Letteren
Dit verhaal wordt momenteel vernieuwd.
* Venlo 16 oktober 1815 - † Zweeloo 18 juni 1878
De Podagristen, zo noemden zich: Ds. Alexander Lodewijk Lesturgeon (1815 - 1878), Harm Boom (1810 - 1885), journalist en redacteur en Dubbeld Hemsing van der Scheer (1791 - 1859), boekhandelaar en uitgever. De naam Podagristen ontleenden de drie aan Podagra, een soort voetjicht. Hun zwerftochten door de Olde Landschap (Drenthe) en wat zij aantroffen beschreven zij in: 'Drenthe in vlugtige en losse omtrekken geschetst'. Dit werk kan tot één van de klassieken van Drenthe worden gerekend.
Overigens bestaat er enige twijfel of de drie podagristen wel gedrieën hebben gereisd en geschreven. Waarschijnlijk namen zij samen het besluit een reisboek te schrijven, zouden Boom en Lesturgeon het schrijven voor hun rekening nemen, en van der Scheer het uitgeven. Alles wijst erop, dat het uiteindelijk Lesturgeon is geweest, die het boek heeft afgemaakt.
Ds. A. L. Lesturgeon studeerde theologie in Groningen, waar hij zich thuis voelde in de sfeer van de Groninger Richting. Was predikant te Oosterhesselen, later te Vledder en ten slotte te Zweeloo. Hij wist in zijn preken te boeien door sprekende beelden uit het dagelijks leven. Daarnaast hield hij veel voordrachten over alle mogelijke onderwerpen op bijeenkomsten van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Reeds vroeg was er bij hem grote literaire belangstelling, die zich vertaalde in proza en poëzie. Zijn kwaliteiten werden erkend en bezorgden hem het lidmaatschap van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. Ook voor het Drentse dialect werd hij van grote betekenis. Lesturgeon werd begraven naast het kerkje van Zweeloo.
Harm Boom, die was opgeleid tot onderwijzer, koos voor de handel, maar werd al snel ontdekt op zijn journalistieke talenten. Zijn journalistiek werk deed hij onder andere bij de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, als hoofdredacteur van de Amsterdamsche Courant, als redacteur van 's-Gravenhaagsche Nieuwsbode en van de Nederlander. In Assen werd hij redacteur van de Provinciale Drentsche en Asser Courant om na een conflict met de hoofdredacteur van die krant redacteur te worden van de Drentsche Courant. Veel publicaties van zijn hand verschenen in het Drents.
Boom werd begraven te Assen op de Noorderbegraafplaats, waar zijn graf niet meer terug te vinden is.
D.H. van der Scheer was boekhandelaar en uitgever te Coevorden. In zijn jeugd avontuurlijk ingesteld, maakte hij nog deel uit van één van Napoleons speciale regimenten, maar keerde na de nederlaag van Napoleon terug naar Coevorden.
Als boekhandelaar-uitgever was hij zeer geïnteresseerd in Drentse onderwerpen. Van der Scheer stond aan de wieg van de Drentsche Volksalmanak. Hij kan worden gezien als iemand die zich heeft ingezet voor het zich bewust worden van het Drents-eigene. Door hem werd het Drents als schrijftaal gebruikt. Van der Scheer was mede-oprichter van het Drents Museum in Assen.
Van der Scheer ligt begraven te Coevorden, waar zijn graf alleen nog in de boeken vermeld staat. (2002)
Literatuur
- Geschiedenis van Drenthe, Dr J. Heringa e.a.; Boom, Meppel/Amsterdam (1985)
- Deining in Drenthe, Prof. Dr. H.J. Prakke; Van Gorcum, Assen (1969)
- Alexander Lodewijk Lesturgeon, C. van Dijk; Uitg.Drenthe, Beilen (1995)
- Drentse biografieën dln I en IV, Paul Brood,Willem Foorthuis; Boom, Meppel (1989)
* Nijmegen 7 januari 1951 - † Amsterdam 15 februari 1990
Frans Kellendonk studeerde Engelse taal- en letterkunde en promoveerde op een proefschrift over een 17e eeuwse uitgeverij. Tegelijk verscheen zijn eerste verhalenbundel “Bouwval” (1977) dat direct veel aandacht kreeg en bekroond werd met de Anton Wachterprijs.
De belangrijkste thema's in het werk van Kellendonk zijn waarheid, eenheid, afzijdigheid en deelname. Hij publiceerde niet erg veel. Er verschenen twee verhalenbundels, drie romans en een essaybundel. Kellendonk was redacteur van het tijdschrift De Revisor van 1978 tot 1983.
In 1990 overleed Kellendonk aan de gevolgen van AIDS. Hij ligt begraven op Zorgvlied. (2001)
* Rotterdam 24 maart 1891 - † Baarn 23 oktober 1970
Dat Willem van Iependaal op latere leeftijd een sociaal schrijver werd, is waarschijnlijk voor een deel te danken aan de jaren die hij in zijn jeugd aan de zelfkant van de maatschappij doorbracht. Naast goed van de tongriem te zijn gesneden beschikte hij over een scherpe pen die hem in staat stelde zijn ervaringen met louche zaken en een meermalig verblijf in de cel op papier te zetten. De naar zijn mening tot misdaad leidende samenleving beschreef hij in een reeks romans die zich in de Rotterdamse penosewereld afspelen. Het is de vraag of zijn stelling, gezien zijn voorgeschiedenis, geheel onbaatzuchtig was. Hoe het ook zij, hij was één van de populairste auteurs van de sociale roman waarin hij met nadruk op de betrekkelijkheid van de "schuld" in de wereld van de misdaad wees.
Vader Joris van der Kulk, een conducteur bij de spoorwegen die in zijn vrije tijd ook horlogemaker was, huwde op 13 september 1890 met Wilhelmina Jacoba Helena Burgsteijn. Uit dit huwelijk werd op 24 maart 1891 in de Schiestraat in Rotterdam een zoon geboren, Willem van der Kulk. Het rode gezin verhuisde vaak. De anarchist Domela Nieuwenhuis was een frequent bezoeker van de familie, zo frequent dat buurtgenoten niet schroomden de ramen van huize Van der Kulk af en toe rood te schilderen.
Na de lagere school bezocht Willem korte tijd de mulo waar hij door z'n recalcitrante karakter meerdere keren van school werd gestuurd. Na weinig succesvolle, korte uitstapjes naar de Academie voor Beeldende Kunst en de Rijkstuinbouwschool in Naaldwijk had hij enkele baantjes. Op z'n 20e ging hij naar Engeland waar hij tuinder werd. Hij hield het bij geen baas uit en toen hij bij een rijke familie als tuinman werkzaam was en zijn avances tot de dochter des huizes niet op prijs werden gesteld koos hij een andere richting. Door zijn vlotte babbel bracht hij het tot chef-inkoper van komkommer- en tomatenzaad. Zelfs was hij enige tijd paardenkoper. Dit alles mondde in 1915 uit tot dienstneming in het Britse leger waar hij werd ingedeeld bij het 4e Regiment Zuidafrikaanse Infanterie. Hij werd uitgezonden naar België waar hij in de loopgraven vocht.
Als een verbitterd en verslagen man keerde hij in 1918 terug naar Rotterdam. Sindsdien stond hij op de bres voor de onderdrukten wat de basis legde voor zijn schrijverschap. Samen met de schavuit Willem Broekhuis, die later figureerde in de roman Lord Zeepsop, runde hij een adviesbureautje. Hij beschikte over veel zakentalent. Bij een haringtransactie met Duitsers leverde hij bijvoorbeeld alleen de koppen. De rest hield hij zelf. Willem merkte hierover op dat de Duitsers maar niet wilden begrijpen dat een Hollandse haring zijn lijf verliest aan transport- en administratiekosten. Dat kon natuurlijk niet goed aflopen. Van der Kulk en de magistratuur waren dan ook geen onbekenden voor elkaar. Ook een handel in een partij jenever waarvoor "vergeten" was accijns te betalen kon in de ogen van de rechter geen genade vinden. In december 1923 werd hij wederom tot celstraf veroordeeld. Dat de president van de rechtbank, mr De Bie, hem geen slecht hart toedroeg moge blijken uit het feit dat deze hem in de Haagse gevangenis kwam opzoeken.
In de cel begon hij gedichten te schrijven die terecht kwamen bij de bekende schrijver A.M. de Jong. Dit was het keerpunt in Willem's leven. "Schrijf ook over hoeren en de gevangenis" adviseerde De Jong "dáár zitten de mensen op te wachten". Hij schreef zijn verhalen in de taal van het volk en omdat zijn naam niet zo gunstig bekend stond koos hij een pseudoniem dat hij ontleende aan de straat waar zijn ouders woonden, de Iependaal in het tuindorp Vreewijk in Rotterdam.
Op 2 september 1931 trouwde hij met Josephina Hermina (Fie) Klapwijk (12 augustus 1904 - 31 juli 1988) en betrok een woning tegenover zijn ouders, Iependaal 23b. Ze kregen 2 zoons en een dochter, Kea, die helaas op zevenjarige leeftijd in 1952 overleed. Van Iependaal debuteerde in 1932 met de poëziebundel Liederen van den zelfkant, rauwe, satirische liederen die wel met het werk van Koos Speenhof zijn vergeleken. In 1933 volgde Over de leuning en langs de kaai. 1934 bracht hem naar Amsterdam, Celebesstraat 98 en een jaar later Archimedesstraat 32. Hij besteedde veel tijd aan het schrijven van zijn romans, trad op bij het Amstel Cabaret en gaf in heel het land lezingen. Polletje Piekhaar verscheen in 1935, een enorm succces, in 1937 gevolgd door Lord Zeepsop en Kriebeltje. Beide waren bestsellers.Op de verhuizing naar de volgende woning (Heiloo) rustte geen zegen; in 1943 moest het huis op last van de Duitsers worden verlaten. In Laren werd vervangende huisvesting gevonden, Hoefloo 11, waar gedurende de oorlog aan vele onderduikers onderdak werd verleend.
Na de oorlog maakte Van Iependaal voor de Vara-radio programma's zoals het zeer populaire hoorspel Denk om de bocht dat de wetenswaardigheden vertelde van de Amsterdamse tramconducteur Gijs Langsdeweg. De hierin gebruikte kreet "Karre mááár" lag op ieders lippen.
Nadat de Amsterdamse politiecommissaris Voordewind zijn memoires publiceerde onder titels als "De commissaris vertelt" en "De commissaris vertelt verder" deed Van Iependaal een boekje open over zijn ervaringen in de gevangenis en onder de zware jongens en lichte meiden in De commissaris kan me nog meer vertellen (1951). Er gingen 160.000 exemplaren van over de toonbank! Zijn in 1952 verschenen Bef, boef en bajes had tot gevolg dat in de gevangenissen een aantal verbeteringen werden doorgevoerd. In totaal verschenen van zijn hand meer dan 30 boeken waarvan vele een herdruk beleefden.
Wegens zijn verdiensten in de 2e Wereldoorlog werd hem op 16 oktober 1954 de Nederlandse nationaliteit die hij in 1915 door dienstneming bij een vreemde krijgsmacht had verloren, teruggegeven.
Zijn gezondheid ging inmiddels achteruit. Na enkele lichte hartaanvallen in 1951 deelde de dokter hem mee dat hij zich in acht diende te nemen. Drie weken voor zijn dood, hij woonde toen in Baarn, trof hem na een lezing, staande bovenaan de trap van zijn hotel wederom een hartaanval. Hij viel daarbij van de trap en kreeg ook nog een hersenbloeding. Hij overleed op vrijdag 23 oktober 1970 in het ziekenhuis in Baarn. De berichtgeving in de kranten was kort en zakelijk. In alle rust werd hij op 27 oktober 1970 op de Algemene Begraafplaats in Laren teraardebesteld, graf G 17.
Critici rekenden hem niet tot de Nederlandse literatuur en misschien wel terecht. Van Iependaal gebruikte eenvoudige taal doorspekt met bargoens hetgeen wat geforceerd overkomt.Toch was hij één van de populairste volksschrijvers van ons land die een omvangrijk oeuvre aan gedichten, romans, hoorspelen en scenario's achterliet.
Op zaterdag 30 mei 1987 werd door zijn weduwe een gevelsteen boven de voordeur van Iependaal 23b onthuld. Slechts 3 jaar later werd de herdenkingssteen, alvorens tot sloop van de woning werd overgegaan, uit de gevel verwijderd. (2003)
Literatuur
- Annet van den Broek, Kees Groen: Hun laatste rustplaats (1985)
- Rotterdams Nieuwsblad: Het leven van Willem van Iependaal in de edities van 29 januari, 5, 14 en 21 februari, 1, 4 en 8 maart 1986
- Margreet Schrevel: Willem van der Kulk - Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland, deel 5 (1992)
- Hans Heesen, Harry Jansen: Willem van Iependaal, leven op het randje - Pen in ruste (2001)
* Hoevelaken 14 februari 1809 - † Groningen 18 maart 1889
Jan Jacob Antonie Goeverneur werd op 14 februari 1798 geboren als zoon van een predikant in Hoevelaken. In 1825 begon hij een studie theologie in Groningen. Tijdens de studie werd hij ruim een jaar geveld door ziekte. Van 1830 tot 1833 was hij vrijwilliger in de 3de Dvisie van generaal Meijer en maakte de Tiendaagse Veldtocht ten Belgie mee. Na gedurende twee jaar rechten en letteren te hebben gestudeerd in Leiden, vestigde Goeverneur zich definitief in Groningen.
Meest bekende werken van Goeverneur zijn 'Reizen en avonturen van Mijnheer Prikkebeen', dat hij baseerde op Rodolphe Topher's 'Monsieur Cryptograme' en het gedicht 'Mop en Mopje':
Toen onze mop een mopje was,
Was 't aardig hem te zien;
Nu bromt hij alle dagen
En bijt nog buitendien.
'Je bent een recht bedorven dier!
Eerst at jé, wat ik bood;
Nu wil je lekkre beetjes
En lust niet eens meer brood.'
De mop zie hierop tot de knaap:
'Hoe dwaas praat gij daar toch!
Hadt gij mij niet bedorven,
'k Was een lief mopje nog.'
Goeverneur schreef vaak uitdrukkelijk voor kinderen, waarbij de gebruikelijke moraal en braafheid plaats maakte voor spanning en humor.
Goeverneur ligt begraven op de Zuiderbegraafplaats aan de Hereweg in Groningen.
* Groningen 14 februari 1913 - † Amsterdam 9 juni 1982
Op de Nieuwe Oosterbegraafplaats in Amsterdam liggen honderden bekende Nederlanders. Sommigen van hen waren misschien alleen bekend tijdens hun leven en na hun dood zijn ze in de vergetelheid geraakt. Tientallen leven echter voort in de gedachten van mensen, niet in het minst doordat ze bijvoorbeeld boeken schreven of dingen hebben gedaan die nu nog gelezen of bekeken worden. Tot die laatsten kunnen we ook Ab Visser rekenen. Hij werd bekend als schrijver van misdaadromans en andere boeken over het genre.
* Amsterdam 27 februari 1877 - † Bergen (Nh) 6 mei 1924
Carel Steven Adama van Scheltema was de oudste zoon van Frederik Adama van Scheltema, kunsthandelaar en Hinne Lulofs, die uit een gerenommeerd Amsterdams koopliedengeslacht stamde. Na Carel kwamen nog een broer en drie zusters. In het gezin heerste een erudiete en vrolijke sfeer, maar door zijn overgevoelig- en zwaarmoedigheid had Carel, ondanks een goed verstand, grote moeite het onderwijs op een Amsterdams gymnasium te volgen. Onder de schuilnaam Melas schreef hij als gymnasiast somber proza voor Vox gymnasii. Zijn melancholie leidde soms tot zware depressies. Deze karaktereigenschappen en een overgevoeligheid voor zijn omgeving, die een grote angst voor geluiden tot gevolg had, hebben hem zijn hele leven achtervolgd.
{seog:disable}Adama van Scheltema ging na zijn eindexamen in 1896 medicijnen studeren en stond bij zijn medestudenten bekend als sportief, een geestig spreker en een uitstekend toneelspeler. Hij vond echter weinig voldoening in de studie en verliet na zijn propedeuse de universiteit. In 1898 hoorde hij bij het Socialistisch Leesgezelschap Jelle Troelstra, Henriëtte Roland Holst, Herman Gorter en Frank van der Goes spreken, wat hem deed besluiten lid te worden van de Sociaal Democratische Arbeiders Partij, de SDAP. Hoewel hij zich niet tot de arbeidersmassa voelde aangetrokken, onderschreef hij de grondslagen van het marxisme. Na enige tijd toneelspeler te zijn geweest (o.a. bij Heijermans) en in de kunsthandel te hebben gewerkt, besloot hij zich geheel aan de literatuur te wijden. De dood van zijn vader eind 1899 maakte hem financieel onafhankelijk. Hij begon gedichten te schrijven en in 1900 verscheen de bundel Een weg van verzen gevolgd door Uit den dool (1901). Beide bundels worden gekenmerkt door een eenzijdig, oppervlakkig en idealistisch socialisme.
Voor de bewerking van de voorstudie van De grondslagen eener nieuwe poëzie had hij Anna Catharina Kleefstra (1884-1977) in dienst genomen. Dat had een huwelijk tot gevolg dat op 24 oktober 1907 werd gesloten. Het huwelijk bleef kinderloos. Het jonge echtpaar verhuisde naar Parijs waar zij tot april 1909 woonden. Vervolgens reisden zij naar Florence, Rome en München om zich tenslotte in 1913 in Bergen (Nh) in het huis De Windroos te vestigen. De sfeer die Annie daar wist te scheppen en de rustgevende omgeving voorzagen in een situatie waarin Carel zeer wel kon gedijen. In De grondslagen eener nieuwe poëzie (1907) zet hij uiteen dat kunst omwille van de kunst de verkeerde weg was. Kunst moet omwille van de mensen zijn. Het moet door onze medemens worden begrepen. Een nieuwe, socialistische letterkunde waarin een maatschappelijke functie voorop staat. "Een gedicht moet zijn een muziekstuk van woorden en gedachten dat door zooveel mogelijk onzer medemenschen kan worden gevoeld en begrepen". Hij schreef nu gedichten voor het hele volk, strijdbaar maar eenvoudig van woord en structuur waarin het socialisme en de natuur belangrijke elementen waren. Zij werden door een groot publiek gelezen; de socialistische strijdliederen waren bij de SDAP erg in trek.
In 1911 werd hem de D.A. Thiemeprijs toegekend. Ondanks dat Adama van Scheltema weinig of geen kennis had van politieke noch sociale problemen en het arbeidersmilieu in het geheel niet kende, beschouwde de SDAP hem als één der hunnen. Bij hem lag dat enigszins anders. Hij heeft nooit een functie in de SDAP willen bekleden. De Eerste Wereldoorlog had zijn geloof in het socialisme aan het wankelen gebracht. Het had hem en de kunstwereld minder gebracht dan waarop hij gehoopt had.
Van 1917 tot 1923 was Adama van Scheltema kunstredacteur van De Socialistische Gids. In 1922 zette hij in Kunstenaar en samenleving nogeens uiteen wat naar zijn mening de rol van de kunstenaar in de samenleving moet zijn. Hij beklaagde zich er over dat de gemeenschap zich niet over haar kunstenaars ontfermt door het mogelijk te maken dat zij van hun kunst kunnen bestaan.
Geheel onverwacht overleed de dichter aan een verwaarloosde hersenschudding opgedaan bij de val van een trap in zijn huis. Hij werd op 9 mei 1924 begraven op de begraafplaats Westerveld in Driehuis, graf KI 68-OOO.
Tijdens zijn leven werden 65.000 exemplaren van zijn gedichtenbundels verkocht, na zijn dood werd dit aantal nog verdubbeld. Tien jaar na zijn dood verscheen zijn Verzamelde gedichten. Bij de vierde en laatste herdruk in 1961 was de dichter al vrijwel vergeten.
Op 29 april 1933 werd op het Adama van Scheltemaplein in Amsterdam een monument ter zijner gedachtenis onthuld. Na haar zelfgekozen dood werd zijn vrouw Annie op 24 maart 1977 in het graf van haar man bijgezet. Dat de grafsteen slechts vermeldt "C.S. Adama van Scheltema en vrouw" roept vragen op. Normaal zou toch geweest zijn ook haar naam met geboorte- en sterfdatum te vermelden. Naar de reden kan slechts worden gegist. Werd haar zelfgekozen dood als niet eervol ervaren? Waren er geen nabestaanden die voor een vermelding van haar naam wilden zorgdragen? Gezien haar zorg voor haar man had zij beter verdiend.
Literatuur
- H. Bolkestein: Levensbericht van C.S. Adama van Scheltema - Handelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde en Levensberichten harer afgestorven medeleden 1926-1927 (1927)
- M.C.A. van der Heijden: Adama van Scheltema, C.A. (1877-1924) - Biografisch Woordenboek van Nederland, deel 4 (1994, gew. 2007)
- Tineke Steenmeijer-Wielenga, Ger Harmsen: Adama van Scheltema, Carel Steven - Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland, deel 6 (1995, gew. 2005)
Grafcoördinaten
- N 52.26.807 E 4.37.803
* Amsterdam 12 mei 1914 - † Swolgen 22 april 1993
Zijn jeugd bracht Lambertus Jacobus Johannes Aafjes door in de Indische buurt in Amsterdam-oost. De woning Borneostraat 32-I waar hij als oudste kind met zijn ouders Joannes Aafjes en Nicolasina Minkels plus zijn twee zusters woonde was het laatste woonhuis van de uitbreiding van Amsterdam. Hij speelde veel op het onbebouwde land dat aan het huis grensde. Zijn herinneringen aan deze jaren legde hij neer in De sneeuw van weleer (1987).
* Nes 20 december 1891 - † Utrecht 28 december 1968
Een vergeten Zeister schrijfster van christelijke literatuur
In de burgerlijke stand werd zij ingeschreven als Margaretha Anna Maria, maar door haar omgeving werd zij Greet genoemd. Greet Boldingh werd geboren te Nes op Ameland op 20 december 1891. Zij was de oudste dochter van Dirk Johannes Boldingh en van Wilhelmina Engelina Balkema. Haar vader was op Ameland huisarts. Op dit eiland bracht ze acht onbekommerde jeugdjaren door. Toen haar vader arts werd in Schellinkhout, verhuisde het gezin naar de 'vaste wal'. Drie jaar later overleed hij. Haar moeder ging met haar kinderen in Apeldoorn wonen. Hier werd zij opgeleid voor onderwijzeres. Naast haar in Apeldoorn woonde Wilma Vermaat (1873-1967), een onderwijzeres die in 1907 debuteerde als schrijfster. Onder het pseudoniem Wilma schreef zij vooral christelijke romans. Uit de zorg die Wilma Vermaat aan haar buurmeisje schonk, kwam een levenslange vriendschap voort. Na het behalen van het onderwijzersdiploma werd zij eerst onderwijzeres in Elspeet, daarna in Noordwijk aan Zee en in 1916 in Zeist op de Hervormde school aan de Weeshuislaan. Op 25 oktober 1916 verhuisde zij naar Zeist.
{seog:disable}De feministe en schrijfster Titia van der Tuuk (1854-1939) ging in de tijd dat zij voor onderwijzeres studeerde weinig naar de kerk. Rond haar 21e begon zij te twijfelen en zwoor toen het geloof af. Bij Greet Boldingh gebeurde het omgekeerde. De familie was Nederlands Hervormd en toch was er in haar ouderlijk huis geen bijbel in huis en men ging ook niet naar de kerk. Onder invloed van Wilma Vermaat begon zij zich rond haar twintigste juist te verdiepen in het geloof en trouw naar de kerk te gaan. Later zou zij zich aansluiten bij de Evangelische Broedergemeente. Zij zag in haar leven de hand van God. Op de school in Zeist waar zij les gaf, ontmoette zij haar toekomstige man. Ze trouwde op 2 juni 1927 met haar acht jaar jongere collega Jan Renes en nam zij ontslag als onderwijzeres. Uit dit huwelijk werden twee zonen geboren. Toen de eerste zoon geboren werd, had het jonge echtpaar het financieel niet breed en de aanschaf van een kinderwagen was erg begrotelijk. Dit vormde wel het begin van haar schrijversschap. Ze begon korte verhalen uit haar kinderjaren op te schrijven, die opgenomen werden in Stemmen des Tijds, een calvinistisch tijdschrift. De schetsen werden door de uitgeverij Callenbach gebundeld en als haar eerste boek uitgegeven.
Op 11 juni 1930 vertrok het onderwijzersgezin Renes-Boldingh naar Nederlands-Indië, waar haar man als leraar aan een mulo-school was benoemd. Op 29 augustus 1936 waren zij weer terug in Zeist. Zij zouden ook niet meer naar terugkeren naar de Oost, want haar man werd afgekeurd voor de tropen. In Indië schreef zij haar eerste roman Bandjir. Na eerst nog op twee andere adressen in Zeist te hebben gewoond, betrok ze met haar gezin op 30 mei 1940 het pand Zusterplein 8 waar ze tot aan haar dood in 1968 zou blijven wonen en werken. Greet Boldingh was een productieve schrijfster. Meer dan 75 stichtelijke romans, jeugd- en andere boeken en veel tijdschriftartikelen heeft zij op haar naam staan, veel met een historische achtergrond. Zij werd als een zeer consciëntieuze schrijfster gezien, die haar bronnen goed bestudeerde en nauwgezet op stijl en woordkeus lette.
Haar Broedergemeenteroman Het oude Posthuis uit 1953 is misschien haar meest gelezen boek. Omdat zij zoveel wist over de historie van de Evangelische Broedergemeente, heeft zij jarenlang bezoekers uit binnen- en buitenland over het Broeder- en Zusterplein rondgeleid. Haar studie over de historie van Zeist, waarvan een aantal in de jaren 1967/1968 in de Nieuwe Zeister Courant werd gepubliceerd, was kwalitatief minder van aard. Op advies van Prof. Dr. J.Ph. de Monté VerLoren, ondervoorzitter van de Van de Poll-Stichting, werd deze serie gestaakt. Boldingh was lid van de in 1947 ingestelde gezangboekcommissie van de Evangelische Broedergemeente, waarin zij het enige lid was dat zich kon beroepen op literaire ervaring. De werkzaamheden van deze commissie vlotten echter niet. Pas in 1969 werd een nieuw gezangboek in gebruik genomen.
Renes-Boldingh overleed op 77-jarige leeftijd in een ziekenhuis te Utrecht. Zij werd op 31 december 1968 volgens het begrafenisritueel van de Broedergemeente begraven op de begraafplaats aan de Zinzendorflaan; vak west 2, rij 3, graf 10, nummer 1359.
Hoewel zij getypeerd wordt als een schrijfster van christelijke literatuur, komt zij niet voor in de Christelijke Encyclopedie. In de 'digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren' zoekt men haar naam eveneens tevergeefs. Mag de literaire wereld haar vergeten zijn en haar werk meer als lectuur beschouwen, in Zeist leeft haar naam nog voort.
Bronnen
- Gemeentearchief Zeist; Burgerlijke stand en bevolkingsregister van de gemeente Zeist.
- Gemeentearchief Zeist; Topografisch-historische documentatieverzameling, 4.2 Biografieën
* Voorst 31 januari 1817 – † Voorburg 4 januari 1908
"Teruggekeerd in Veendam", zo staat het te lezen op de zerk van Anthony Winkler Prins en zijn echtgenote Hendrika Rensina Klijnsma. Teruggekeerd naar de plaats, die zijn hart had: Veendam. Alle lof verdient de directeur van het Veenkoloniaal Museum, Petra Maters, die het initiatief nam tot deze terugkeer. De vraag of er in strijd met de wet is gehandeld nu de beenderen van het echtpaar in één kist - weliswaar gescheiden door een tussenschot - in één graf zijn begraven, laten we maar over aan de juristen. Winkler Prins zelf zou er misschien een column aan hebben gewijd onder het hoofd: de letter doodt, de Geest maakt levend, als hij het al niet teveel eer had gevonden. Met zijn laatste wens slechts mededeling te doen van zijn overlijden in de Nieuwe Veendammer Courant, lijkt de terugkeer van zijn gebeente naar Veendam om daar begraven te worden geheel in lijn te zijn.