Een verhaal over de aanleg, teloorgang en restauratie van een dodenakker
De Algemene Begraafplaats Spanjaardslaan in Leeuwarden is een zeer bijzondere begraafplaats. Met zo'n opmerking beginnen vraagt onmiddellijk om nadere uitleg. De nu gesloten begraafplaats aan de huidige Spanjaardslaan is in zijn tegenwoordige vorm bijzonder door zijn aanleg en zijn ingetogenheid. De begraafplaats is ook bijzonder vanwege de plaats waar deze ligt. De geschiedenis van de omgeving waar zich sinds 1833 de begraafplaats bevindt, gaat vrij ver terug en laat zich verbinden met een aantal hoogtepunten uit de vaderlandse geschiedenis.
Lucas Pieters Roodbaard, is onlosmakelijk verbonden met de Spanjaardslaan en komt elders op de website dan ook uitgebreid aan bod. Tot op heden bestaat de begraafplaats nog steeds, maar steeds vaker spreken we over een park. Noem je een begraafplaats waar niet meer begraven wordt nog wel zo? Al rondwandelend kun je tussen de grote verzameling van oude grafmonumenten in een groene omgeving gemakkelijk vergeten dat hier duizenden mensen zijn begraven. Hopelijk blijkt uit het volgende verhaal dat het benoemen van de begraafplaats enkel als een park deze plek te kort doet. Hier wordt niet meer begraven, maar dan toch zeker is het een begraafpark. De omgeving nodigt er tenslotte toe uit om in alle stilte eens een wandeling te maken over de slingerende paden, maar vergeet niet de doden die hier hun laatste rustplaats hebben gevonden.
De geschiedenis van de begraafplaats zelf begint pas in het begin van de negentiende eeuw, als de eerste plannen voor een nieuwe stedelijke begraafplaats naar voren komen. We zullen zien dat dit heel wat voeten in aarde had en dat de ontwerper van de begraafplaats geen eenvoudige taak kreeg opgedragen. Die ontwerper,Geschiedenis van de omgeving van de huidige begraafplaats
Wie in de vroege Middeleeuwen de mogelijkheid had Leeuwarden te bezoeken, kwam hoogstwaarschijnlijk per boot over zee. De toenmalige Middelzee en de algemene toestand van het land lieten een geheel andere omgeving zien dan heden ten dage. Het land was drassig, de afwatering was slecht geregeld en de zee omspoelde letterlijk de stad. Dit heeft ertoe geleid dat onze voorouders in deze omgeving de zo bekende terpen hebben opgeworpen. Op deze hoge stukken land, sommigen wel tot tien meter hoog, kon men zich veilig voelen. De stad Leeuwarden kende in de Middeleeuwen drie grote terpen en in haar onmiddellijke omgeving nog vele meer. De tijdstippen waarop al die terpen werden opgeworpen liggen soms ver uiteen. We weten in ieder geval zeker dat in de vijftiende eeuw ten noorden van de stad Leeuwarden een hoge en brede terp lag die de naam Fiswerd droeg. Ten tijde van haar eerste vermelding, rond 1460 zal de terp er hoogstwaarschijnlijk al een groot aantal jaren, zo niet eeuwen, gelegen hebben. Wellicht werd hier, niet ver van het riviertje de Ee, al vroeg gewoond en wellicht ook begraven. Maar de terp was onbewoond toen er rond 1460 een klooster werd gebouwd. Deze terp, die vandaag de dag niet meer als zodanig te herkennen is, is het uitgangspunt voor ons verhaal over de begraafplaats aan de Spanjaardslaan.
Toen de begraafplaats in 1830 werd aangelegd is de aarde van de terp verspreid over het omringende land en daarmee verdween een voor Leeuwarden opmerkelijke plek. Het klooster dat op deze plek rond 1460 werd gesticht was een zogenaamd vrouwenconvent, gewijd aan de Heilige Anna, waaraan het haar naam, St. Anna-klooster, ontleende. In de volksmond werd het klooster echter al snel Fiswerd genoemd: een samentrekking van de woorden Fransiscus en weerd. De nonnen van het klooster volgden namelijk de derde regel van de orde van de Heilige Fransiscus en het klooster was gelegen op een terp, ook wel "werd" of "weerd" genoemd. De nonnen zelf werden Grauwe Begijnen of Bagijnen genoemd, naar het grauwe of grijze kleed dat zij droegen.
Hoewel het klooster met de ijverig werkende nonnen voor de handeldrijvende Leeuwarders in eerste instantie een bedreiging vormde, nam het toch spoedig toe in belang en grootte. Er vond aan het eind van de tachtiger jaren van de vijftiende eeuw zelfs een vereniging plaats tussen de wevende nonnen en het Leeuwarder Linnen- en Wollenwevers Gilde. Dit geeft wel aan dat het klooster en zijn producten in hoog aanzien stond.
Het klooster bleef echter niet gespaard in de roerige tijden die aan het eind van de vijftiende eeuw het land teisterden. Zo werd het klooster in 1498 gebruikt als kwartier voor Schieringer edelen en hun soldaten die toen deelnamen aan de belegering van Leeuwarden. De stad gaf zich op 7 juli 1498 over aan Albrecht III, Hertog van Saksen (1443-1500) op voorwaarden die niet geheel voldaan werden, waarop de Hertog de stad spoedig weer belegerde. Het klooster werd daartoe in augustus van 1498 versterkt met 600 à 700 soldaten en tot eind oktober van dat jaar bleef het bezet. Toen gaf de stad zich wederom over en keerde de rust weer terug. Tijdens de bezetting vonden in het klooster een aantal opmerkelijke gebeurtenissen plaats. Zo werd hier door de Hertog van Saksen een Landdag gehouden, te vergelijken met een zitting van het parlement in onze huidige Nederland. Ook hield de Hertog in het klooster wapenschouwingen en bereidde hij zich voor op de belegering van de stad Groningen.
Door alle gebeurtenissen vond de Hertog van Saksen het nodig om in de eerste jaren van de zestiende eeuw het klooster te verplaatsen naar de stad. Hij wist immers wat een belegeraar met de kloosters kon doen. Het klooster werd aan de noordzijde van de huidige Bagijnesteeg opnieuw opgebouwd en het oude klooster bestond rond 1510 uit niet veel meer dan de poort en een boerenwoning met schuur. De opbrengsten van deze boerderij en de omliggende landerijen kwamen ten goede aan het klooster in de stad.
Het was maar goed dat het klooster inderdaad verplaatst werd, want in 1516 diende de boerderij op Fiswerd wederom soldaten tot onderkomen. Ditmaal waren het Gelderschen die de stad belegerden.
De naam Spanjaardslaan
De weg die in de zestiende eeuw langs Fiswerd liep, stelde weinig voor maar werd gebruikt door hen die de stad ten noorden passeerden. Ook stond aan deze weg het Lazarushuis waardoor de Leeuwarders deze weg ook wel Leproseweg noemden. In 1568 kwam daar verandering in en kreeg de weg de naam die ze nu, gedeeltelijk, nog draagt. Leeuwarden speelde in 1568 een kleine rol in de voorbereidingen die leidden tot de slag bij Heiligerlee. Spaanse soldaten werden daartoe op 19 mei 1568 te Harlingen ontscheept. De soldaten, onder leiding van de toenmalige stadhouder, de Graaf van Aremberg, namen de weg richting Leeuwarden om via deze stad op te trekken richting Groningen om daar slag te leveren met het leger van Lodewijk van Nassau. De stad Leeuwarden zag een dergelijke troep soldaten liever niet door de stad trekken op koste van verversing en leeftocht. De stad sloot daarop haar poorten en verzocht de Spanjaarden ten noorden van de stad langs te trekken waar de stad haar dan ter hoogte van de toenmalige Leproseweg zou voorzien van de nodige middelen. De Spanjaarden voldeden aan het verzoek en kregen voldoende brood, vlees, bier, wijn en andere levensmiddelen uitgereikt. De bevolking van de stad zag vanaf de wallen van de stad massaal toe op dit toneel. Deze gebeurtenis en het latere nieuws dat de Spanjaarden een nederlaag hadden geleden bij Heiligerlee hebben bijgedragen tot het behoud van de naam die gegeven werd aan de plek waar de Spanjaarden hadden gerust. Op 29 mei keerden de Spanjaarden terug en ook ditmaal werden de Spanjaarden voorzien van proviand. Sindsdien draagt de weg de naam Spanjaardsdijkje of Spanjaardsweg. Bij aanleg van de begraafplaats werd de weg bestraat en beplant met bomen en sindsdien gaat de weg als Spanjaardslaan voort in de geschiedenis.
Uit stukken daterend uit 1581 blijkt dat onder de naam Wiswert de boerderij met poort en terpland voor 204 goudguldens verhuurd wordt. Aan wie is niet duidelijk en hoe we de situatie moeten voorstellen wordt ook niet duidelijk. Tussen 1581 en 1829, bijna 250 jaar, speelt de oude terp met boerderij kennelijk geen grote rol meer in de geschiedenis. Waarschijnlijk zijn in deze lange jaren de boerderij en de resten van het klooster gesloopt want wanneer de gemeente in 1829 de landen aankoopt, wordt geen gewag meer gemaakt van gebouwen.
Geschiedenis van een begraafplaats
Toen er aan het eind van de achttiende eeuw stemmen opgingen om een eind te maken aan de ongezonde traditie van het begraven in kerken en op kerkhoven binnen steden duurde het nog een hele tijd voordat er concrete maatregelen genomen werden. Het keizerlijke decreet van 1811, waarin het begraven in kerken werd verboden, werd na het herstel van de onafhankelijkheid snel weer vergeten. In 1825 verbood Koning Willem I het begraven in kerken opnieuw, maar een decreet liet nog even op zich wachten.
Het was al sinds de Middeleeuwen gebruikelijk de doden in en om de kerk te begraven. Het was dus niet zo dat elke dode in de kerk begraven werd want de minder welgestelden moesten vaak genoegen nemen met een plekje op het kerkhof. In 1827 besloot de Koning, ter bevordering van de volkshygiëne, dat steden met meer dan 1.000 inwoners met ingang van 1 januari 1829 een begraafplaats moesten aanleggen buiten de bebouwde kom. Pas in 1869 volgde dit verbod ook voor de kleinere gemeenten met de instelling van de toenmalige Begraafplaatswet.
Bij de afkondiging van het verbod in 1829 werd er in Leeuwarden voornamelijk begraven in de Westerkerk, op het Oldehoofsterkerkhof en op het misdadigerskerkhof achter de Galileërkerk. Men begroef ook veel doden op de kerkhoven van Huizum, Lekkum en andere dorpen in de omgeving van de stad. Omdat er op het Oldehoofsterkerkhof nog genoeg ruimte was voor het begraven van de doden verzocht de gemeente aan de Koning om dit kerkhof in stand te mogen houden. Dit verzoek werd afgewezen, waardoor de stad op zoek moest naar een geschikt terrein buiten de stad. In augustus 1829 besloot de gemeente een nieuwe Stedelijke Begraafplaats aan te leggen. Zij koos hiertoe het terrein van de oude terp Fiswerd, ten noord-oosten van de stad, op de hoek van de Spanjaardsweg. De plek was om verschillende redenen zeer geschikt om een begraafplaats aan te leggen; de grootte van het land en haar hoogte waren ideaal en de afstand tot de stad was niet al te ver. Daarbij kwam nog het voordeel dat de begraafplaats langs bestaande wegen van twee zijden te bereiken was vanuit de stad.
De gemeente verwierf het als vier bunders, 64 roeden en 10 ellen groot omschreven stuk land door het te ruilen tegen andere stadslanden. In 1830 werd een ringgracht gegraven die via de zogenaamde Lijkvaart in verbinding stond met de stadsgracht. Ook benaderde men een architect voor de aanleg. Er werd dus bewust gekozen voor een gracht en niet voor een muur. Dit was gezien de omstandigheden van het terrein de beste keuze en men kon ook de uitgegraven grond gebruiken om de begraafplaats op te hogen. Een klein stukje van de oude Lijkvaart is nu nog terug te vinden aan het begin van de Spanjaardslaan bij de Noorderbrug.
Tuinarchitect Lucas Pieters Roodbaard (1782 - 1851) kreeg de eer een ontwerp te mogen maken voor de inrichting van de begraafplaats. Zijn ontwerp beantwoordde niet alleen aan de toenmalige visie op de landschappelijke inrichting van tuinen en parken, maar strookte ook met de funeraire romantiek van die dagen door de romantische, pseudo-natuurlijke aanleg.
Roodbaard ontwierp niet alleen een begraafplaats maar ook een wandelpark, wat te zien is aan de zogenaamde rondwandeling aan de buitenkant van de begraafplaats. Dit padenstelsel dat de wandelaar door een dichte beplanting voerde, is helaas verdwenen. De brede grindpaden die rond de velden lopen, zijn wel gebleven en vormen een kenmerkend onderdeel van de begraafplaats. Opvallend waren ook de moestuin en de boomgaard die waarschijnlijk aangelegd werden ten behoeve van de doodgraver. In het ontwerp van de begraafplaats was ook rekening gehouden met een Israëlitische begraafplaats ter grootte van 62,9 are zodat voor de Algemene Begraafplaats 398,1 are overbleef. In zijn eerste ontwerp had Roodbaard beide begraafplaatsen geïntegreerd, maar de Joodse gemeente deed het verzoek om de begraafplaatsen te scheiden en zo kreeg de Joodse dodenakker een eigen ingang en diende Roodbaard zijn ontwerp aan te passen.Roodbaard verdeelde de Algemene Begraafplaats in vier ruimten, elk omgeven door een beplanting van bomen en heesters. De begraafplaats had, verdeeld over vijf afdelingen, ruimte voor 8.838 graven. De grafruimten in de eerste vier afdelingen werden uitgegeven in eigendom, dan wel gebruik. De vijfde afdeling was bestemd voor het begraven van onvermogenden op kosten van de gemeente. Alleen op de eerste en tweede afdeling waren grafkelders toegestaan. In 1831 kreeg Roodbaard 486,- gulden uitbetaald voor de ontwerpen die hij het jaar vooraf had gemaakt.
Het ontwerp van Roodbaard is niet geheel volgens de ontwerptekening uitgevoerd. Op een opmetingstekening uit 1832 is te zien dat er een verschuiving heeft plaatsgevonden in de grafvelden. Ondanks de aanpassingen, waarin Roodbaard wellicht zelf de hand heeft gehad, draagt het ontwerp duidelijk zijn signatuur.
In 1832 werd bij de ingang een monumentaal ijzeren hek geplaatst naar ontwerp van Jaane van der Wielen, zoon van de toenmalige stadsarchitect Gerrit van der Wielen. Het hek werd op een stenen brug geplaatst en voorzien van de nodige symboliek en de woorden 'Memento Mori'. Ook J.D. Zocher, bekend tuinarchitect te Haarlem, stuurde een ontwerptekening in voor het hek maar het ontwerp werd door de raad verworpen.
Achter de ingang werden in 1832 twee witgepleisterde, van zuilenportico's en rieten daken voorziene huisjes gebouwd, naar ontwerp van de Amsterdamse architect Israël Warnsinck. Deze twee huisjes dienden als woonhuis voor de doodgraver en als bergplaats voor de lijkwagens en gereedschap. Er werden ook twee lijkkoetsen vervaardigd, een voor de vermogenden, de ander voor onvermogenden. Daarnaast werd ook nog een schuit aangeschaft voor het vervoer van de doden over water, een gebruik dat na aanleg van betere wegen halverwege de negentiende eeuw nagenoeg geheel verdween.
De totale kosten van de aanleg bedroegen 66.849,- gulden, met inbegrip van de kosten voor de aangeworven gronden. De bestrating van de Spanjaardsdijk was met 21.500,- gulden de grootste post. Het Oldehoofsterkerkhof werd definitief gesloten, waarna men besloot er een park aan te leggen, alweer naar een ontwerp van Roodbaard. In 1968 werd na archeologische opgravingen een deel van de stoffelijke overschotten die op dit kerkhof lagen, herbegraven op afdeling drie van de Algemene Begraafplaats. Gezien de literaire aandacht in gedichten en andere artikelen is de begraafplaats bij de bevolking van Leeuwarden in goede aarde gevallen [Noot 1].
In 1851 overleed Roodbaard, 69 jaren oud, in Leeuwarden. Hij werd begraven op de tweede afdeling van de Stedelijke Begraafplaats, zijn eigen creatie. Op zijn graf, gelegen op regel 14, nummer 43 staat sinds 2005 weer een monument. Of er eerder een grafmonument op het graf heeft gestaan is niet bekend.
De begraafplaats in gebruik
Op 3 juli 1833 werd de begraafplaats in gebruik genomen. De eerste begrafenis vond op die dag plaats met de ter aarde bestelling van de twee maanden oude Sibren F. Sibrandi, op afdeling vijf. Vanaf de opening vervolmaakten de groei van bomen en heesters het ontwerp van Roodbaard. Wie in die begintijd over de begraafplaats liep, had ruim zicht over de perken op de grafmonumenten en de achterliggende groepen heesters en bomen. Later zijn allerlei aanpassingen gedaan, sommigen passend in het ontwerp van Roodbaard, anderen juist niet.
In 1871 kreeg de Joodse gemeenschap in de stad het volledige eigendom over het Israelitische gedeelte van de begraafplaats en werd waarschijnlijk het metaarhuisje gebouwd bij ingang van deze begraafplaats.In 1874 maakte de stadsarchitect Thomas Romein (1811-1881) een schetsontwerp voor een lijkenhuisje op de begraafplaats, ter voldoening aan de Wet op de besmettelijke zieken uit 1872. Deze wet schreef voor dat elke begraafplaats een lijkenhuisje diende te hebben. Naar het ontwerp van Romein werd het lijkenhuisje nog in datzelfde jaar gebouwd. Romein is onder andere bekend van het voormalige Beursgebouw, het Paleis van Justitie en vele andere gebouwen die nog het beeld van Leeuwarden bepalen. Romein werkte van 1843 tot 1881 als stadsarchitect voor Leeuwarden. Tot de sluiting van de begraafplaats heeft dit huisje dienst gedaan als lijkenhuisje en bergplaats, maar verkeert nu in ernstig verval.
In 1891 deed zich voor de eerste maal het probleem voor, dat de vierde afdeling van de begraafplaats vol begon te raken. Men besloot daarop deze afdeling uit te breiden ten koste van het noord-oostelijk deel van de vijfde afdeling. Dit nieuwe deel van de vierde afdeling raakte rond 1910 alweer vol, waarop men weer uitbreidde ten koste van de vijfde afdeling. Het resterende deel van de vijfde afdeling werd opnieuw aangepakt, maar al in 1917 zat men weer aan de limiet. Na veel discussie over uitbreiding besloot men in 1919 een geheel nieuwe begraafplaats aan te leggen aan het Schapendijkje, de huidige Noorderbegraafplaats. Daarop besloot de gemeente de inmiddels 'oude' begraafplaats met ingang van 31 december 1939 te sluiten. Vanaf die tijd gaf men op deze begraafplaats ook geen grafruimten meer uit.
Ondertussen werd aan het begin van de twintigste eeuw begonnen met de eerste grote uitbreidingen van de stadbuiten de wallen. Als eerste werd ten zuiden van de begraafplaats de Transvaalwijk tot stand gebracht. Ten oosten van de begraafplaats, die tot dan toe geheel geïsoleerd tussen de weilanden had gelegen, werd in 1905 het Rengerspark aangelegd. Dit park naar een ontwerp van de tuinarchitect H. Copijn (1842 -1923) vormt vandaag de dag samen met de begraafplaats de "groene long" van Leeuwarden.
Toen in 1939 de sluiting van de begraafplaats naderde, besloot men evenwel hier niet tot over te gaan, daar er nog steeds veel bijzettingen plaatsvonden in eigen graven. Bij sluiting van de begraafplaats zouden de eigenaren van die graven van hun recht geen gebruik meer kunnen maken. Aldus werd de sluiting vervolgens met tien jaar uitgesteld. In 1949 volgde hetzelfde verhaal en weer werd de sluiting tien jaar uitgesteld. Uit een document uit die tijd blijkt dat men al plannen had voor de begraafplaats na de sluiting. Het geheel zou dan opgaan in een ter plekke geprojecteerd plantsoen. Voor de twee huisjes bij de ingang zijn er rond 1950 ook verbouwingsplannen maar het is niet duidelijk of die ook zijn uitgevoerd.
In 1958 laaide de discussie over de sluiting weer op. Er werd gepleit voor instandhouding van de begraafplaats omdat er nog wel 5.700 graven beschikbaar zouden zijn. Men adviseerde B&W de hoge grondwaterstand ter plekke te ondervangen door middel van een drainagesysteem. Ook werd melding gemaakt van het feit dat veel rechthebbenden onbekend waren, omdat er na overlijden geen overschrijving had plaatsgevonden. Op een honderdtal graven rustte nog een recht van gebruik. Om daaromtrent duidelijkheid te verkrijgen volgde er in 1959 een oproep aan eventuele rechthebbenden om zich in datzelfde jaar als zodanig te melden.
De gemeente besloot daarop in 1959 om nog een keer over te gaan tot verlenging van de opening van de begraafplaats tot 31 december 1969. Tevens besloot men een drainage aan te leggen, om de begravingen die nog volgden niet te laten uitlopen op een tewaterlating. In hetzelfde jaar dat de gemeente besloot om de openstelling nog eens te verlengen met tien jaar werd er ook weer gesproken over het doortrekken van het Rengerspark, zodat ter plekke een groot park zou ontstaan. In 1960 volgde een laatste oproep aan rechthebbenden, omdat de respons op de eerste oproep gering was. Ook deze leverde weinig nieuws op en er werd verder niets meer ondernomen.
In datzelfde jaar ontstond er wel enige commotie omtrent het grafmonument van de familie Vegelin van Claerbergen. Het grote gietijzeren monument verkeerde in een dermate slechte staat dat men het wilde slopen. In dit geval werd daartegen geprotesteerd door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RDMZ) en een Friese stichting. In 1966 was de situatie nog hetzelfde waarop het monument toen alsnog werd gesloopt. Slechts de zijkanten met tekst van het eens zo trotse monument zijn nog aanwezig.
In de jaren die volgden is er een groot aantal discussies geweest wat nu te doen met de begraafplaats: alle grafmonumenten opruimen of waardevolle grafmonumenten bewaren. Hoe er ook gediscussieerd werd, er gebeurde weinig. Wel werden in 1964 de verbouwingsplannen voor de huisjes weer uit de kast getrokken. Voor 60.000,- gulden wilde men de huisjes grondig opknappen en het lijkenhuisje slopen. Daarbij tekende men aan dat de huisjes op de voorlopige monumentenlijst stonden en dat er derhalve met enige voorzichtigheid te werk gegaan zou moeten worden. In 1965 werd voor de verbouwing een subsidie aangevraagd bij de RDMZ. Deze verstrekte de subsidie niet, omdat het niet zou gaan om een restauratie.
Op 28 februari 1967 werd de Algemene Begraafplaats Spanjaardslaan dan toch officieel op de lijst van beschermde rijksmonumenten geplaatst. Er is nog wel even gesproken over afbraak van de twee huisjes maar de voorkeur werd gegeven aan herstel. Het accent werd gelegd op restaureren, in verband met de benodigde subsidies. In 1969 werd de restauratie van de huisjes begroot op 136.500,- gulden. B & W vonden dit echter buitensporig duur, waarop de gemeenteraad voorstelde om geld te besparen door een andere bestemming te zoeken voor de huisjes. De gemeente was het daarmee eens, maar er gebeurde niets. Toen de commissie monumentenzorg zich daarna uitsprak voor het behoud van de woonbestemming en dat de huisjes opgeknapt moesten worden, kreeg de commissie als antwoord: 'B & W komen niet terug op een eenmaal ingenomen standpunt'. De gehele zaak raakte daarop in een impasse waar men pas in april 1970 duidelijkheid in kreeg doordat de zaak geheel opnieuw werd aangepakt.
Op 31 december 1969 sloot de gemeente Leeuwarden de begraafplaats definitief, ondanks de aanwezigheid van nog zo'n 3.000 beschikbare graven. Ook waren er nog 82 niet-gebruikte eigen graven waarvan de rechthebbenden het recht op begraven verloren. Er werd echter onmiddellijk naar de toekomst gekeken want B & W wezen erop dat de gemeente in het jaar 2000 vrij zou kunnen beschikken over de begraafplaats indien men nu tot sluiting zou overgaan.
Tot 1969 hadden tenminste 50.000 mensen hier hun rustplaats gevonden, waarvan J. Zandstra, oud 69 jaar, de laatste was. Terwijl het daarna onder de grond 'rustig' bleef, daarboven niet, want er is nogal wat geschreven en gepland na de sluiting.
Geschiedenis van een gesloten begraafplaats
Na de sluiting in 1969 leek het erop dat de gemeente wel concrete plannen had met de begraafplaats. Er waren immers in het verleden al ideeën geopperd om van de begraafplaats een park te maken en dat leek een goede oplossing, vooral gezien het oorspronkelijke plan van Roodbaard. Hoe anders het allemaal gelopen is, blijkt uit het onderstaande vervolg van de geschiedenis na 1969.
In 1970 werd een van de huisjes eenvoudig opgeknapt en een jaar later werd voor het andere huisje een budget beschikbaar gesteld. In 1973 werden de plannen uitgevoerd en werd ook een bedrag beschikbaar gesteld voor de restauratie van het ingangshek. Tussendoor bepaalde men ook dat het lijkenhuisje de moeite van het bewaren waard was en gebruikt zou kunnen worden als bergingsmogelijkheid. Rond 1975 was de restauratie en de verbetering van de huisjes gereed. De Provincie Friesland en de RDMZ hadden uiteindelijk de restauratie gesteund en ook de nieuwe bewoners van één van de huisjes droegen bij om de restauratie en verbetering mogelijk te maken. Daarnaast waren er nog enkele premies verkregen voor de verbeteringen. De totale verbouw- en restauratiekosten bleken uiteindelijk tweeënhalve maal hoger uitgevallen te zijn dan men aanvankelijk had gedacht.
In de jaren zeventig van de twintigste eeuw liep het onderhoud van de begraafplaats langzaam terug. De vele grafmonumenten werden vaak als een hinder beschouwd bij het onderhoudswerk en menig voorstel tot ruiming van de "restanten" moest worden afgewezen op grond van de wettelijke rustperiode van tien jaar. Het afbreken van het lijkenhuisje droeg in die jaren ook de voorkeur, maar kennelijk is het ook daartoe nooit gekomen.
In 1974 stelde de verantwoordelijke afdeling van de gemeente voor om een eenvoudig onderhoudsplan op te stellen, waarbij slechts het hoognodige gedaan zou worden. Na 1980 zou dan verder gekeken worden, ook met betrekking tot het ruimen van grafmonumenten. Pas in 1977 werd dit voorstel opgenomen, waarbij de dienst Stadsontwikkeling verzocht werd een onderhoudsplan op te stellen met de daarbij horende financiële consequenties. In een daarop volgende briefwisseling tussen deze dienst en B&W kwam naar voren dat het toenmalige onderhoud erop gericht was in de stad een stukje "natuur" te laten ontstaan. Het is duidelijk dat in deze tijd het onderhoud geen hoge prioriteit had. Dat in deze tijd ook een van de grootste 'vernielingen' plaatsvond is nagenoeg onbekend. Hekwerken, kransdozen, losse vazen, gebroken houten grafmonumenten, kettingen en alles wat maar los zat werd van de grafvelden verwijderd en op een grote hoop gegooid. Dit alles vergemakkelijkte het onderhoud. Dat hiermee een deel van de cultuurhistorische waarde werd verwijderd, had men niet in de gaten.
Zo nu en dan vond het nodige onderhoud plaats, zoals het schilderen van de huisjes of het hek bij de ingang. Ook verschenen er zo nu en dan artikelen in tijdschriften of kranten die alle niets meer wisten te vertellen dan dat er geen vastomlijnde plannen waren. Uiteindelijk leidde deze manier van onderhoud in 1983 tot klachten van de Leeuwarder Vrouwenbond. Deze club had zich het lot van de begraafplaats aangetrokken, wat voortkwam uit hun doelstelling. De Vrouwenbond vroeg van de gemeente aandacht voor de staat van de begraafplaats en het lijkenhuisje. De gemeente meldde daarop dat de achterstanden waren ingelopen en dat ten behoeve van het lijkenhuisje een onderzoek gestart zou worden. Waarschijnlijk ook als gevolg van de klachten werden in 1983 de paden weer geprofileerd en opnieuw voorzien van grind.
In 1984 deed de gemeente een beroep op de zogenaamde 'terugploegregeling' om daarmee het achterstallige onderhoud van de begraafplaats te kunnen betalen. De gemeente slaagde er echter niet in om in aanmerking te komen voor deze regeling, Een jaar later werd wederom, wellicht door de aandacht van de Vrouwenbond, een poging gedaan door de gemeente om een plan op te stellen voor de restauratie van de begraafplaats. Geprobeerd werd om deze plannen te bekostigen door middel van een subsidie van de Europese Gemeenschap (EG). Helaas wees de EG dit verzoek in 1986 af.
In 1985 werd op initiatief van de Leeuwarder Vrouwenbond een Stichting in het leven geroepen tot behoud en restauratie van de begraafplaats Deze stichting heeft vervolgens in jaarlijkse gesprekken met de gemeente de aandacht weten vast te houden met betrekking tot de begraafplaats. Ook uit particuliere hoek was er aandacht voor het onderhoud van de begraafplaats. In 1988 bood een Leeuwarder steenhouwer de gemeente een onderhoudsplan aan. De kosten van dit plan bedroegen slechts een kleine tweehonderdduizend gulden. Als het plan uitgevoerd zou worden dan zou er jaarlijks nog slechts 15.000,- gulden nodig zijn voor jaarlijks onderhoud. De gemeente is nooit op dit voorstel ingegaan. In 1988 probeerde de gemeente nogmaals subsidie los te krijgen, ditmaal van het Geïntegreerd Fonds Natuur en Landschapszorg van de Provincie. De subsidiabele kosten werden nu geraamd op 1,3 miljoen gulden. Ook deze keer behaalde men geen succes.
In 1990 werd op initiatief van de gemeente door een student van de Landbouwuniversiteit te Wageningen een plan gepresenteerd om te komen tot renovatie van de begraafplaats. Dit plan werd door de opdrachtgever goed ontvangen. De gemeente maakte ook een keuze uit de twee opties van dit plan, waar echter vervolgens niets meer mee gebeurde, vanwege geldgebrek, zo bleek. Dat is wellicht maar goed ook want in het plan werd vooral de aandacht gevestigd op het groen en kwamen de grafmonumenten nauwelijks aan de orde. Zo was bijvoorbeeld het verwijderen van de 'gevaarlijke' hekwerken onderdeel van de plannen.
In juni 1992 trok het Gemeentelijk Woningbedrijf 115.500,- gulden uit voor een opknapbeurt van de twee huisjes. Ditmaal ging de gang van zaken sneller dan in de jaren zeventig, hoewel er dit keer nog geen geld was voor het vervangen van het pannendak en het rieten dak. Dit zou pas in 1994 plaatsvinden.
In november 1992 werd in een artikel in het maandblad de Frysk en Frij medegedeeld dat 'mei koarten' een stagiaire van de Groninger Universiteit aan het werk gaat om voorwerk te doen voor latere plannenmakers. In mei 1993 presenteerde deze stagiaire, ondergetekende, zijn rapport waarin alle facetten van de begraafplaats beschreven werden. In het rapport werd onder andere aanbevolen dat de gemeente voor het onderhoud van de begraafplaats het best een nieuwe stichting zou kunnen oprichten. Bemoeienis van de gemeente daarbij zou onontbeerlijk zijn. In het rapport schilderde hij de houding van de gemeente ten opzichte van de begraafplaats niet direct positief af, maar hoewel het beleid van de gemeente menigmaal faalde, is de begraafplaats en alles wat er op stond toch behouden gebleven.
In 1995 nam een aantal gemeenteambtenaren en een aantal Leeuwarders het initiatief om te komen tot een nieuwe stichting die zich specifiek zou gaan toeleggen op het behoud van de grafmonumenten. De gemeente zou het groen blijven beheren en samen met de stichting zou gepoogd worden de gehele begraafplaats weer een aanzien te geven dat het verdiende.
Oprichting van de Stichting Oude Stadsbegraafplaats Leeuwarden
De stichting in oprichting kreeg op 30 augustus 1995 de naam Stichting Oude Stadsbegraafplaats Leeuwarden en ging vervolgens aan de slag. In het najaar van 1995 trad de stichting, hoewel die nog niet officieel was, voor het eerst naar buiten met de aanplant van een boomgaard op de begraafplaats. Hiermee werd een aanzet gegeven voor het terugbrengen van historische facetten op de begraafplaats, want de boomgaard werd aangelegd nabij de huisjes op de plek waar Roodbaard ooit een moestuin met boomgaard had gepland.
Met de hulp van een aantal ambtenaren van de gemeente werd door de stichting contact gelegd met een architect en werden de lijnen uitgezet voor een herstelplan. Ondertussen werd op de begraafplaats zelf hard gewerkt aan het herstel van oude zichtlijnen. Voor het eerst in jaren werd nieuwe aanplant gepoot en werd de snoeischaar driftig gehanteerd. Dit alles op basis van een door de gemeente, met instemming van de stichting, opgesteld Beheersplan Groenvoorziening.
Nadat eerder al de statuten van de stichting goedgekeurd waren door het College van Burgemeester en Wethouders, werd op 25 juni 1996 de stichting Oude Stadsbegraafplaats Leeuwarden officieel opgericht. Enkele dagen daarvoor werden voor het eerst door de bestuursleden zelf de handen uit de mouwen gestoken: onkruid werd verwijderd, stenen gereinigd en hinderlijke takken gesnoeid. Vanaf dat moment organiseerde de stichting elk voor- en najaar een schoonmaakdag, waarbij vrijwilligers en bestuursleden het groen zoveel mogelijk binnen de perken trachtten te houden. Ook administratief bood de stichting hulp, in het bijzonder bij het verkrijgen van informatie door derden. Wie contact opnam met het secretariaat met vragen over een op de begraafplaats te ruste gelegd familielid, kon er op rekenen dat de stichting snel kon vertellen of er nog een grafmonument bestond of dat er niets meer bekend was over dat monument of de betreffende persoon.
De stichting en de begraafplaats kregen vanaf haar oprichting de nodige publiciteit, onder andere door een eigen site op Internet, een nieuwsbrief en een infomap. De stichting bracht de begraafplaats ook onder de aandacht tijdens evenementen als de genealogische dag ter gelegenheid van Fryslân 500 in 1998 en de Open Monumentendag een jaar later.
Al in een vroeg stadium zocht de stichting op advies van de RDMZ contact gezocht met de restauratie-architecten Braaksma & Roos. Hun bureau had reeds ruime ervaring opgedaan met de restauratie van begraafplaatsen in Den Haag en Leiden. Op basis van een 'no cure, no pay' stelde dit bureau een rapport op met een begroting voor wat genoemd werd 'een adequate begeleiding van het verval'. Op 10 december 1999 kopte de Leeuwarder Courant "Ruim half miljoen voor herstel van dodenakker". Dit bericht kon als een flinke steun in de rug worden gezien voor de stichting. Als direct uitvloeisel van de toezegging van het Rijk startte het bureau Braaksma & Roos in 2000 in opdracht van de gemeente met een inventarisatie van de eerste twee afdelingen om in kaart te brengen hoe de restauratie aangepakt zou moeten worden.
In 2001 stond de stichting voor haar grootste uitdaging, namelijk een eerste aanzet te geven voor een restauratie die eigenlijk niet zo genoemd mag worden: het wordt een begeleiden van het verval! De treurige verhalen, zoals die uit de jaren zeventig, zouden definitief tot het verleden behoren. Hoe anders liep het allemaal. In maart 2001 publiceerde de stichting een boekje met als doel de restauratie te ondersteunen en de daarvoor benodigde aanvullende fondsen te vinden. Met een totale begroting van bijna een miljoen gulden zouden gemeente en stichting zich inzetten om het nog benodigde half miljoen bijeen te krijgen. Toen echter de gemeente Leeuwarden liet weten dat de resterende gelden in zijn geheel opgebracht zouden moeten worden door de stichting werd het allengs stiller. Stiller in de stichting en ook op de begraafplaats. De stichting zag zich voor een dilemma geplaatst omdat het de verwachting was geweest dat zij wellicht twee tot drie ton bij elkaar zou kunnen brengen en dat de gemeente de rest voor zijn rekening zou nemen. Nu dat niet het geval was, zag het er behoorlijk donker uit. De stilte werd zo nu en dan doorbroken door een gesprek met de verantwoordelijke wethouder van de gemeente, maar tot een oplossing kwam het niet. Nadat het Rijk de toegezegde subsidie weer introk wegens gebrek aan voortgang, was het doel van de stichting verder weg dan ooit. Het bestuur nam dan ook begin 2002 het besluit om de activiteiten van de stichting op een laag pitje te zetten. Geen schoonmaakdagen meer, geen publiciteit en ook geen opbouw van het archief.
Omdat de gemeente ook na herhaaldelijk aandringen van de stichting geen positief signaal afgaf over een mogelijke restauratie werd besloten de stichting in 2005 op te heffen. Als laatste geste aan deze unieke begraafplaats plaatste de stichting een informatiebord bij de ingang en kreeg Roodbaard alsnog het lang gemiste grafmonument op zijn graf. Het opgebouwde archief, talloze foto's en het uitgewerkte register van graven werden overgedragen aan het Historisch Centrum Leeuwarden.
Toch een restauratie
Ondanks dat de stichting opgeheven was, liet de gemeente Leeuwarden de begraafplaats toch niet aan zijn lot over. In 2007 trachtte de gemeente Leeuwarden via het tv-programma 'Restauratie' het benodigde geld voor een restauratie te winnen. Het miljoen ging echter niet naar Leeuwarden. De begraafplaats werd uiteindelijk 4de. Daarmee was binnen de gemeente echter wel de toon gezet om daadwerkelijk iets te gaan doen aan de begraafplaats. Als eerste werd het lijkenhuisje aangepakt omdat de staat nu wel heel slecht was geworden. In 2009 kon het gerestaureerde huisje weer in gebruik worden genomen.
Ook voor de begraafplaats zelf kwam uiteindelijk geld beschikbaar. Met de restauratie van de velden 1 en 2 werd gestart in het voorjaar van 2010. Dankzij goed weer verliep de restauratie, uitgevoerd door steenhouwerij Zederik onder regie van De Boer Restauratieadvies, vlot. Daardoor konden ook nog een groot aantal hekwerken van veld 3 gerestaureerd worden. In september 2011 vond een presentatie van de restauratie plaats voor professionals. De officiële afronding van de restauratie vond plaats in december 2011. Daarbij werd ondermeer een nieuw informatiebord onthuld door wethouder Diks.
Literatuur
- Berg, D. van den, Memento Mori. Renovatie van de oude Algemene Begraafplaats in Leeuwarden, afstudeeropdracht Landbouwuniversiteit Wageningen, Wageningen 1990.
- Bok, L.A.H., Algemene Begraafplaats Spanjaardslaan Leeuwarden. Een onderzoek naar verleden, heden en toekomst, stagerapport Kunst en Kunstbeleid, Rijksuniversiteit Groningen / Gemeente Leeuwarden, Leeuwarden 1993.
- Bok, L.A.H., Ars Mortis. De kunst van de dood en het overleven van de laatste rustplaats, afstudeerscriptie Kunst en Kunstbeleid (Algemene Letteren), Rijksuniversiteit Groningen 1993
- Dienst Stadsontwikkeling, afdeling Plantsoenen, Algemene Begraafplaats. Geschiedenis en inventarisatie, Leeuwarden 1986
- Eekhoff, W., Geschiedkundige beschrijving van Leeuwarden, de hoofdstad van Friesland. Vermeldende den oorsprong, den aanwas en de uitbreiding van deze stad en van hare openbare gebouwen, gestichten, inrigtingen enz., van den vroegsten tijd tot den jare 1846. Leeuwarden 1846 (2 delen).
- Kok, H.L. e.a., Begraven & begraafplaatsen. Monumenten van ons bestaan, Utrecht 1994
- Leeuwen, Rob van, 'Roodbaards Canon' in: Groen 7/8 (1987), p. 20-30.
- Mulder-Radetzky, Rita, P. Karstkarel en Rita Overbeek, Lucas Pieters Roodbaard. Architect van buitengoederen. catalogus bij gelijknamige tentoonstelling in het Fries Museum te Leeuwarden, 23 april - 3 juni 1979
- Mulder-Radetzky, R.L.P., Tuinen van de Friese Adel. L.P. Roodbaard. Leeuwarden 1992. (Uitgave Monument van de Maand, jrg 7, deel 4)
- Mulder-Radetzky, Rita (m.m.v. Cornelie Wiarda), L.P. Roodbaard (1782-1851). Een tuinarchitect met schildersogen. Rotterdam 1999. (Uitgave Stichting BONAS biografie'n en Oeuvrelijsten van Nederlandse Architecten en Stedenbouwkundigen)
- Zandberg, Klaas (red.), 'Hier wordt U, voor gij sterft, een lusthof aangeboden'. Begraven en begraafplaatsen, publicatie ter gelegenheid van de Open Monumentendag Leeuwarden 1999
Bronnen
- Correspondentie en nieuwsbrieven van Stichting Oude Stadsbegraafplaats Leeuwarden (Archief van de Stichting)