Skip to main content

Begraafplaatsen


Geschreven: 25 juli 2005
Aangepast: 30 januari 2022
Auteur: Wim Timmer en Leon Bok
Categorie: Utrecht

 

Een gemeente is Abcoude niet meer, maar dat maakt de (funeraire) historie van het dorp er niet minder op. Sinds 2011 is de gemeente Abcoude samengevoegd met de gemeente de Ronde Venen en dat is ook de definitieve naam van de nieuwe gemeente geworden. De gemeente Abcoude heeft daarmee zeventig jaar bestaan. Ze ontstond in 1941 door samenvoeging van de gemeente Abcoude-Proosdij en Aasdom met de gemeente Abcoude-Baambrugge en omvatte twee dorpskernen, Abcoude en Baambrugge. Op de eerste richten we ons nu.

Het ontstaan van Abcoude

Abcoude is ontstaan op de oeverwallen van Angstel en Gein, op het punt waar deze twee riviertjes samenkomen. De naam Abcoude wordt voor het eerst genoemd in 1085. In een oorkonde van Koenraad - bisschop van Utrecht - wordt dan gesproken over ’habitatores de Abecenwalde’, ofwel ’de inwoners van Abecenwalde’. Op de grens van het graafschap Holland en het bisdom Utrecht, nu in een iets andere vorm bekend als de scheidslijn tussen de provincies Noord-Holland en Utrecht, werd slot Abcoude gebouwd. De oudste vermelding van het kasteel dateert uit circa 1260. In 1274 werd het kasteel verwoest door de Hollandse buurman Gijsbrecht van Amstel, leider van de Kennemer, Westfriese en Waterlandse boeren. Nadien werd het slot herbouwd, maar in de loop der tijd verviel het tot een ruïne. De laatste resten van het slot werden in 1860 gesloopt. De fundamenten zijn geheel onder het maaiveld verdwenen, hoewel ze als vorm nog wel te herkennen zijn in het landschap. Vanaf de zeventiende eeuw ontstonden langs de riviertjes veel buitenplaatsen.


Geschreven: 08 november 2004
Aangepast: 12 januari 2022
Auteur: René ten Dam
Categorie: Noord-Brabant

 

De familie De Girard de Mielet van Coehoorn heette oorspronkelijk De Girard en is een oude Franse adellijke familie waarvan de stamboom teruggaat tot 1355. Sinds de zeventiende eeuw bezat de familie het landgoed Mielet in Frankrijk. De eerste De Girard die zich De Girard de Mielet noemde, was Victor de Girard de Mielet. Hij kwam als militair naar de Republiek der Verenigde Nederlanden en werd in 1761 officier in Statendienst. Hij trouwde in 1761 in St. Oedenrode met Aldegonda Petronella van Coehoorn. Haar overgrootvader Gideon van Coehoorn was een broer van de bekende vestingbouwkundige Menno van Coehoorn. De zoon van het echtpaar De Girard de Mielet-Van Coehoorn nam de naam van zijn moeder erbij aan en heette daarna voluit: Lodewijk François de Girard de Mielet van Coehoorn. Het was zijn zoon die in 1828 werd ingelijfd in de Nederlandse adel en in 1829 de titel van baron bij eerstgeboorte kreeg. Deze Jan Philip baron de Girard de Mielet van Coehoorn en zijn echtgenote Jonkvrouwe Elisabeth Wilhelmina de Bye waren de eersten die hun laatste rustplaats vonden op de familiebegraafplaats en van hen stammen alle begraven De Girard de Mielet van Coehoorns af.


Geschreven: 26 oktober 2004
Aangepast: 03 januari 2022
Auteur: Marten Mulder
Categorie: Drenthe

 

Toegangshek Oude begraafplaats van Eelde.{seog:disable}Grenzend aan een grote parkeerplaats ten behoeve van grootgrutters en andere middenstanders bevindt zich de Oude begraafplaats van Eelde (Dr.), in het hart van het dorp. De tegenstelling is groot. Auto's rijden af en aan, volle winkelwagentjes met tegenstribbelende wieltjes en daardoor veel lawaai worden richting auto geduwd. Op de begraafplaats zelf heerst serene rust, ook al wordt er druk gewerkt aan het vervangen van oude zerken van een familiegraf, die aan onderhoud toe zijn.

Omgeven door een hoge beukenhaag en toegankelijk via een wit hekwerk aan de westzijde zien we een begraafplaats met een afwisseling van oude en nieuwe zerken en grafstenen. Er wordt nog steeds begraven. Een breed pad vanaf het hek verdeelt de begraafplaats in twee duidelijke helften.

Nederlands oorlogsmonument voor Stoffer Holtjer.Enigszins smallere paden verdelen deze helften op hun beurt. Iets meer naar achteren is nog een lage beukenhaag over de breedte geplaatst, waarachter zich graven van recenter datum bevinden. Links achterin, door haag- en hekwerk gescheiden, maar wel binnen het geheel van de begraafplaats, bevindt zich een door grafmonumenten herkenbaar rooms-katholiek deel. Het baarhuisje bevindt zich aan de noordzijde van de begraafplaats. Vlakbij het baarhuisje bevinden zich een aantal oorlogsgraven van omgekomen militairen van de Royal Canadian Air Force.

Indrukwekkend mag het Nederlandse oorlogsmonument voor Stoffer Holtjer worden genoemd: een geknielde vrouwenfiguur geplaatst op witte sokkel met de tekst: ALLEN GEDENKEN WIJ IN U / STOFFER HOLTJER / DIE VOOR DE VRIJHEID VIELEN. Stoffer Holtjer was gemeenteveldwachter en lid van het verzet.

Een aantal andere monumenten trekt eveneens de aandacht. 

Het grafmonument van het echtpaar Bähler-Boerma

Het grafmonument van het echtpaar Bähler-Boerma.Het is een monument vol van symboliek, die enigszins te begrijpen valt als men zich verdiept in de levens van het echtpaar Bähler-Boerma. Op de vier hoeken van het monument staan obelisken, die door kettingen met elkaar zijn verbonden. Deze kettingen vormen als het ware de afbakening van het domein van de doden en dat van de levenden. Aan de kettingen zijn bollen van beton gehangen door middel van metalen hengsels in de vorm van het ankhteken. Het ankhteken is een lusvormig kruis, dat als oud Egyptisch symbool staat voor leven.

Midden op het monument draagt een vijfde obelisk, die ver uitsteekt boven de vier op de hoeken, de namen van Dr. Louis Adriën Bähler en zijn echtgenote Gezina Boerma. Symboliseert de obelisk, bekend vanuit het oude Egypte, met zijn vier zijden de vier windstreken en macht, hij wordt ook in verband gebracht met de scheppingsheuvel uit de godsdienst van oud-Egypte. Soms werden obelisken, voorzien van namen, aangetroffen bij de ingang van rotsgraven. De vraag rijst wat de bollen betekenen, die door twee gekruiste banden of cirkels omgeven zijn. Symboliseren zij de wereld, die door het leven-teken wordt vastgehouden of zijn het mandala's, cirkels met daarin andere cirkels, die symbool staan voor verdieping, verinnerlijking?

Dr. Louis Adriën Bähler werd in 1867 geboren in Kesteren als zoon van ds. L.H.A. Bähler, een geslacht van Zwitserse origine. Louis Adriën Bähler studeerde van 1886 tot 1893 theologie aan de Groninger Academie. Een studie, die hij afsloot met een promotie. De titel van zijn proefschrift luidde: De Messiaanse heilsverwachting en het Israëlitisch koningschap. Van 1895 tot 1902 was hij predikant van de hervormde gemeente Schiermonnikoog. In deze periode gaf hij lezingen voor de eilandbewoners over de natuur, de Indische mystiek en het Boeddhisme. Herhaaldelijk waren er conflicten met de kerkelijke autoriteiten vanwege zijn vrijzinnigheid en zijn politiek sociale inzichten. Moderne theologen en schrijvers als Ibsen en Tolstoj hebben Bähler in zijn denken gevormd. Op vele manieren droeg hij het vrijzinnige gedachtengoed uit, terwijl hij zich bewoog in de kring van christen-anarchisten. Zijn stellingname voor het weigeren van militaire dienst resulteerde in 1915 in het Manifest der Dienstweigeraars, dat ook werd ondertekend door de dichteres Henriette Roland Holst. Dit leverde hem een veroordeling op wegens een poging tot opruien. Inmiddels had een conflict met de classis Dokkum van de Nederlandse Hervormde kerk hem Schiermonnikoog doen verlaten. In 1902 werd hij predikant te Oosterwolde, voor hem een gelukkige tijd al werd hij in 1904 door de provinciale kerkvergadering bij de synode aangeklaagd vanwege de ideeën, die hij had neergelegd in een uit het Duits vertaald geschrift Het "christelijk" barbarendom in Europa. In het voorwoord schreef Bähler, dat het Christendom nog wat kon leren van het Boeddhisme. Door de synode werd hij vrijgesproken. Deze vrijspraak werd echter de aanleiding tot het oprichten van de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde kerk in 1906. Aduard werd in 1909 zijn volgende gemeente. Twee jaar later legde hij het ambt neer na conflicten met de kerkenraad inzake zijn barmhartige houding jegens een zedendelinquent en vestigde hij zich op het landgoed Lemferdinge te Eelde. Zowel enkele preken uit de periode Aduard als berichten in dagbladen duiden er echter op dat Bähler juist kritisch was tegenover de te lankmoedige houding van de kerkenraad en zelfs van ouders van gedupeerde kinderen. Zeer grote belangstelling had Bähler voor de niet-christelijke godsdiensten en in 1919 verscheen van zijn hand het standaardwerk Het Boeddhisme. Op Lemferdinge heeft Bähler zich samen met een huisarts beziggehouden met iriscopie en dat met redelijk succes. Louis Adriën Bähler overleed 22 maart 1941. Op zijn naamplaat lezen we: VAN LICHT TOT LICHT.

In 1894 trouwde Gezina Boerma, die toen 20 jaar oud was, met Dr. L.A. Bähler. In het Groningse Warffum had zij, een boerendochter, de drie-jarige HBS gevolgd. Met haar echtgenoot was ze diep onder de indruk van de werken van Tolstoj. Dit leidde tot zeer bewuste keuzes met betrekking tot hun leefwijze: nadruk op de vrijheid van het individu en diens innerlijke, zedelijke en sociale motivatie om tot een betere wereld te komen. Dat hield in: geen geweld, geen drank, geen vlees, absolute geweldloosheid, de vrouw gelijkwaardig aan de man en tegen vivisectie. Bewust heeft het echtpaar gekozen voor kinderloosheid. Zij beschouwden seksualiteit als een "lagere" begeerte. Daar moest je bovenuit groeien. Gezina Bähler-Boerma heeft men wel genoemd de eerste maatschappelijk werkster ten plattelande. Zij was het, die de stoot gaf tot de oprichting van een dorpshuis in Paterswolde. Dat was in 1915 en het was daarmee het eerste dorpshuis in Nederland. Doel was "het verpauperde proletariaat door allerlei vormen van ontwikkelingswerk op te heffen en deel te laten hebben aan het cultuurbezit, dat toen slechts toegankelijk was voor de zogenaamde hogere klassen van de samenleving". Niet in het minst baarde haar het drankgebruik grote zorgen en de TBC, waaraan velen leden. Het is dan ook te begrijpen, dat zij de aanzet gaf tot de oprichting van een vereniging ter bestrijding van de tuberculose. Tot de oprichting van een woningbouwvereniging nam zij eveneens het voortouw. Haar grote maatschappelijke betrokkenheid leidde ertoe, dat de toenmalige Commissaris van de Koningin J. T. Linthorst Homan haar advies vroeg over de oprichting van een opbouwvereniging voor Drenthe. Die vereniging kwam er en met de vereniging de buurthuizen. In vele besturen had Gezina Bähler-Boerma zitting. Maatschappelijk werksters werden op haar advies aangesteld als directrices van die buurthuizen. Naast het maatschappelijk engagement, was zij ook politiek zeer betrokken. Van 1923 tot 1927 was zij wethouder voor de SDAP in de gemeente Eelde, waaronder Paterswolde viel. Makkelijk was zij allerminst, maar wel zeer betrokken bij de samenleving. De toenmalige gemeente besefte dat en begiftigde haar in 1949 met de eremedaille van de gemeente. Gezina Bähler-Boerma overleed op 21 oktober 1953. Op haar naamplaat lezen we: HEILIGE RICHTING / DAT IS DES LEVENS EERSTE / ZEGE AAN TE NEMEN DAT / ZIJ IS.

De graven van de familie Camphuis

Grafmonument voor de familie Camphuis.

De familie Camphuis bewoonde het huis Vennebroek op het landgoed met dezelfde naam te Paterswolde. Het was een van de vele adellijke huizen, die het tweelingdorp Eelde-Paterswolde telde. Landgoed en huis hebben een lange en rijke historie. Geslachten van naam hebben het bewoond. Het huidige huis Vennebroek dateert van 1848 en werd gebouwd op de fundamenten van het huis, dat met het landgoed was gekocht door J. H. van Iddekinge en zijn echtgenote B.E.H. Polman Gruys. In 1912 kocht P. A. Camphuis Vennebroek. De handel in steenkool legde hem geen windeieren door de opkomst van de industrie en het groeiend gebruik van steenkool. Nadat Camphuis in 1907 het Friesche Veen in Paterswolde had gekocht om er in 1909 een zomerhuis te bouwen, verwierf hij in 1912 het aangrenzende Vennebroek. Heimwee van zijn tweede echtgenote naar de grote stad deed het echtpaar Camphuis in 1919 vertrekken naar Den Haag. Zijn eerste echtgenote Hermina Kuiper was overleden op 2 februari 1914.  Bij vertrek van de ouders in 1919 vestigde zich de zoon Feico Pieter Jan Camphuis, die in dat jaar trouwde met Petronella Adriana Pierson, op Vennebroek. Naast zijn bedrijf als kolenhandelaar was Feico Camphuis ook op politiek gebied actief. In de gemeente Eelde was hij wethouder. Tijdens de 2e wereldoorlog is hij in 1942 een tijd gevangen gehouden als gijzelaar in het Brabantse Haaren. Vrijgekomen is hij werkzaamheden voor de illegaliteit gaan verrichten. Met zijn echtgenote sprak hij daar nooit over. Door verraad kwam er een eind aan. Ondergedoken in Bakkeveen, werd hij daar in 1944 gearresteerd en afgevoerd naar het concentratiekamp Neuengamme. Aan het eind van de oorlog nog naar Lübeck weggevoerd, overleed hij daar op 27 april 1945. In Eelde werd hij herbegraven.

Petronella Adriana Pierson stamde uit een predikantenfamilie. Haar vader Ds. H. J. G. Pierson was predikant geweest te Ressen bij Nijmegen, haar oom Louis Pierson predikant in de stad Groningen. Via deze oom hadden Feico en Petronella Adriana elkaar leren kennen. Bekende leden van de familie Pierson waren Ds. Pierson, predikant-direkteur van de Heldring-gestichten in Zetten en de theoloog, letterkundige en kunsthistoricus Allard Pierson. Een aantal Piersons kwamen terecht in de handel en het bankwezen: Pierson, Heldring en Pierson. Vele jaren is mevrouw Camphuis-Pierson bestuurslid geweest van het Hervormde Diakonessenhuis in Groningen. In de gemeenteraad van Eelde zat ze na de oorlog een jaar of tien als lid van de CHU. Bijzonder was, dat ze tijdens de raadsvergaderingen altijd haar hoed ophield. Op vragen hierover maakte ze de vragenstellers duidelijk, dat het niet was uit een zekere deftigheid, maar omdat er in de vergaderingen altijd zo enorm werd gerookt en die lucht in je haar bleef hangen. Kerkelijk was zij ook zeer betrokken, jaren was zij ouderling in de Hervormde gemeente van Eelde-Paterswolde. Hoewel huis en landgoed overgingen naar Natuurmonumenten, mocht mevrouw Camphuis-Pierson er blijven wonen zo lang ze dat wenste. Op 19 februari 1994 overleed ze op Vennebroek en werd ze begraven in het familiegraf te Eelde. 

De zerk van Dr. Mr. Jhr. Rengers Hora Siccama

De zerk van Dr. Mr. Jhr. Rengers Hora SiccamaIn de naam Rengers Hora Siccama herkent men de namen van de adellijke geslachten Rengers en Hora Siccama. Beide geslachten hebben vooral in Groningen, Stad en Ommeland, hun betekenis gehad. In de voornaam van Jhr. Duco Gerrold Rengers Hora Siccama herkent men de voorvader Duco Gerrolt Rengers (1750-1810), de laatste heer van Farmsum. Jhr. Duco Gerrold Rengers Hora Siccama werd op 2 december 1876 geboren in Den Haag als zoon van Jhr. Willem Adolf Werner Rengers Hora Siccama en Alida Maria Cornelia Verkuyl. Hij overleed op 7 juni 1962 te Utrecht en werd begraven te Eelde. Dit laatste zal verband houden met Eelde als woonplaats van een aantal leden van zijn familie. Zijn vader zelf heeft te Eelde huize Wilderveen bewoond. De plaat met de naam van Dr. Mr. Jhr. Duco Gerrold Rengers Hora Siccama is op het hoofdeinde geplaatst van de bestaande zerk van zijn overgrootvader Mr. Wiardus Hora Siccama, heer van Farmsum, Ten Post en Oosterbroek. Deze was notaris te Hoogezand en woonde op huize Oosterbroek te Eelde, waar hij op 4 december 1849 overleed en begraven werd. De zerk ernaast is die van zijn tweede echtgenote Anna Maria Catharina Modderman. Zij overleed op 3 mei 1841 op Oosterbroek. Beide zerken met de toegevoegde plaat dekken drie graven. De zerken zijn voorzien van de familiewapens, waarbij het wapen van de familie Modderman in het alliantiewapen erg beschadigd is. Dat wapen moet een drijvende watermoddermolen voorstellen. De horizontale strepen, die nog enigszins zichtbaar zijn, zijn van de schuit, waarop de moddermolen stond.

Duco Gerrold Rengers Hora Siccama promoveerde in Utrecht op het proefschrift De geestelijke en kerkelijke goederen onder het canonieke, het gereformeerde en het neutrale recht. Al snel na zijn promotie in de rechten in 1905 werd hij hoogleraar in Utrecht met als opdracht de encyclopaedie der rechtswetenschap, het oud-vaderlandse recht en zijn geschiedenis. In 1942 legde hij het ambt van gewoon hoogleraar neer en werd hij benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de rechtsfilosofie. Zijn benoeming tijdens de bezetting tot buitengewoon adviseur bij het departement van Opvoeding, Wetenschap en Kultuurbescherming en een benoeming tot lid van de Nederlandsche Kultuurraad leidde in 1945 tot ontslag en aanvankelijk met intrekking van alle pensioenrechten. Men oordeelde, dat hij in ernstige mate tekort was geschoten in het betrachten van de juiste houding in verband met de bezetting. Wel erkende men, dat hij blijk had gegeven van goede vaderlandse gezindheid en in bepaalde opzichten tegenover de bezetter een afwijzende houding had aangenomen. Uit zijn eerste huwelijk met Maria Dorothea Elfriede Nielbeck, dat uitliep op een scheiding, werd een zoon geboren, die in het verzet de dood vond. Deze zoon Wiardus Jacob Hendrik Duco Rengers Hora Siccama, die werd geboren in 1916 in Düsseldorf, diende als 2e luitenant bij de Cavalerie, was actief in het verzet tijdens de 2e wereldoorlog en overleed te Apeldoorn op 1 februari 1945. Hij werd aanvankelijk begraven te Ugchelen, maar later herbegraven in Loenen (Gld.) Vak D grafnummer 389.

Het tweede huwelijk met Jacqueline Adriènne Justine baronesse van Nagell bleef kinderloos. Hoewel men meer publicistisch werk van hem had verwacht, verschenen van zijn hand een aantal doorwrochte boekbesprekingen, een aantal artikelen en het essay Natuurlijke waarheid en historische bepaaldheid. De uitvoerige studie Homo iuridicus werd opgenomen in zijn Verspreide Geschriften, dat zijn opvolgers het licht lieten zien. In het jaar van zijn overlijden gaf hij nog het essay Paradox uit. Wat van deze rechtshistoricus en rechtsfilosoof gezegd kan worden is, dat hij in zijn levensbeschouwing en zijn levenshouding een duidelijk onderscheid maakte tussen het standpunt van de speler en dat van de toeschouwer. Omwille van de zuiverheid van de wetenschapsbeoefening stelde hij zich zeer beslist op dat van de toeschouwer. Het brak hem op, toen hij zich tijdens de bezetting bewoog op dat van de speler. Door zijn hoog en breed ontwikkelde eruditie moet hij een fascinerend leermeester en gesprekspartner zijn geweest. 

 

Literatuur

  • Herma Kamphuis; Groninger borgen en Drentse Havezathen, Walburg Pers 1995
  • W.R. Foorthuis e.a.; Drenthe, gids voor cultuur en landschap De Ploeg 2002
  • J.J.M. van der Ven; 'Rengers Hora Siccama, Jhr. Duco Gerrold (1876-1962)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. Den Haag 1979
  • S.J. Visser, 'Bähler, Louis Adriën (1867-1941)', in Biografisch Woordenboek van Nederland
  • Marion Hoogendijk e.a. Krüderige Wieven, Drentse vrouwen in de 20e eeuw Zutphen 1991
  • Encyclopedie van Drenthe, Koninklijke van Gorcum 2003 

Bronnen

  • Dhr. E. Stapelveld Gegevens mbt Jhr. D.G. Rengers Hora Siccama
  • Mr. E. Wolleswinkel, secretaris van de Hoge Raad van Adel: Gegevens Rengers Hora Siccama
  • Afd. Burgerzaken Gemeente Tynaarloo: gegevens met betrekking tot de graven der Hora Siccama's 

Websites

  • Over leden geslacht Rengers Hora Siccama (RED: niet meer raadpleegbaar)
  • Drents Landschap

 

 

 


Geschreven: 05 september 2004
Aangepast: 08 januari 2022
Auteur: Leon Bok
Categorie: Limburg

 

Overzicht grafkapel en ingangDe oude katholieke begraafplaats van Valkenburg in Zuid-Limburg is een bijzondere begraafplaats vanwege een aantal bijzondere funeraire kwaliteiten. De begraafplaats, waarvan het oudste gedeelte in september 1836 werd ingewijd, is nu in beheer bij de gemeente Valkenburg aan de Geul. Naast het katholieke deel vinden we hier vandaag de dag ook een joodse begraafplaats, een algemeen deel en een grafveld voor een kloosterorde. De funeraire kwaliteiten van de begraafplaats zijn vooral te danken aan de geografische en geologische omstandigheden ter plekke. Ligt het oude deel van de begraafplaats nog redelijk vlak, de nieuwere delen liggen allemaal hoger op en in de hellingen van de Cauberg. Die hellingen, geheel van mergel, maakten het mogelijk om galerijgraven aan te leggen, terrasvormig tegen de helling op. Op het oude deel nog heel voorzichtig maar even verderop is de hele heuvel inmiddels veranderd in een terrassenbegraafplaats met een hoogteverschil van bijna 30 meter. Andere bijzonderheden zijn de kapel, toegewijd aan het Heilig Kruis van Jezus Christus, en de vier familiegrafkelders op het oude gedeelte, uitgehakt in de mergel van de Cauberg. De mergel duikt hier op tot aan de oppervlakte. Dit deel van de begraafplaats was voordien waardeloos, totdat men begon met het aanleggen van de grafkelders. Vooral opvallend is de kelder van de familie Habets-Willems, met name door de grafkapel die boven de kelder werd gebouwd. De kapel is goed zichtbaar vanaf de weg en valt op voor eenieder die de Cauberg op of af gaat. 


Geschreven: 11 augustus 2004
Aangepast: 08 januari 2022
Auteur: Marten Mulder
Categorie: Drenthe

 

Als boete voor het sneuvelen van bisschop Otto II van Lippe moesten de inwoners van Drenthe na de slag bij Ane in 1227 in de buurt van dat slagveld een klooster stichten voor nonnen. Dat klooster, Maria in Campis, ging deel uitmaken van de orde der Cisterciënzers en werd een dochterklooster van de abdij Aduard. Omstreeks 1260 werd het klooster verplaatst naar de nederzetting Hassen, het latere Assen. In 1460 vond een verandering van orde plaats en werd het klooster onderdeel van de orde der Trinitariërs. Deze orde belastte zich ondermeer met het loskopen van christenen die in handen gevallen waren van moslims. Naast de nonnen bestond de kloostergemeenschap uit lekebroeders en proveniers. De laatstgenoemden waren mannen, die zich voor een bepaald geldbedrag (prove) hadden ingekocht in de kloostergemeenschap. Het spreekt, dat voor de kloosterlingen bij de kloostergebouwen ook een kerkhof moest worden aangelegd. Dat kerkhof kwam aan de noordkant van de Abdijkerk te liggen.


Geschreven: 09 november 2003
Aangepast: 23 december 2020
Auteur: Marten Mulder
Categorie: Groningen

 

 

Wie een indruk wil krijgen hoe een vesting uit de tachtigjarige oorlog er moet hebben uitgezien, zal zeker een bezoek moeten brengen aan de vesting Bourtange. Het idee voor het verdedigingswerk kwam van Willem van Oranje, die vreesde voor een aanval vanuit Duitsland. Adriaen Anthoniszoon ontwierp het en in 1593 werd met de bouw begonnen. Tussen 1738 en 1742 werd de vesting nog uitgebreid, maar opgeheven in 1851 veranderde de vesting in een "gewoon" boerendorp. Veel verdween wat herinnerde aan de uitsluitend militaire functie.Tot men in 1972 begon met de reconstructie van de vesting. In 1593 werd ook de vesting Oudeschans gebouwd. Een naam overigens, die het pas later kreeg. De oorspronkelijke naam was de Bellingwolder Schans. De vesting was bedoeld om de verbinding van en naar de stad Groningen, toen nog in handen van de Spanjaarden, af te sluiten. Deze vesting had vier bastions. Een bastion of bolwerk is een vijfhoekig gemetselde of aarden uitbouw van een verdedigingsmuur of wal. In de Bellingwolder Schans werd een klein garnizoen gelegerd.


Geschreven: 09 november 2003
Aangepast: 10 januari 2022
Auteur: Marten Mulder
Categorie: Groningen

 

Een klein wierdedorp even ten noorden van de spoorlijn Groningen - Delfzijl ter hoogte van Appingedam. In de tweede helft van de twaalfde eeuw werd hier een kerk gebouwd, die men wijdde aan Maria. De kerk is voorzien van een zogenaamde dakruiter, waarin een luidklok hangt, die in 1694 werd gegoten. Ooit bezat de kerk een toren. Deze echter stortte in tijdens het luiden bij de begrafenis van stadhouder Ernst Casimir.
In een resolutie der Heren Gedeputeerden van Stad en Lande van 4 juli 1665 lezen we:

ALSO DOOR HET LUIDEN VAN DE KLOCKE TOT OOSTERWYTWERT OVER HET DROEVICH AFSTERVEN VAN SYN FURSTEL. DOORLUCHTICHEIT DE HEERE STADTHOUDER DE TOORN ALDAAR IS COMEN OM TE VALLEN, HEBBEN DE HEEREN GEDEP. DEN GOET GEVONDEN DE COMMYS ENGELBARTS TE LASTEN OM DESELVE WEDEROM TE LATEN MAACKEN, MITS DAARIN NIET EXCEDERENDE DE SOMMA VAN HONDERT DALER.

In 1411 werd hier het Huis van Oosterwijtwerd gesticht door Focke Ukena, hoofdeling te Leer uit een Oost-Fries adellijk geslacht. Door zijn huwelijk met Hiddeke van Wijtwerd verwierf hij zich aanzienlijke goederen en borgen, waaronder die van Oosterwijtwerd. Eén van zijn drie dochters, Ulske Ukena, trouwde met Unico Ripperda van Farmsum en omdat zij alleen kinderen kregen, kwamen de goederen van de Ukena's in bezit van de Ripperda's.

De Ripperda's kunnen we onderscheiden in drie familietakken, te weten de Farmsumer tak, de Oosterwijtwerder tak en de Winsumer tak. Hadden ze plaatselijk gezag, in de Ommelanden speelden ze niet zo'n grote rol. De Winsumer tak mag zich verheugen in de kleurrijke en opportunistische Johan Willem Ripperda (1680-1737). Hij bracht het tot eerste minister van het Spaans koningspaar. Met Alida Ernestina Ripperda (1738-1766) sterft de Winsumer tak uit. Toen Hero Maurits Ripperda van Farmsum in 1681 stierf, vond de Farmsumer tak een geruisloos einde. De Oosterwijtwerder tak verdween met het overlijden van Margaretha Elisabeth Ripperda in 1738. Zij was de laatste van dit geslacht.


Geschreven: 08 november 2003
Aangepast: 05 januari 2022
Auteur: Marten Mulder
Categorie: Fryslân

 

KlokkenstoelEen tekening uit 1722 toont de ruïne en de klokkenstoel te Brongerga in het Schoterland. Voor het eerst wordt Brongerga als dorp genoemd in 1408. De kerk, gewijd aan de heilige Agatha, moet in de zeventiende eeuw al in verval zijn geraakt. Oude kaarten uit de zeventiende eeuw geven het al als vervallen kerk aan. Nu treffen we alleen nog de klokkenstoel aan op het kerkhof, waar een oude zerk het jaartal 1711 vermeldt. Het kerkhof ademt een rijke historie, zoals heel Oranjewoud.


Geschreven: 08 november 2003
Aangepast: 10 januari 2022
Auteur: Marten Mulder
Categorie: Groningen

 

ToegangshekDe begraafplaats van de Hervormde Gemeente bevindt zich aan de westkant van het dorp. Hoewel de Minister van Binnenlandse Zaken al in 1827 een ambtelijke brief had uitgedaan aan alle provincies om per 1 januari 1829 te stoppen met het begraven binnen de bebouwde kom, duurde het nog tot 1869 voordat de kerkvoogdij van de hervormde gemeente Noordlaren zich ging bezig houden met het probleem van het stichten van een nieuwe begraafplaats. Door overlijden was er in 1867 een stuk land vrij gekomen, dat vergroot kon worden met een paar kleine aanpalende stukken, die de eigenaar wel kwijt wilde. In 1870 kon de koopakte worden getekend.


Geschreven: 08 november 2003
Aangepast: 08 januari 2022
Auteur: Marten Mulder
Categorie: Groningen

 

Treft men elders Hervormde, Rooms-katholieke en algemene begraafplaatsen aan, in Nieuwe Pekela bevinden zich naast genoemde drie ook nog een Gereformeerde en een Lutherse begraafplaats. Was dit het gevolg van scherpe tegenstellingen of van een grote verbondenheid onder elkaar tot over de grens van de dood? Misschien wel het gevolg van beide. In ieder geval lag er in 1898 bij de toenmalige burgerlijke gemeente Nieuwe Pekela het verzoek van de Lutherse gemeente om een eigen begraafplaats te mogen stichten. Met het honoreren van dit verzoek, kon de kerkelijke gemeente in 1899 overgaan tot de aanleg en de exploitatie van de begraafplaats.

Ds. Bögeholtz

Graf Ds. Bögeholtz op Zorgvlied, AmsterdamHet stichten van deze begraafplaats zal men zeker mogen duiden, naast de vele andere, als een expressie van de wederopbouw en bloei van de gemeente ten tijde van ds. Jakob Hendrik Bögeholtz. Ds. Bögeholtz, die tweemaal de Lutherse gemeente van Pekela diende, behoorde tot de rechtzinnige stroming in de Evangelisch-Lutherse kerk. Principieel Luthers als hij was, vond hij, dat er eigen verenigingen en scholen zouden moeten zijn. In dat kader lag het stichten van een eigen begraafplaats voor de hand. Ds. Bögeholtz zou er zelf begraven worden. Op zondag 21 april 1912 zakte hij tijdens het leiden van een kerkdienst op de kansel in elkaar en stierf korte tijd later. Tot 1938 heeft hij op de begraafplaats achter de kerk begraven gelegen om in dat jaar, op verzoek van de familie, in Amsterdam herbegraven te worden.

Aan Bögeholtz herinnert een glas-in-lood raam in de Evangelisch-Lutherse kerk te Nieuwe Pekela met zijn beeltenis. Wie opziet naar dat raam, ontkomt niet aan de gedachte, dat het is alsof hij zo nog waken wil over de kudde, die hij als herder mocht dienen: over de levenden in de kerk en de gestorvenen op de dodenakker achter de kerk. 

De Begraafplaats

Tussen de gebouwen, kerk en pastorie, en de begraafplaats bevindt zich een ruimte met hoog geboomte als een soort voorhof van de begraafplaats. De begraafplaats wordt nu aan de zijkant betreden. Aan het middenpad als as van de begraafplaats kan men zien, dat de ingang in het verleden aan de korte zijde was gesitueerd. Links en rechts van het grote middenpad bevinden zich de graven aan een negental zijpaden, die loodrecht staan op dat middenpad. Ooit achteraan, nu aan de zijkant, bevindt zich een bescheiden baarhuisje. 

De Graven

IK HOOPTE OP GELUKDe graven kenmerken zich door sobere zerken. Geen grafmonumenten van het soort, dat men bijvoorbeeld wel aantreft op de Hervormde begraafplaats van Nieuwe Pekela of die van Veendam. Het woord van Paulus in 1 Cor. 1: 26 geldt ook hier: "Ziet slechts, broeders, wat gij waart, toen gij geroepen werdt: niet vele wijzen naar het vlees, niet vele invloedrijken, niet vele aanzienlijken." Een enkel graf is voorzien van hekwerk. 

Grafpoëzie

Een paar graven hebben een zerk met wat we noemen grafpoëzie, zoals de volgende grafdichten:

IK HOOPTE OP GELUK
EN ER KWAM EEN ONGELUK OVER MIJ
ZOALS DE MAAIER ZEISEN ZWAAIT
EN GRAS EN BLOEM VAN DE AARDE MAAIT
ZO HEEFT DE DOOD MET WOEST GEWELD
U PLOTS GETROFFEN EN GEVELD
MAAR STAAN WIJ TREUREND AAN UW GRAF
HET IS ALS DAALDE EEN ENGEL AF
DIE FLUISTERT: HEM DIE PLICHT BETRACHT
VERRAST GEEN DOOD HOE ONVERWACHT

VADER MOEDER WIL NIET TREUREN
DAT IK ZO JONG NOG VAN U SCHEID
ZIE GODHEEFT MIJ DOOR ZIJN LIEFDE
VAN MIJN PIJN EN KWAAL BEVRIJD
T VALT WEL HARD ZO VROEG TE SCHEIDEN
MAAR T IS GOD DIE HET GEBIEDT
BAD NIET JEZUS IN ZIJN LIJDEN
VADER DAT UW WIL GESCHIED 

Kinderen

Zerk van de jonge Reinder achter het Kapiteinshuis in Nieuwe PekelaAandoenlijk zijn de zerken van twee kinderen: Hinderika en Grietje, voorzien van een engelfiguur op de achterzijde. De zerk van hun broer Reinder, die op 17-jarige leeftijd overleed, verdween van de begraafplaats en bevindt zich nu achter het Kapiteinshuis in Nieuwe Pekela.

Op het kerkhof liggen veel jonge kinderen begraven, al ontbreken de zerken. Een paar grafmonumentjes zijn de stille getuigen. De eerste, die op het kerkhof begraven werd in 1899 was een kind: Lodewijk de Haan, 6 maanden oud. Armoede en een gebrekkige gezondheidszorg in het begin van de twintigste eeuw zijn ongetwijfeld oorzaken van het op jonge tot zeer jonge leeftijd overlijden. Op een totaal van 1050 overledenen, die hier begraven liggen, is het aantal van 264 kinderen beneden de 10 jaar wel zeer veel. 

Graf ds. Pieter van Genderen Stort

Namen

Enkele zerken zijn aan de achterzijde voorzien van de vermelding van Bijbelboek, hoofdstuk en vers. Soms ook de tekst van dat vers. Missen we het grafmonument van ds. Bögeholtz, het graf van een andere herder van de gemeente, ds. Pieter van Genderen Stort, valt op door vorm en kleur. Het witte graf voorzien van een wit kruis trekt onmiddellijk de aandacht. Dichterbij gekomen trekt het uitgespaarde hart in het witte grind de aandacht. Ds. van Genderen Stort diende de gemeente van 1924 tot 1929. Bij het lezen van de namen zien we, dat een aantal namen zeer veelvuldig voorkomt: Kuiper, Bos, De Boer, De Haan en De Vries. 

Oorlog

Graf H. KanningEen tweetal graven herinneren aan de donkere tijd van de Tweede Wereldoorlog: het grafmonument van K.E. Kuiper, die voor het vaderland viel op 18 april 1941 en dat van H. Kanning, voorzien van een plaquette van zijn spoorwegcollega's uit Zeeland. Hij kwam op 22 juli 1942 tijdens zijn dienst om door oorlogshandelingen.

 

Houten Cassette

Houten cassette Cassette met plattegrondEen bijzonder kleinood is de oude houten cassette, waarin de graven van de overledenen werden bijgehouden. Waarschijnlijk is deze gemaakt ten tijde van het in gebruik nemen van het kerkhof. Het scharnierend deel van de cassette is dan het middenpad, waarlangs aan de zijpaden de graven zijn gesitueerd.

 

Tenslotte

Herinneringsplaquette aan Ds. BögeholtzVormt een kerkhof op zichzelf al een stuk geschiedenis van de mensen die er hun laatste rustplaats vonden, de Lutherse begraafplaats van Nieuwe Pekela is tevens geschiedschrijving van een Lutherse gemeente in een gebied met een bewogen geschiedenis. Een plek om te gedenken en een plek om te koesteren.

Onlangs is er een plaquette geplaatst op de plek waar zich het graf bevond van Ds. Bögeholtz, die zich zo heeft ingezet voor de stichting van deze begraafplaats.

in plaats van memento moriOp zondag 23 mei 2004 werd na een dienst in de Lutherse kerk te Nieuwe Pekela het fraaie hekwerk in gebruik genomen, dat op een waardige wijze de beslotenheid van het kerkhof aangeeft. Niet het memento mori (gedenk te sterven), maar het sola fide - sola gratia (alleen door geloof - alleen door genade) bekronen het hekwerk, dat zo getuigt van Luthers' gedachtengoed.

 

 

Literatuur

  • Twee eeuwen Lutheranisme in Pekela, ds. J. Hallewas
  • 'Jakob Hendrik Bögeholtz' in:Documentatieblad Luth.Kerkgesch., J.H. Poppen 

Bron

  • Gesprekken met dhr. Kars Kuiper, beheerder begraafplaats