangelieprediker en zielzorger en het kruis en de palmtak symboliseren zijn geloof en zijn overwinning.
* Amsterdam 22 juni 1882 - * Hilversum 25 juli 1961
Nescio (ik weet het niet) is de schuilnaam van Jan Hendrik Frederik Grönloh die in de omgang gewoon Frits werd genoemd. Hij werd geboren in Amsterdam op 22 juni 1882 als eerste zoon van Jan Hendrik Frederik Grönloh en Martha Maria van der Reijden. Uit dit huwelijk werden later nog één zoon en twee dochters geboren. De vader van Frits was afkomstig uit een Duitse familie die zich in de achttiende eeuw in Nederland had gevestigd. Hij verdiende zijn brood als winkelier en smid.
* Tiel 23 november 1853 - † Utrecht 26 november 1904
Schrijfster, moeder en moordenares?
Op 26 november 1904 overleed in Utrecht Sophia van Wermeskerken-Junius, beter bekend als de schrijfster Johanna van Woude. Enkele bewonderaars richtten dertig jaar later een grafmonument voor haar op dat nog steeds te vinden is op de Utrechtse begraafplaats Kovelswade. Johanna van Woude schreef Hollandsch Binnenhuisje, een bestseller. Dit boek verscheen voor het eerst in 1888 en werd in de veertig jaar daarna zestien keer herdrukt. In Hollandsch Binnenhuisje wordt het gezinsleven van Hein en Truus Smeder en hun twee kinderen beschreven. Een idylllisch bestaan waarin weinig bijzonders gebeurd, maar gewoon het leven van alledag wordt beschreven.
Het boek leverde van Woude veel kritiek op van de 'moderne' Tachtigers, die haar stijl en onderwerpskeuze niet bepaald vooruitstrevend vonden. Maar ook door de eerste feministen uit die periode werd Van Woude niet bijzonder gewaardeerd omdat zij er geen geheim van maakte dat zij het huwelijk de meest ideale bestemming voor de vrouw vond. Het leven van de schrijfster zelf, Sophia van Wermeskerken-Junius was heel anders dan in Hollandsch Binnenhuisje werd beschreven. Zo combineerde zij het moederschap met het schrijven van boeken en het redigeren van het meisjestijdschrift De Hollandsche Lelie. Haar eigen huwelijk leek bovendien totaal niet op het droomhuwelijk uit haar boek, het liep na vijftien jaar zelfs uit op een echtsscheiding. Vlak voor deze scheiding werd Van Woude door haar echtgenoot ook nog eens beschuldigd van een poging tot vergiftiging, waarvoor ze drie weken in voorarrest heeft gezeten. Deze verdenking is echter nooit bewezen. De huishoudster die de poging tot vergiftiging zou hebben gezien werd drie maanden na de echtscheiding de nieuwe mevrouw van Wermeskerken. Na deze scheiding ging het met Johanna geestelijk steeds slechter. Ze leed aan achtervolgingswaan en moest in 1902 worden opgenomen in het Utrechtse Willem Arntszhuis waar ze in november 1904 op 51-jarige leeftijd overleed aan 'hersenverweking'.
Aanvankelijk werd Johanna van Woude begraven op Soestbergen aan de Gansstraat in Utrecht. Op 30 juli 1915 werd ze herbegraven op Kovelswade. Het monument op haar graf werd pas in december 1933 geplaatst. Dit grafmonument laat zien dat haar populariteit 'als schrijfster en moeder' lang in stand is gebleven. Onder op de steen staat de tekst:'dichteres van het heilig huwelijk en van de muziek des levens. Zij was haar kinderen en duizende Hollandsche vrouwen een hooge leidster.' Ondanks de kritiek van de Tachtigers werden haar boeken inderdaad zeer veel gelezen, ook door het voor die tijd wat lossere taalgebruik. Bovendien was de inhoud van haar boeken voor velen zeer herkenbaar. Enige waardering voor haar werk is ook te vinden in het feit dat Johanna van Woude tot de eerste dertien vrouwen behoorde die in 1893 tot de maatschappij der Nederlandse Letterkunde werden toegelaten. Haar werk werd bovendien in het Duits en Engels vertaald en in het buitenland uitgegeven.
Op het graf zien we verder vier boekjes is steen met daarop de titels van het werk van Johanna van Woude. Het boek Een verlaten post is nog het meest omstreden van het rijtje. In dat boek, dat in 1891 verscheen, pleegt de hoofdpersoon René na haar huwelijk zelfmoord door zichzelf te vergiftigen. Het huwelijk bleek al vroeg in het werk van Van Woude toch niet voor iedereen weggelegd.
Wat verder opvalt aan de steen is dat de sterfdatum niet klopt. Johanna van Woude overleed op 26 november 1904, en niet in 1905, zoals de steen vermeld. Ook de zin 'opgericht 1934 vijftig jaar nadat Hollandsch binnenhuisje verscheen, door haar vereerders' moeten we niet al te letterlijk nemen. Hollandsch Binnenhuisje verscheen namelijk voor het eerst in 1888. Ondanks dit hebben de bewonderaars van Van Woude een prachtig monument geplaatst waarmee Johanna van Woude aan de vergetelheid is ontrukt.
Literatuur
- Th Hoven, 'mw S.H.C. van Wermeskerken-Junius' in: Levensberigten der afgestorven medeleden van Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (1905) p. 250.
- Johanna van Woude, Mijne levensherinneringen (Haarlem 1907).
- H. Heesen en H. Jansen, 'Pen in ruste: Johanna van Woude, schrijfster en moeder' in: Utrechts Nieuwsblad, 15 februari 2000.
* Leeuwarden, 5 april 1729 - † Heemse, 1 september 1807
Streef, mijn ziel, streef naar 't volmaakte,
Niet bij 't stof, maar bij dien God,
Die voor U in rampen waakte;
Zoek in Hem uw zaligst lot;
Hij alleen, Hij kent uw smart,
Offer Hem 't gevoeligst hart!
Bellingeweer is al lang geen kerkdorp meer. De kerk werd afgebroken in 1824, terwijl de borg Tamminga, ook wel Huis Bellingeweer genoemd, dit lot in 1820 al had ondergaan. Wat rest is een ommuurd kerkhof op de wierde, waarop het dorp zich bevond. Het kerkhof is een beschermd monument en eigendom van de Hervormde gemeente Winsum-Obergum. Bijzonder zijn een drietal gietijzeren grafpalen. Bellingeweer is nu een deel van het Groninger dorp Winsum. In de 18e eeuw kende Bellingeweer een soort Muiderkring met als middelpunt Clara Feyoena van Sytzama. Het was een verzameling van kritische jonge dichters, die in verzet waren tegen, wat zij vonden, een gezapige Groninger regentenrijmelarij. Clara Feyoena werd geboren op 5 april 1729 in Leeuwarden als dochter van Phyrrus Wilhelmus van Sytzama en Isabella Juliana Van Humalda, die de Beslingastate bij Friens bewoonden. In de kerk van Friens bevinden zich een aantal rouwborden van de Van Sytzama's. Clara's moeder stierf in het jaar van haar geboorte. Een paar jaar later hertrouwde Clara's vader met de Groninger weduwe Geertruida Foek van Burmania van de Tammingaborg te Bellingeweer, waar hij zich vestigde. De zorg voor Clara's opvoeding werd toevertrouwd aan een gouvernante. Reeds op jeugdige leeftijd ontwikkelde Clara haar dichterlijke gaven. Van Sytzama, die zelf ook dichtte, was zo onder de indruk van het dichten van zijn dochter, dat hij vond, dat dit gepubliceerd moest worden. Zo geschiedde.
Onder haar beeltenis, voorin die uitgave, stond het vers:
Zo praalt Adeldom bij Deugd
Wijsheid, Schranderheid en Jeugd
Is in Claraas deftig wezen
Maar nog meer in 't werk te lezen
De titel van het werk: Bellingeweerster Uitspanningen. Het eerste gedeelte bevatte "Geestelijke Stoffen" , het tweede gedeelte "Mengelstoffen" , dus van alles wat. Clara's vorming werd toevertrouwd aan een jonge leermeester, Justus Conring. Zijn sympathie voor de patriotten en de liefde, die ontstond tussen leerling en leraar, was Van Sytzama niet welgevallig en betekende al spoedig ontslag. Justus heeft het niet overleefd. Hij stierf, overmand door liefdessmart, na een ziekte van vijf dagen op 4 december 1748. Het heeft Clara zeer aangegrepen. Haar neerslachtigheid deed Van Sytzama besluiten haar te laten logeren bij Jan Andries van Sytzama, een oom, die in Heemse (Ov) woonde. Het was in Heemse, dat ze Isaac Reinder baron van Raesfelt ontmoette, met wie ze op 6 september 1750 trouwde. Na een korte periode gewoond te hebben op de Alerdinck bij Heino, vestigde het echtpaar zich in 1753 te Heemse. Daar werd in 1757 een dochter geboren, Ermgard Ebella Juliana, die in 1775 trouwde met graaf Christiaan Lodewijk van Rechteren en overleed na de geboorte van haar tweede kind. Zij was toen 22 jaar oud. Het heeft Clara veel verdriet gekost. In haar dichtkunst heeft ze getracht dit verdriet te verwerken. De slotregels van de Treurzang, die ze toen dichtte, geven daarvan iets weer:
O, grote Borg, die voor mijn zonden,
van 't murmurerend hart voldee
tot G'U zoo lijdzaam liet doorwonden,
neem weg de prikkels van mijn leed!
dan zal geen kruis hoe zwaar mij deeren,
op welke wegen Gij mij leidt,
dan leun ik op de staf des Heeren
en wacht op Zijne zaligheid.
Was Clara over de gedichten in haar eerste bundel, Bellingeweerster Uitspanningen, niet erg tevreden, haar volgende bundels lieten een duidelijke verbetering zien. De tweede bundel uit 1774 was: Heemse, Hof-, Bosch- en Veldzang. Gedichten, waarin het accent lag op de natuur en de lering, die er uit de natuur te trekken valt. Haar derde bundel uit 1794: Gedichten, bevat het stichtelijk werk. Godsdienst heeft veel voor Clara Feyoena betekend. Het Liedboek der Kerken bevat een gezang van Clara Feyoena, dat velen kennen:
Wij knielen voor uw zetel neer,
wij, Heer, en al uw leden,
en eren U als onze Heer
met liedren en gebeden.
Dat alle macht, hoe hoog, hoe groot,
voor U, o Godsgetuige,
o Eerstgeboren' uit de dood
zich diep eerbiedig buige!
Gezang 231 Liedboek der Kerken. Het is een gezang voor Hemelvaart.
Kort voor haar dood in 1807 schonk zij de kerk van Heemse een kerkorgel "uit liefde voor de godsdienst". In 1917 werd dit orgel verkocht naar Pesse (Dr). Het huidige orgel van 1977 is weer geconcipiëerd in de stijl van omstreeks 1800 en is in die zin toch weer een verwijzing naar de Vrouwe van Heemse, Clara Feyoena van Raesfelt, geboren Van Sytzama. Op 1 september 1807 is Clara Feyoena gestorven. Dat zij in Heemse is begraven, daarover is men het wel eens. De meningen verschillen ten aanzien van de plaats.
Sommigen menen in de kerk van Heemse, anderen op het kerkhof. Een steen ontbreekt. Mogelijk ligt zij toch begraven in het familiegraf, waarin haar grootmoeder Ianna Iudith baronesse Blanckvoort Vrouwe te Hofstede en Blanckenhemert douarière Van Sytzama rust. Deze overleed op 1 december 1739 en werd begraven in de kerk van Heemse. Haar graf wordt gedekt door een zerk met de familiewapens en bevindt zich bij de kansel.
Literatuur
- De Hervormde Kerk van Heemse; Kerkvoogdij Herv. gemeente Heemse z.j.
- Nieuwe Groninger Encyclopedie; Groningen (1999)
- Monumenten in Nederland: Overijssel; Zwolle (1998)
- Dodenakkers, Cees van Raak; Amsterdam (1995)
Header: detail portret van Clara Feyoena van Sytzama door Jan Caspar Philips, 1745. (Collectie Rijksmuseum, RP-P-OB-60.083)
* Amsterdam 2 maart 1820 - † Nieder-Ingelheim (Dui.) 19 februari 1887
Multatuli was het pseudoniem van Eduard Douwes Dekker. Hij werd geboren op 2 maart 1820 te Amsterdam. Zijn geboortehuis in de Korsjespoortsteeg herbergt nu het Multatuli Museum. Op achttienjarige leeftijd vertrok Douwes Dekker naar Nederlands-Indië waar hij als ambtenaar carrière maakte. Na omzwervingen langs veel standplaatsen in de hele archipel, belandde hij in 1856 in het district Lebak op Java. Hij stuitte daar op ernstige misstanden en toen zijn superieuren hem verboden in te grijpen, besloot hij ontslag te nemen uit 's lands dienst. Hij ging terug naar Europa en schreef daar in 1859 de roman Max Havelaar of de koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappij. Met dit boek werd Douwes Dekker in een klap beroemd als Multatuli, het pseudoniem waaronder hij het boek in 1860 publiceerde. In de jaren daarna bleef hij schrijven en ontwikkelde hij zich tot een soort van nationaal geweten.
Maatschappelijke en sociale misstanden konden onvoorwaardelijk op Multatuli's sympathie en betrokkenheid rekenen. De Ideën, een reeks bundelingen van korte en langere teksten, vormden daarbij feitelijk zijn hoofdwerk, omdat hij er artikelsgewijs inging op de situatie in Nederland in die dagen en zijn visie daarop gaf. Nadat Multatuli in 1878 definitief een punt had gezet achter zijn schrijverscarrière, trok hij zich definitief terug in Duitsland waar hij al enige jaren woonde. Verbitterd en lijdend aan astma sleet hij daar zijn laatste jaren. Zijn laatste woonplaats was het kleine stadje Nieder-Ingelheim in het Rijnland, in de buurt van Wiesbaden en Mainz. Daar stierf hij op 19 februari 1887.
Vele vrienden en bewonderaars bezochten Multatuli en zijn vrouw in Duitsland, anderen volgden Multatuli's laatste jaren vanuit Nederland door middel van briefwisselingen met hemzelf en zijn vrouw Mimi Hamminck Schepel. Van haar stamt de brief aan het bevriende echtpaar De Haas, waarin zijn laatste uren beschreven worden.
"... hy dacht er niet aan te sterven. Maar donderdag kreeg hy een aanval van asthma - waaraan geen eind kwam! eerst vrydag zei hy: dit is geen bui hieraan ga ik weg! De laatste nacht was vreesselyk. Morphine had de vorige nacht niet geholpen. Nu nam hy chloral. De dokter zei later saturdagmorgen dat de dosis te zwak was geweest. Hy had weinig gerust en was heel zwak, maar zyn pols was nog vry goed, en hy liep naar zyn kamer. Hy lag op de sofa daar en sprak van heengaan. Toen de dokter kwam hield hy toch vol dat Dek nog wat beter kon worden. Hy zou hem sterkere chloral geven en na wat rust zou hy zich beter voelen. Ik smeekte den dokter hem liever wat anders te geven om 't lyden kort te maken. Ik weet niet, of- enfin hy nam het om te slaapen. Hy sliep van half 3 tot 5 en hield toen eensklaps op te ademen. Het was uit!" (brief van 20 februari 1887)
Multatuli overleed op zaterdag. Op maandag 21 februari werd hij gekist, op 22 februari reisde men per trein naar Gotha. Daar werd het lijk op 23 februari 1887 verbrand en werd de as vervolgens in de urn gestopt. Eerst stond die tientallen jaren bij Mimi op de schouw, totdat zij in 1930 overleed, 43 jaar later pas. Haar as en die van Multatuli kwamen vervolgens terecht in het Multatuli Museum dat in 1910 was opgericht.
Over Multatuli's [zijn] voorkeur voor het cremeren boven het begraven, schreef hij [Multatuli] in een noot bij Idee 925: "Ik noemde in dit nummer 't woord 'christelyke begrafenis'. De sedert opgekomen beweging voor 't lykenverbranden, heb ik met vreugd begroet. Jammer dat de voorstanders van die verbetering met zoveel moeilykheden te kampen hebben. Maar vreemd is 't niet. Sedert eeuwen vonden de vromen in de akeligheden en spokeryen hunner kerkhoven, de trouwste bondgenoten voor hun bygeloof. Maar des te gebiedender eist het plichtbesef van welmenenden en ontwikkelden, dat ze den vyand dat wapen uit de hand slaan, en dus op 't invoeren - of althans op 't fakultatief veroorloven - van crematie blyven aandringen. De zaak is van hygiënischen aard, o zeker! Maar ze is dit niet minder voor 't denkvermogen van de levenden, dan voor hun lichamen. Dat er uit kerkhoven verpestende dampen opstygen, is ook als beeldspraak de volle waarheid."
In 1948 nam de Vereniging voor Facultatieve Lijkverbranding het initiatief om een monument op te richten voor de eerst gecremeerde Nederlander uit de geschiedenis. Zij nam daarvoor contact op met het Multatuli Genootschap, dat na de Tweede Wereldoorlog was opgericht en eigenaar was van het Multatuli Museum. Vereniging en Genootschap werden het spoedig eens en zo had op 6 maart 1948 een kleine plechtigheid plaats op begraafplaats Driehuis, waar de Vereniging het monument voor Multatuli had geplaatst. De as van Multatuli en Mimi waren uit hun urnen gehaald en in een asbus gestopt. Die bussen werden bij de plechtigheid in de voet van het monument geplaatst door prof. dr Garmt Stuiveling, de voorzitter van het Multatuli Genootschap. De urnen bleven in het bezit van het Multatuli Museum.
Monument op Westerveld
Nadat er tientallen jaren later enige twijfel was gerezen of de as zich nog wel echt in het monument bevond, werd het monument in mei 1990 geopend. De asbussen van Multatuli en Mimi bleken echter nog steeds op hun plaats te staan, hoewel ze zwaar geoxideerd waren en vervangen moesten worden. Dat gebeurde, waarna eind mei de bussen opnieuw konden worden geplaatst. Sindsdien is het monument afgesloten.
* Maastricht 25 juli 1865 - † Overveen 8 januari 1945
Jacobus Pieter (Co) Thijsse werd geboren als derde zoon van Jacobus Thijsse, beroepssergeant bij de infanterie, en Catharina Johanna Priester. Het was een christelijk gezin met 4 kinderen. Door de aan het beroep van zijn vader verbonden overplaatsingen woonde hij eveneens in Grave en Woerden. In deze plaatsen bezocht hij de lagere school. Het rivierenland rond Woerden maakte grote indruk op hem wat is terug te vinden in zijn in 1938 geschreven Verkade-album Onze grote rivieren.
* Vierhuizen, 19 maart 1883 - † Ten Boer, 21 april 1956
In 1749 werd in Ezinge (Gr) Trijntje Alberts geboren. Door haar huwelijk met een Duits militair verhuisde zij na de geboorte van een dochter naar Duitsland, maar ze keerde terug naar Nederland na het overlijden van haar man. Inmiddels is ze dan ook moeder geworden van een zoon. Ze vestigde zich in Ezinge, waar ze als naaister bij de familie Arends in haar levensonderhoud en dat van haar kinderen voorzag. Tijdens haar werkzaamheden vertelde ze de kinderen allerlei sprookjes en verhalen. Een van de kinderen heeft die verhalen in een schrift geschreven, dat uiteindelijk belandde bij mevrouw Eilina Johanna Huizenga-Onnekes, die het in 1928 als boek liet uitgeven onder de titel: Groninger volksvertellingen I. Het boek van Trijntje Soldaats. Een belangwekkend boek, omdat het een belangrijke bron was van volksverhalen uit de 18e eeuw. Daarnaast was het gedrukt op de persen van H.N. Werkman en had Johan Dijkstra het voorzien van houtsnedes. Beiden, zoals bekend, leden van De Ploeg. Trijntje "Soldaats" overleed in 1814 en is begraven bij de kerk van Ezinge, waar haar graf niet meer te vinden is. Het kind, dat de verhalen in 1804 in kinderlijk Nederlands in een schrift schreef, was Gerrit Arend Arends (1793- 1876). Hij is nog burgemeester geweest van de gemeente Ezinge. Zijn graf vinden we op de Algemene Begraafplaats te Ezinge aan de Allersmaweg.
{seog:disable}Op de Algemene Begraafplaats van Ten Boer (Gr) ligt Eilina Johanna Huizenga-Onnekes begraven. Op de grafsteen staat onder haar naam: folkloriste. Eilina Johanna Onnekes werd op 19 maart 1883 geboren te Vierhuizen als dochter van de predikant van Zoutkamp en Vierhuizen. Twee dorpen, waarvan Vierhuizen het oudst is.
Al in 1525 komen we de naam Veerhusen tegen. Vanaf 1571 spreekt men van Vierhuizen. Bij het dorp lagen een tweetal borgen, die in de loop van de tijd gesloopt zijn: Bewsum en Panser. Het oudste gebouw, dat er nog staat, is de Hervormde kerk uit 1664. Rond deze kerk bevinden zich nog een aantal oude zerken. Een heel bijzondere zerk is dat van Klaas Jans. Een zerk met een verhaal. Het verhaal van een schaatstocht met dramatische afloop. Ongetwijfeld heeft Line, zoals ze werd genoemd, dit verhaal horen vertellen en zelf gelezen op de zerk.
TER GEDACHTENISSE VAN DE EERSAME KLAAS JANS, IN ZYN
LEVEN HUISMAN OP MIDHUISEN ONDER VIERHUISEN, OVERLEDEN
OP DEN 1 FEBRUAR 1787 IN DEN OUDERDOM VAN 28 JAAREN, 5 MAANDEN
EN 2 DAGEN, NALAATENDE ZYN WEDU. LUIKTJEN LUES DYKHUIS EN
EEN ZOONTJE.
TOEN IK NOG WAS, ZEID MEN VAN MY / GEEN STERKER MENSCH ZIET MEN ALS GY / 'T WAS WAARLYK SOO, MAAR MERKT, DAT GOD / MY DEED ONTMOETEN TOT MYN LOT / DAAR 'K MORGENS VAN MYN VROUW EN KIND / HOE STERK GELIEFD EN TEER BEMIND / MYN AFSCHEID NAM, OP SCHAATSEN REED / NA GRUNO 'S STAD, DAAR NU NIEUW LEED / MY NU WEER TROF, DOORDIEN EEN BREUK / MY JAAREN LANK VEEL SMART EN KREUK / HEEFT ANGEBRACHT, VERMEESTERD MY / IN DEEZE STAND, WAAROM IK VRY / BY EEN BREUKMEESTER MY BEGAF / MAAR JUIST DIE MAN HAD OP DE PAS / VOOR MY GEEN BAAT, ZOODAT IK DOE / MY DUS BERIED OM NAAR HUIS TOE/ OP SCHAATSEN WEER TE RYDEN WOU / IN ZULK EEN STAND IS WAARE ROUW / DIE HYR OP VIEL, IK KWAM ZOO THUIS / DOORNAT GESWEET VAN PYN EN KRUIS / BY MYN GELIEFDE VROUW EN KROOST / DIREKT NA 'T BED, 'K WAS AFGESLOOFT / TERSTOND GEHAALD TWEE ARS OM RAAD / VLYT ANGEWEND, MAAR 'T WAS TE LAAD / WANT ZIET, GEEN KRUID VOOR MY ZY KENDEN / MOEST IK DEN DERDEN DAG TEN ENDEN / MYN LEEFTYD ZYN, DUS BEN IK NET / DE TYNDE DAG IN 'T GRAF GEZET / VANWAAR IK WEER VERYSEN ZAL / VAAR WEL GELIEFDE, LOOFT GOD AL.
Vierhuizen was een kleine gemeenschap, dat hoofdzakelijk bestond uit arbeiders, die werkten op de boerderijen in de omgeving. Zoutkamp, ontstaan rond 1575 als een versterking aan de monding van het Reitdiep, zag zich langzaam maar zeker ontwikkelen tot een vissersdorp. Wel werden er na 1795 gedurende de Franse overheersing nog Franse soldaten gelegerd om de Engelsen te kunnen afslaan; in 1882 werd de vesting definitief opgeheven en nam de bevolking toe. Er kwam in 1827 een eigen school en er verrees in 1836 een eigen kerk.
In 1897 verhuisde Line met het gezin naar Godlinze, waar haar vader als predikant beroepen was. Na enige jaren leerling geweest te zijn van de normaalschool te Bierum, werd ze aan de zorg toevertrouwd van een paar ongetrouwde dames in Groningen, die de laatste hand moesten leggen aan haar opvoeding. Niet ongebruikelijk voor meisjes uit de "betere" kringen. In 1909 trouwde ze met Jan Hendrik Huizenga en ze vestigden zich op een boerderij in Ten Boer om na 1950 in het dorp zelf te gaan wonen. Een actieve vrouw, die behalve boerin en huisvrouw ook zeer betrokken was bij het dorpsleven. Ze had een grote belangstelling voor geschiedenis en folklore. Dit zal ze hebben meegekregen van haar familie, zowel van vaders- als van moederszijde. Oom Johannes Onnekes was een van de eerste Groninger folkloristen.
Het schriftje met de sprookjes verteld door Trijntje Soldaats en de vraag, na een lezing die ze gehouden had over Gösta Berling van Selma Lagerlöf, of er ook zulke sagen in Groningen bestonden, deed haar erop uittrekken en mensen opzoeken, die haar op dat punt stof konden leveren. Het leverde zoveel op, dat na de uitgave van Groninger volksvertellingen I, het boek van Trijntje Soldaats, in 1929 volgde: Groninger vertellingen II, het boek van Minne Koning. Ook hier weer illustraties van Johan Dijkstra. In 1930 volgde Groninger Volksverhalen. Haar werk vond een gunstig onthaal. Treffend was de ongekunstelde, aanschouwelijke en kernachtige taal van de overgeleverde verhalen, die ze optekende uit de mond van vaak eenvoudige mensen, die ze opzocht om aan materiaal te komen. Ze schreef in diverse kranten en tijdschriften en hield vele lezingen met name over folklore en geschiedenis van Groningen. Daarnaast was zij lid van vele verenigingen, vaak bestuurslid, onder andere van de Maatschappij van Nederlandse Letterkunde. Mevrouw Eilina Johanna Huizenga-Onnekes overleed op 21 april 1956 in Ten Boer. In het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1956-1957 werd zij uitvoerig herdacht.
Literatuur
- Groningen Gids voor cultuur en landschap; Bedum (1994)
- Nieuwe Groninger Encyclopedie; Groningen (1999)
- K. ter Laan, Folklore in de Groninger letteren; Groninger Genootschap (1961)
- A.J. Scholte, Jaarboek Maatschappij der Ned.Letterkunde 1956-1957
- A. Pathuis, Groninger gedenkwaardigheden; Van Gorcum (1977)
Internet
* Leeuwarden 19 februari 1904 - † Leeuwarden 22 juni 1964
De Rooms-katholieke begraafplaats in Leeuwarden ligt op een wat verweesde plek, tussen nieuwbouwwijken, aan de uitvalsweg naar Harlingen en verder de Afsluitdijk. Rondlopend op deze dodenakker vallen vooral de grafmonumenten op van geslaagde middenstanders, waaronder families als Brennikmeijer en Schweigmann. Op een wat eenvoudiger monument, maar wel van wit marmer, valt de naam "Havank" op. Hier ligt Hans van der Kallen, bij velen beter bekend onder zijn pseudoniem Havank, schrijver van detectiveromans.
* Bandoeng (Ind.) 24 augustus 1899 - † Glimmen 21 juni 1981
{seog:disable}Johan was zoon van de schrijver Jan Fabricius (1871-1964), die naast zijn journalistiek werk toneelstukken schreef, waarin de tegenstelling Oost en West nogal eens aan de orde kwamen. Geboren in Bandoeng in het voormalig Nederlands-Indië bracht Johan z'n jeugd door in Nederlands-Indië, in Nederland en in Parijs. In de Tweede Wereldoorlog werkte hij voor de BBC in Londen om in 1945 als BBC-correspondent te vertrekken naar Indonesië. In 1963 vestigde hij zich in Glimmen (Gr) en bleef daar wonen tot zijn dood in 1981. We kennen hem als schilder, illustrator (in 1918 oorlogstekenaar aan het front in Oostenrijk) en schrijver van vooral historische verhalen. Fabricius was een rasverteller. Wie kent niet zijn boek De scheepsjongens van Bontekoe, dat in 2002 nog een 25e druk beleefde? En zijn boeken Komedianten trekken voorbij en Het meisje met de blauwe hoed? Een omvangrijk oeuvre aan romans, kinderboeken en toneelstukken verscheen van zijn hand. Daarnaast boeken over zijn reizen naar Indonesië, Japan en China. Fabricius overleed op 21 juni 1981 en heeft zijn laatste rustplaats gevonden op de Hervormde begraafplaats van Noordlaren aan de Pollseweg.
Grafmonument
De begraafplaats, omgeven door een robuuste beukenhaag en geboomte, bereikt men via een soort "voorhof", bedoeld om de voertuigen uit de rouwstoet makkelijk te kunnen laten keren. Binnenkomend zien we dan een eenvoudig baarhuisje op één van de hoeken van de begraafplaats. Wie het middenpad afloopt, aan het eind daarvan rechtsaf slaat en doorloopt tot de hoek, komt bij het graf van Johan Fabricius. Een meerpaal met daarop... Helaas, het prachtige zeilschip, dat herinneringen opriep aan Bontekoe en z'n scheepsjongens, is door een onverlaat meegenomen. De diefstal is nooit opgelost. Klimop, dat zich langs de paal omhoog slingert, lijkt de schade van die diefstal enigszins te willen toedekken.
Literatuur en bronnen
- De Kleine Oosthoek; A. Oosthoek's Uitgeversmaatschappij Utrecht (1964)
- Nieuwe Groninger Encyclopedie; REGIO-Projekt Uitgevers Groningen (1999)
- P.A.C. Prins-Poorter Begraven in Noordlaren, een kleine historisch kerkhofsociologie (1993)
Internet
* Gorinchem, 1586 - † Dokkum, 19 juli 1627
Ach! waren alle Menschen wijs,
En wilden daerby wel.
De Aard waer haer een Paradijs,
Nu is se meest een hel.
Camphuysen werd in 1586 te Gorinchem geboren. Zijn vader was daar heelmeester. Van zijn moeder is bekend dat zij onder de doopsgezinden veel achting genoot om haar godvruchtigheid. Helaas verloor hij al jong zijn beide ouders. Een oudere broer nam de zorg voor hem op zich.