* Arnhem 10 december 1869 - † Zeist 20 mei 1951
De geestelijke moeder van de christelijke familieroman
{seog:disable}Amanda Augusta Schoch werd op 10 december 1869 in Arnhem geboren. Zij groeide op in een kinderrijk gezin. Zij was de derde van het stel. Het was een muzikaal gezin waar veel gezongen werd. Met vreugde dacht zij later aan haar jeugd terug. Toen ze twaalf jaar was, kwam zij in huis bij het echtpaar Crommelin-van Dielen te Utrecht. Dit had een dochter die een jaar jonger was dan Amanda, Henrietta Willemina. De beide meisjes kregen les van een Engelse en een Duitse gouvernante. Zij trouwde op 22 juni 1897 in Bussum met Ds. Gerard van Hoogstraten, een zoon van de hofprediker. Na haar huwelijk woonde ze in Eerbeek (gemeente Brummen) waar haar man dominee was. Hier werden drie kinderen geboren; alle drie jongens. In 1905 nam Ds. Van Hoogstraten een beroep aan naar de N.H.-gemeente te Zeist. De pastorie was gevestigd in de 1e Dorpsstraat. Zeist was Van Hoogstraten-Schoch niet onbekend. Met de familie Crommelin had zij meerdere vakanties op Kersbergen, het buiten van de familie, doorgebracht.
Van Hoogstraten-Schoch steunde haar man in zijn drukke pastorale werk en het sociale werk had haar bijzondere belangstelling. Zij nam zitting in het bestuur van de in 1908 opgerichte plaatselijke 'Vereeniging tot hulp van behoeftige kraamvrouwen' en in het bestuur van de afdeling Zeist-Driebergen van de 'Nederlandsche Vereeniging tot Behartiging van de Belangen van Jonge Meisjes'. Toen haar man in april 1910 De Kerkbode voor de Hervormde Gemeenten van Zeist en Omstreken oprichtte, begon zij als domineesvrouw voor dit blad artikelen te schrijven. Als kind had ze maar één wens gehad, ooit schrijfster worden. Rond haar achttiende jaar had ze een paar korte verhalen geschreven, die ze aan de schrijver H.J. Schimmel (1823-1906) liet lezen. Schimmel was redacteur van Elsevier's Maandschrift en plaatste de stukken in dit tijdschrift. De behoefte om te schrijven was daarna op de achtergrond geraakt, maar kreeg nu een nieuwe impuls. Het feuilletonverhaal Zuster Bellefleurtje dat tussen 14 november 1913 en 17 april 1914 in de Kerkbode stond, kwam in 1918 in boekvorm uit als De Slotvrouwe van Westwoude. De korte verhalen die ze sinds 29 oktober 1915 voor de Kerkbode schreef, noemde ze Kijkjes door 's Levens Venster. Ze ondertekende deze stukken met Spectator. In verband met de grote belangstelling verschenen deze in 1919 als boek. Zij werd in 1917 redactrice van het vrouwentijdschrift Onze Gids en in 1918 van Christelijk Vrouwenleven. Ze genoot van het journalistieke werk.
Ds. Van Hoogstraten overleed in 1920 en voor Van Hoogstraten-Schoch betekende dat behalve een grote emotionele verandering, ook een maatschappelijke verandering. Zij moest in andere dingen haar levensvervulling zoeken. Zij moest de pastorie verlaten. Zij kocht in Zeist een nieuw huis dat zij de naam 'Casita' gaf. Van Hoogstraten-Schoch werd actief in de politiek. Van 1923 tot 1929 zat zij voor de C.H.U. in de gemeenteraad en van 1924 tot 1927 was zij lid van de Provinciale Staten van Utrecht. Als gedelegeerde van de gemeenteraad maakte ze deel uit van het bestuur van het Zeister Ziekenhuis, de Openbare Leeszaal en de Zeister Industrie- en Huishoudschool. Vanaf 1930 was zij zes jaar lid van de Centrale Commissie voor de Filmkeuring. Verder werd zij medewerkster van diverse bladen, onder andere van De Nederlander, Timotheus (1926) en de Zeister Courant. Zij verzorgde vanaf 1920 in de Zeister Courant de nieuwe rubriek Van Vrouwenleven. Zij verliet in 1929 Zeist om bij haar schoonzuster de weduwe H.J.L. Schoch-Middendorp in Katwijk te gaan wonen. In 1935 kwam zij weer in haar oude huis in Zeist wonen. In 1939 werd zij bij gelegenheid van haar zeventigste verjaardag tot Ridder in de orde van Oranje-Nassau benoemd.
Naast haar maatschappelijke functies en het journalistieke werk schreef zij romans, novellen en gedichten. Ze heeft zeventien romans geschreven. De eerste verscheen in 1916 De Groote Levenswet en de laatste verscheen in 1940 Marijse het moet. De bekendste van haar romans is Gouden Teugels uit 1927. Het boek behandelt het vraagstuk van de moderne jeugd. Dit boek werd in het Deens, Duits, Hongaars en Zweeds vertaald. In 1978 verscheen de 12e Nederlandse druk. Haar werk was geliefd bij een overwegend christelijk publiek. Kritiek op haar werk werd haar niet bespaard. H.A. van Bottenburg schreef in een recensie in de NRC van 8 december 1933 over De steenen pelgrim: 'Maar zij heeft niet de gave een boek te schrijven, dat litteratuur wil zijn.' In 1939 schreef een recensent in het Handelsblad: 'Met vroeger werk, schetsen en verhalen, heeft mevrouw Van Hoogstraten-Schoch een publiek bereikt, dat dankbaar is voor een lieve wereld en een stichtelijk woord.' Als ze 77 jaar oud is wordt ze in een interview voor een tijdschrift getypeerd als: 'Temidden van onze vrouwelijke schrijfsters neemt zij een eigen plaats in. Zij is de "geestelijke moeder" van een bepaald genre: de christelijke familieroman.' Over aanmerkingen in recensies op haar werk zei zij eens: 'Ze zullen wel gelijk hebben, maar ik ben nu eenmaal mezelf, daar is nu niets aan te veranderen.'
Van Hoogstraten-Schoch overleed op 20 mei 1951 en werd op 25 mei begraven bij haar in 1920 overleden man op de Algemene Begraafplaats aan de Woudenbergseweg; vak B, nummer 15. Het grafmonument werd opgericht door 'vrienden en vereerders' van ds. Van Hoogstraten. Het initiatief hiertoe ging uit van de Christelijke Arbeidersvereniging en de Zeister Jongelingsbond Jonathan. Het monument werd op 14 mei 1921 onthuld en aan de familie Van Hoogstraten aangeboden. Het grafmonument werd geplaatst door de steenhouwerij W. Linschoten te Utrecht. Het monument bestaat uit een zerk en een obelisk. Door het verzakken van het graf is het liggende deel van het monument los geraakt van het staande deel. Het heeft een hoogte van drie meter en is een meter breed. Het monument is gemaakt van zandsteen. In de zerk is een hardstenen plaat aangebracht waarin de persoonsgegevens van het echtpaar Van Hoogstraten-Schoch staan. Het lijkt er op dat die plaat later is aangebracht.
Op de basis van de obelisk is een opengeslagen boek aangebracht met op de linkerpagina de woorden 'Wij weten' en op de rechterpagina 'II Cor:5:1', een verwijzing naar het bijbelboek. Op de rechterkant van de basis staat 'Van vrienden en geestverwanten uit de ned. herv. gem. te Zeist'.
Op de grafzuil zijn een palmtak en een kruis die met elkaar vervlochten zijn als versiering aangebracht. De bijbeltekst verwijst naar het ambt van ds. Van Hoogstraten als evangelieprediker en zielzorger en het kruis en de palmtak symboliseren zijn geloof en zijn overwinning.