Beroemde Graven
* Oudshoorn 10 mei 1887 - † Kalenberg 10 augustus 1966
Jakobus Cornelis (Jacques) Bloem werd geboren als burgemeesterszoon. Al vroeg toonde hij grote belangstelling voor poezie. Onder druk van zijn vader begon hij in 1909 een studie rechten in Utrecht. Uiteindelijk promoveerde hij pas in 1916. Tot 1946 zou hij verschillende banen hebben, daarna richtte hij zich uitsluitend tot de poezie.
* Naarden 21 juli 1902 - † Groningen 2 januari 1990
Herman Pieter Schönfeld Wichers is vele malen bekender onder zijn alias Belcampo. Hij had twee redenen voor dit pseudoniem. Als bewonderaar van E. Th. Hoffman was hij zeer wel op de hoogte van diens werk. Hij was zodanig gecharmeerd van het zwierige kappersbaasje Pietro Belcampo dat in Hoffman's Het duivelselixer een rol speelt, dat hij voor deze naam koos en bovendien is het een letterlijke vertaling in het Italiaans van een deel van zijn achternaam.
{seog:disable}Hij werd een jaar na zijn broer Karel geboren. Hun karaktertrekken worden omschreven als introvert, bedachtzaam voor Karel en Herman wordt getypeerd als vrolijk, charmant. Vader was notaris. Diens huwelijk met A. Vrijburg werd beëindigd door echtscheiding. In 1906 ging het gezin in Rijssen wonen. Herman bracht hier vrijwel zijn gehele jeugd door. Hij volgde enkele jaren privélessen en ging in 1916 naar de HBS in Almelo. In 1918 kreeg hij t.b.c. en moest 3 jaar kuren wat hij in eerste instantie thuis deed, later in Renkum en Davos. Al kurend in Renkum werd door het lezen van het communistische blad De Tribune zijn belangstelling voor het bolsjewisme gewekt. In Amsterdam begon hij in 1921 met een studie rechten. Bijna aan het eind van deze studie (1927) verhuisde hij ook naar die stad, Overtoom 266, waarna hij een jaar later afstudeerde en onmiddellijk aanving met een studie notariaat in Leiden en Utrecht. Reeds in 1922 was hij begonnen met het schrijven van bizarre, fantastische verhalen. Z'n debuut vond plaats in Propia Cures met het verhaal Koningin Voozenkoone onder het pseudoniem A.B.C.
Voettocht
Op 15 oktober 1933 vertrekt hij voor een grote zwerftocht door een deel van Europa. Deze voettocht duurt tot in 1934. Hij reist in korte broek (thans in het Letterkundig museum in Den Haag), alpinopet en rugzak. In zijn onderhoud voorziet hij door het vertellen van verhalen aan ieder die het maar wil horen en het tekenen van portretten. De weerslag van deze reis is in veel van zijn verhalen terug te vinden. Zijn brieven naar huis vormen de grondslag voor het in 1938 verschijnende De zwerftocht van Belcampo dat hij in een eerste druk van 500 exemplaren in eigen beheer uitgeeft. Het is sindsdien reeds vele malen herdrukt. Ook zijn eerste boek, het kleurige en bizarre De Verhalen, had hij al in 1935 in eigen beheer uitgegeven. Zijn woedende vader eist echter dat de in De Verhalen voorkomende namen van echte Rijssenaren onherkenbaar gemaakt worden.
Na terugkomst van zijn trektocht werkt Herman enkele jaren op een notariskantoor. Als hij in 1938 voor de 3e maal voor het vergelijkend examen notaris zakt geeft hij er de brui aan en begint in 1939 een studie medicijnen. In hetzelfde jaar huwt hij met zijn eerste vrouw Joke Westerduin. Uit dit huwelijk worden 3 kinderen geboren. Hij blijft schrijven en in 1946 verschijnt o.a. Nieuwe Verhalen. In 1949 studeert hij af en vestigt zich als huisarts in Bathmen. Hier komt o.a. Sprongen in de branding tot stand. Van 1953 tot zijn pensioengerechtigde leeftijd in 1967 is hij studentenarts in Groningen.
De Marianne Philipsprijs wordt hem in 1956 toegekend. In 1958 schrijft hij Het grote gebeuren dat zich afspeelt in Rijssen waar hij zijn jeugd doorbracht. Met enige ironie beschrijft hij de Apocalyps zoals die er volgens hem uit zal zien en waarin de Rijssenaren hun angsten zagen uitgebeeld in legers van duivels en engelen die op de Dag des Oordeels de rekening komen vereffenen. Dat werd hem in dit streng christelijke bastion niet in dank afgenomen. Het verhaal werd evenwel voor televisie bewerkt en op Oudejaarsavond 1975 uitgezonden.
In de 60-er jaren stelt Belcampo zijn grote huis aan het Schuitendiep in Groningen open voor verschillende mensen uit de literatuur. Gerard Reve, Vasalis en Willem Frederik Hermans behoren tot zijn gasten. Er wordt gemusiceerd en over literatuur gesproken, aldus Jean-Paul Franssens in HP/De Tijd van 10 mei 1995. Zijn pennevruchten nemen in aantal toe. Hij schrijft bundels fantastische verhalen waaronder Tussen hemel en aarde (1959), De ideale dahlia (1968) en De dingen de baas (1976). De aanvang van zijn verhalen is heel herkenbaar en waarheidsgetrouw. Dan een onverwachte wending, een fantastische omslag met een grillig, demonisch en macaber karakter. Het gewone wordt ongewoon, het ongewone normaal. Het kenmerkt zijn werk dat niet is onder te brengen bij een literaire stroming (absurdisme?, surrealisme?). Enkele van zijn geschriften zijn vertaald in het Engels, Frans en Hongaars. In 1959 wordt hem de Prijs van de Stichting kunstenaarsverzet 1942-45 toegekend gevolgd door de Hendrik de Vriesprijs in 1960 en de Tollensprijs in 1983.
Op 2 januari 1990 overlijdt hij en wordt, nadat zijn stoffelijk overschot met een platte boerenkar is vervoerd, op 5 januari 1990 naast zijn vader begraven op de Oude algemene begraafplaats in Rijssen.
Pogingen hem in Rijssen te eren met een standbeeld of straatnaam stuitten bij het gemeentebestuur op verzet. In het dagblad Tubantia liet wethouder W. Markvoort aantekenen: Schönfeld Wichers heeft hier in zijn jeugd inderdaad gewoond en zijn boek 'Het grote gebeuren' speelt zich ook in onze stad af maar verder staat hij als schrijver toch vrij ver van ons, als gemeente, af.
Literatuur
- H.J.M.F. Lodewick e.a.: Literatuur Geschiedenis & bloemlezing, (1982)
- Mats Beek: Belcampo in Bi(bli)ografie, (2002)
- Anthony Mertens: De laatste vrijbuiter in onze letteren in: 'De Groene Amsterdammer'
(6 april 2002)
* Ruigzand 17 september 1795 - † Ulrum, 29 oktober 1864
Marten Teenstra was een telg uit een vooruitstrevend, verlicht en intellectueel landbouwersgeslacht, dat z'n wortels had in Friesland, maar zich in 1776 had gevestigd in Noord-Groningen. Marten Douwes, aanvankelijk boer op de boerderij Arion in de Noordpolder, koos voor een bestaan dat hem ver buiten 's lands grenzen voerde. Hij werd in 1826 opzichter van bruggen en wegen op Java, van 1828 tot 1834 landbouw-adviseur in Suriname.
* Haarlem 13 september 1814 – † Utrecht 13 maart 1903
Dr. Nicolaas Beets, die van 1833-1839 theologie had gestudeerd te Leiden, leefde in een boeiende tijd wat de kerk aangaat. Het vuur van het Reveil (geestelijke opwekkingsbeweging in de 19e eeuw in Europa) brandde nog lustig. In de vaderlandse kerk (nederlandse hervormde kerk) woedde de strijd om de waarheid: zes vooraanstaande Hagenaars schreven onder aanvoering van Mr. Guillaume Groen van Prinsterer hun Adres aan de synode over de zogenaamde proponentsformule. In dit Adres wendden zij zich tot de Synode, omdat zij een onversneden rechtzinnigheid van de toekomstige predikanten wilden. Inmiddels had in 1834 de Afscheiding plaatsgevonden met als voorman dominee Hendrik de Cock.