Skip to main content

Beroemde Graven


Geschreven: 18 juli 2009
Aangepast: 10 maart 2024
Auteur: Stan van Loon
Categorie: Kunst & Cultuur

 

* Moskou 6 maart 1914 – † Amsterdam 7 maart 1981

 

"Het verschil tussen zacht en nog zachter..."

 

KondrashinKirill Kondrashin werd in Moskou geboren op 6 maart 1914 uit een violisten-echtpaar. Op zesjarige leeftijd kreeg hij pianoles, maar muziek begon hem pas echt te interesseren op zijn 14de toen zijn belangstelling voor het orkest als ‘instrument’ was gewekt. Vanaf toen kreeg hij privéles van Nikolai Zhilyayev die een grote invloed op hem had. In 1931 werd hij toegelaten tot het Moskous Conservatorium en studeerde hij orkestdirectie bij Boris Khaikin. Nog voor zijn eindexamen was hij al benoemd als dirigent bij het Malyj Opera Theater van Leningrad. In 1943 werd hij benoemd tot dirigent van het Bolshoi Theater in Moskou en werd hij bevriend met Shostakovitch.

Tot ieders verbazing keerde hij in 1956 de Opera de rug toe omdat het dirigeren van opera’s volgens hem niet meer te verenigen was met de door hem ontwikkelde muzikale principes over wat muziek zou moeten zijn en hoe ze zou moeten worden uitgevoerd.

Op het eerste Internationale Tshaikovsky Concours in 1958 was hij de dirigent van de eerste prijswinnaar Van Cliburn met wie hij een tournee maakte door de Verenigde Staten. Hiermee werd hij de eerste Russische dirigent die Amerika bezocht sinds de Koude Oorlog en de eerste Sovjetkunstenaar die persoonlijk door president Eisenhouwer op het Witte Huis werd ontvangen.

Van 1960 tot 1975 was hij chef-dirigent van het Moskous Philharmonisch Orkest en leidde hij première van de zeer controversiële 13de (Babi Yar) symfonie van Shostakovitch waarin antisemitisme aan de kaak werd gesteld. In Europa en Amerika trad hij op met befaamde Russische musici zoals Rostopovich, Oistrakh en Sviatoslav Richter.

In 1978 vroeg hij tijdens een tournee in Nederland politiek asiel aan waarop het Sovjet regime onmiddellijk al zijn platen verbood. Hij werd vaste dirigent van het Amsterdams Concertgebouworkest.

De avond voor zijn dood viel hij nog in vanwege een zieke Klauss Tennstedt en dirigeerde hij de 1ste Symfonie van Mahler met het Norddeutscher Rundfunk. Hij overleed op 7 maart 1981 aan een hartinfarct en werd begraven op de begraafplaats Westerveld in Driehuis.

Kondrashin stond bekend als een dirigent van de oude stempel en als streng en geduldig leermeester met een enorme kennis van het orkestspel. Hij had een heel persoonlijke stijl die tot uiting kwam in de klank van het orkest. Orkestmusici roemden hem om zijn eisen ten aanzien van ‘pianissimo’ en ‘diminuendo’. Hij was ook een ‘dramatisch’ dirigent die het beeldend denken in de muziek toepaste en hij wist als geen ander zijn concrete beelden en gedachten op de musici over te brengen.

Ter nagedachtenis is in 1994 het Kondrashin Concours opgericht. Dit concours hoort tot ’s werelds zwaarste dirigentenconcoursen en wordt eens in de 5 jaar gehouden. (2008)

 

 


Geschreven: 18 juli 2009
Aangepast: 03 september 2022
Auteur: Leon Bok
Categorie: Maatschappij

 

* Monnickendam, 24 januari 1849 – † Amsterdam, 8 september 1927

 

Wie een bezoek brengt aan Artis, de dierentuin van Amsterdam, denkt niet direct aan grafmonumenten. Toch is er een grafmonument te vinden en wel van Coenraad Kerbert die van 1890 tot 1927 directeur was van Artis.


Geschreven: 18 juli 2009
Aangepast: 06 mei 2013
Auteur: René ten Dam
Categorie: Letteren

 

* Nijmegen 7 januari 1951 - † Amsterdam 15 februari 1990

 

kellendonkFrans Kellendonk studeerde Engelse taal- en letterkunde en promoveerde op een proefschrift over een 17e eeuwse uitgeverij. Tegelijk verscheen zijn eerste verhalenbundel “Bouwval” (1977) dat direct veel aandacht kreeg en bekroond werd met de Anton Wachterprijs.

De belangrijkste thema's in het werk van Kellendonk zijn waarheid, eenheid, afzijdigheid en deelname. Hij publiceerde niet erg veel. Er verschenen twee verhalenbundels, drie romans en een essaybundel. Kellendonk was redacteur van het tijdschrift De Revisor van 1978 tot 1983.

In 1990 overleed Kellendonk aan de gevolgen van AIDS. Hij ligt begraven op Zorgvlied. (2001)

 

 

 

 


Geschreven: 18 juli 2009
Aangepast: 09 april 2018
Auteur: Pim de Bie
Categorie: Kunst & Cultuur

 

* Dordrecht 7 juni 1907 - † Laren 30 april 1995

 

Otto Boudewijn de Kat, geboren in Dordrecht, groeide op in een gegoede familie. Vader Otto Boudewijn de Kat, heer van Blijswijk (1875-1922), was in het bankwezen werkzaam, moeder Jacoba Maria Henriëtte Johanna van Leeuwen Boomkamp (1876-1967) kwam uit een welgestelde familie. Lang heeft Otto niet in Dordrecht gewoond, reeds in 1908 verhuisde de familie naar Haarlem.

ottobdekat2

In 1920 begon hij een opleiding bouwkunde, versierende kunsten en kunstambachten in Haarlem, in 1927 gevolgd door een tweejarige avondopleiding aan de Rijksacademie in Amsterdam. Het jaar 1928 bracht hem naar Parijs waar hij zich geheel aan de schilderkunst wijdde. Bij terugkomst meldde hij zich als lid van de vooruitstrevende kunstenaarsvereniging De Onafhankelijken en werd leerling van Henri Boot (1930).

Zijn huwelijk met de dichteres Johanna Maria Janetta (Hans) van Zijl werd op 24 april 1930 gesloten. Door zijn vrouw kwam hij in literaire kringen en raakte bevriend met de schrijvers Anton van Duinkerken en Albert Helman wiens portret hij in 1929 had geschilderd. De Kat werd in het literaire wereldje echter niet serieus genomen. De vriendschap met Helman sloeg om in een haatverhouding. Van 1936 tot 1940 bezocht hij de School der Schone Kunsten in Brussel waarna naar Overveen werd verhuisd waar hij 20 jaar woonde. Na de oorlog richtte De Kat samen met Kees Verwey de Hollandse Aquarellisten Kring op. In 1955 werd hij benoemd tot hoogleraar van de Rijksacademie in Amsterdam. Een functie die hij tot 1972 uitoefende. Ook werd hij voorzitter van de Amsterdamse kunstvereniging Arti et Amicitiae. In de periode 1951 - 1955 schreef hij vele kunstkritische recensies voor Het Vrije Volk en het Haarlems Dagblad.

Geheel onverwacht stierf z'n echtgenote Hans op 3 december 1963. Zelfmoord werd gesuggereerd, maar artsen vonden daar geen concrete aanwijzingen voor. In 1964 huwde hij de Deense Dora Dahl-Madsen en vestigde zich in Amsterdam. Hij bezat rond 1981 een huisje in Grand Pressigny (Frankrijk) waar hij een aantal zomers doorbracht. In 1987 verwisselde hij dit huisje voor een boerderijtje in Twisk. Fysieke omstandigheden noopten hem in Laren te gaan wonen (Haenwijck 1); eind 1994 ging hij naar het Rosa Spierhuis ter plaatse waar hij door een steeds afnemende gezondheid, 4 maanden later, op 30 april 1995 overleed. Hij werd begraven op de Algemene Begraafplaats in Laren (grafnummer O 49).

Op zijn vele reizen schilderde hij z'n impressies. In zijn werk zijn de invloeden van de 19e en 20ste eeuwse kunststromingen herkenbaar. Hij zocht inspiratie bij de Franse impressionisten, post-impressionisten en kubisten zoals Bonnard, Vuillard en de Nederlanders Verwey en Boot. Zijn omvangrijk oeuvre van landschappen, stadsgezichten, portretten, stillevens en interieurs wordt gekenmerkt door abstraheren (waarbij het onderwerp altijd herkenbaar blijft) en door het gebruik van zachte kleuren. Zijn werk straalt harmonie en stemming uit.

 

Literatuur

  • Dick van Broekhuizen e.a.: Otto B. de Kat-Leven en werk (2002)