Utrecht
De gemeente Baarn kent een aantal interessante begraafplaatsen, zoals die bij het kerkje van Lage Vuursche. Maar Baarn zelf kent twee gemeentelijke begraafplaatsen waarvan met name de oude enkele bijzondere kanten kent. De oude Algemene Begraafplaats van Baarn aan de Acacialaan/Berkenweg werd in 1829 aangelegd nadat in 1825 het verbod op begraven binnen de bebouwde kom was afgekondigd voor gemeenten met meer dan 1.000 inwoners. Baarn telde in die tijd iets meer dan 1.300 zielen.
Heel toepasselijk ligt de gemeentelijke begraafplaats Rusthof aan de Dodeweg. De naam van deze oude weg lijkt te verwijzen naar de route die men met de doden nam op weg naar het kerkhof, maar de naam slaat feitelijk op een doodlopende weg.
In 2005 liet de gemeente Amerongen (sinds 1 januari 2006 opgegaan in Utrechtse Heuvelrug) een interessant rapport het licht zien: het Plan voor Instandhouding en Ontwikkeling (PIOBB) van de oude algemene begraafplaats in Amerongen. Het gaat hier om een karakteristieke negentiende-eeuwse dorpsbegraafplaats die zeer gaaf bewaard is en daarmee bijzonder in zijn soort. Dat laatste aspect komt ook tot uiting in de aanwijzing van de begraafplaats tot rijksmonument in 1998.
Vereniging Johannes-Stichting
In 1887 werd in Nieuwveen bij Alphen aan den Rijn de "Vereeniging 'Johannes Stichting' Christelijk Toevluchtsoord" opgericht. In de eerste drie artikelen van de statuten uit 1887 worden het doel en de grondslag van de vereniging geformuleerd: (1) "Het doel der Vereeniging is, zich het lot van verstootene, onverzorgde, hulpbehoevende, oude, zwakke of gebrekkige personen, hetzij gehuwd of ongehuwd, aan te trekken." (2) "Haar doel tracht zij te bereiken door hen, die aan haar toevertrouwd worden, op te nemen in hare gestichten, hen geheel te verzorgen en te leiden in Christelijke liefde en barmhartigheid, overeenkomstig Gods onfeilbaar Woord." (3) "De Vereeniging staat ten opzichte der Heilige Schrift, op het standpunt van de officieele belijdenissen uit de dagen der reformatie." Op den duur ging men zich vooral richten op de verzorging van zwakzinnigen. Maar ook zwaksocialen, epileptici, randpsychiatrische mensen, soms ook alcoholici, ongehuwde moeders, zwervers of mensen met een 'vreemd' gedrag vonden er onderdak. In 1990 werd de vereniging omgezet in een stichting.
Sterrenberg
In 1917 kocht de Vereniging Johannes Stichting van de Bouw- en Exploitatiemaatschappij 'Primrose' te Amsterdam een terrein van 18 ha gelegen aan de zuidzijde van de Amersfoortseweg in Huis ter Heide. Huis ter Heide is een buurtschap in de gemeente Zeist. In het kadaster wordt het terrein omschreven als: 'laan, hakhout, heide en dennenbos'. Het aangekochte terrein behoorde vroeger tot de buitenplaats Sterrenberg. Men had de grond gekocht met het doel er een nieuw gesticht voor zwakzinnigen te bouwen. Als gevolg van de Eerste Wereldoorlog werden de nieuwbouwplannen vertraagd en duurde het tot 1926 voordat men met bouwen kon beginnen. In 1928 had de opening van de nieuwe inrichting aan de Amersfoortseweg in het buurtschap Huis ter Heide plaats. Het gebouw was een ontwerp van de Amsterdamse architect Tjeerd Kuipers. Het nieuwe gebouw bood plaats aan driehonderd verpleegden.
De naam van de inrichting werd in 1973 in het kader van de modernisering in de zwakzinnigenzorg, maar ook omdat de Johannes Stichting vaak verward werd met een gelijksoortige instelling in Rotterdam met een haast gelijkluidende naam, veranderd in Sterrenberg. Die nieuwe naam herinnerde aan de oude buitenplaats. Na een fusie draagt het christelijke centrum voor geestelijk gehandicapten sinds 1998 de naam 'Abrona'.
Wie vanaf het gemeentehuis van Utrecht de Choorstraat inloopt, ziet na een kleine honderd meter in het trottoir de contouren van de vroegere buitenmuren van de Buurkerk. In het trottoir aan de rechterzijde een steen met de tekst: 'Zuster Bertken leefde hier als kluizenares ingemetseld in een muurnis in het koor van de Buurkerk 1457-1514'. Onderaan de licht uitgesleten steen een plattegrond van het koor van de kerk met een goudkleurige strip op de plek waar de kluis van Suster Bertken zich moet hebben bevonden. De gedenksteen werd op 4 september 1990 in de bestrating van de Utrechtse Choorstraat aangebracht.
Behalve op het kerkhof rondom de kerk aan de Dorpsstraat waar al in de middeleeuwen werd begraven en sinds 1747 op de begraafplaats van de Evangelische Broedergemeente, werden in Zeist nog op twee plaatsen doden begraven. Het was een schande om op die plekken begraven te worden en hiermee bedoelen wij de galgenvelden onder Zeist.
Lokalisering
In Zeist stonden twee galgen. Een was van het Provinciale Hof van Utrecht en de ander van de hoge heerlijkheid Zeist. Beide galgen lagen ten noorden van de oude postweg van Utrecht op Arnhem. De provinciale galg stond ongeveer ter hoogte van Ma Retraite aan de Oude Arnhemseweg en werd aangeduid met 'op het Zeijster Zand' Daarbij moet worden bedacht dat de Oude Arnhemseweg ter hoogte van Ma Retraite en Veldheim niet meer het oude tracé volgt. In 1833 werd door Gedeputeerde Staten aan de eigenaar van de buitenplaats Ma Retraite toestemming verleend deze weg in noordelijke richting te verleggen.
Prof. W. van Iterson lokaliseert in zijn publicatie 'Heerlijke rechten in het algemeen en de heerlijkheid Zeist in het bijzonder' (Zeist 1958) het galgenveld op het terrein van het Christelijk Sanatorium, maar hierin vergist hij zich.
De galg van de hoge heerlijkheid Zeist stond aan de Arnhemse Bovenweg ter hoogte van de buitenplaats Kerckebosch; tegenwoordig Hotel Kasteel 't Kerckebosch genaamd.
Op de deelkaart van Austerlitz uit 1861 wordt de ligging van een begraafplaats aangegeven. We herkennen de Oude Postweg, komend van linksboven; daaronder de Austerlitzseweg die bij punt 39 op eerstgenoemde weg aansloot. In de loop van de tijd is er een wijziging in deze aansluiting aangebracht: de Oude Postweg buigt nu iets meer naar links naar het zuiden en bereikt de Austerlitzseweg ongeveer waar het dunnere lijntje naar het zuiden loopt. Onder het toenmalige aansluitpunt is een huis ingetekend en direct daaronder staat: 'Begraafplaats.' Het is een kaartje dat ons bij nadere beschouwing voor raadsels plaatst. De begraafplaats Austerlitz bevindt zich op dit moment meer naar het oosten, waar een X is ingetekend ter plaatsbepaling. Een eerste ingeving is dat de tekenaar zich vergist heeft. Dat is niet het geval: de huidige begraafplaats (X) werd op verzoek van de Hervormde inwoners van Austerlitz pas begin 1871, dus tien jaar nadat bovenstaand kaartje werd gemaakt, in gebruik genomen. Een tweede ingeving is, dat het hier de plek betreft, waar de eerste eigenaar van Heidelanden, François A. Hubert, in 1827 van de burgemeester van Zeist een familiegraf mocht aanleggen. Hierop wordt nog teruggekomen.
Zijn er nog meer oplossingen van dit merkwaardige gegeven?
De bewoners van het voormalige Frans-Bataafse kamp, zowel militairen als burgers, werden of in Zeist of in Driebergen begraven, zoals de kerkelijke registers duidelijk uitwijzen. Een begraafplaats op deze plek gedurende de actieve kampperiode (1804-1808) is ook meer dan onwaarschijnlijk: het zou midden in het kamp hebben gelegen, op slechts ruim honderd meter van een loods voor kampementsgoederen en op nog kortere afstand van een gebouw, genaamd 'de Comedie' en gebruikt voor optredens van allerlei artiesten. Ook deze mogelijkheid moet afgewezen worden.
Het 14de eeuwse grafmonument voor Gijsbrecht van IJsselstein in de Hervormde Sint Nicolaas Kerk te IJsselstein is het oudste in zijn soort in de Noordelijke Nederlanden. Het bijzondere van het grafmonument is dat er niet een, maar vier personen zijn afgebeeld.
Het grafmonument heeft de tand des tijds met moeite doorstaan. Wie denkt te maken te hebben met een volledig origineel 14de eeuws grafmonument lijkt bedrogen uit te komen, maar wat rest doet toch getuigen van een rijke historie.
De restauratie van het grafmonument
Over het grafmonument is relatief weinig bekend, pas in 1850 werd er serieus aandacht besteed aan het monument. De Leidse conservator van het Rijksmuseum voor Oudheden, Dr. L.F.J. Janssen, bracht na een bezoek aan de kerk het Provinciaal Utrechtsch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen op de hoogte van de slechte toestand waarin het monument verkeerde. Maar niet eerder dan eind 1855 zou een aanvang worden genomen met de inventarisatie en restauratie van het praalgraf. De beelden lagen op dat moment in meerdere stukken uiteen, zo waren de hoofden afgebroken en ontbraken de handen. De dekplaat, die uit een stuk was vervaardigd, was in 18 stukken gebroken. Op de graftombe werden 3 verroeste ruiterhelmen en de elleboog van een harnas aangetroffen.
Tijdens de inventarisatie groeide het besef dat het om een grafmonument van historisch belang ging. De Utrechtse beeldhouwer E.F. Georges werd aangesteld als restaurateur. In 1857 werd het grafmonument overgeplaatst van het noordertransept naar het ruimere priesterkoor en in 1859 werd de gerestaureerde graftombe tijdens een feestelijke bijeenkomst overgedragen aan de Hervormde Kerk. Een koperen plaat aan de voeten van de gisanten herinnert aan deze restauratie.
In 1904 werd weer melding gemaakt van de zorgelijke staat van het grafmonument. Waarschijnlijk omdat het koor als opslagplaats van onder meer kerkbanken was gebruikt, was het grafmonument ernstig beschadigd en bovendien ook sterk vervuild. Pas in 1909 werd het grafmonument hersteld door Lambert ter Riele. Maar intussen was het dak van het koor dermate lek dat het grafmonument ernstig te lijden had van het regenwater. Het gevaar bestond zelfs dat het hele dak zou instorten. In 1911 sloeg het noodlot echter op een geheel andere wijze toe. Op 10 augustus van dat jaar legde een grote brand bijna de gehele kerk in as. Door verhitting door het vuur en door afkoeling door het bluswater barstte het grafmonument uit elkaar. Bovendien was veel puin bovenop het grafmonument terecht gekomen. Pas 4 jaar na de brand kon een begin worden gemaakt met de restauratie van het ernstig beschadigde monument. De vraag was zelfs of het uberhaupt hersteld kon worden. Mogelijk door economische omstandigheden ingegeven, werd bij de restauratie van goedkope materialen gebruik gemaakt. In de loop der jaren zou de toestand van het grafmonument steeds verder verslechteren. Subsidiegelden ontbraken echter om het monument weer in een acceptabele staat terug te brengen. Pas in april 1979 (!) besloot de overheid bij te springen.
Bij onderzoek in het begin van de jaren '80 bleek het monument in een nog slechtere staat te verkeren dan men al dacht. De restauratie van 1916 bleek zo slecht te zijn uitgevoerd, dat men vreesde voor het voortbestaan van het monument. Oppervlakkige breuken bleken diep te gaan en hierdoor was de hechte samenstelling van het materiaal verdwenen. In januari 1983 werd een begin gemaakt met de restauratie. Eindelijk werden in de sokkel een tiental ventilatiegaten aangebracht, waarbij enkele gaten werden voorzien van ventilatoren. In de jaren na de restauratie zijn nog enkele kleine herstelwerkzaamheden gedaan. Vandaag de dag doen de vele scheuren, putten en verkleuringen enigszins afbreuk aan de grootse indruk die de graftombe enkele eeuwen geleden op kerkgangers moet hebben gemaakt. Maar zonder al deze restauraties zou er niets meer resten dan een berg puin en zou een imposant grafmonument voor Nederland verloren zijn gegaan.
Mede door het ontbreken van steengroeves in de Noordelijke Nederlanden zijn er relatief weinig grote (gotische) grafmonumenten in Nederland terug te vinden. Er zijn enkele uitzonderingen, waaronder het grafmonument in IJsselstein. Overeenkomstige grafmonumenten zijn terug te vinden in Valenciennes in Henegouwen, waar ook het Doornikse atelier heeft gelegen waar vermoedelijk de graftombe uit IJsselstein is vervaardigd.
Gisanten
Wat het grafmonument zo bijzonder maakt is het feit dat er vier personen zijn afgebeeld in plaats van de gebruikelijke enkele of ook voorkomende twee personen. De figuren zijn afgebeeld als gisanten: liggende figuren. Geen liggende dode, maar een niet-werkelijke, rechtopstaande persoon met vertikale plooien in zijn kleren en vaak met de ogen open.
De persoon is als het ware staande neergelegd, met zijn hoofd op een kussen. Meestal houdt de gisant zijn handen gekruist over zijn borst, of vouwt hij ze samen. Zo ook de vier gisanten in IJsselstein. Waar op Britse graftomben ridders veelal worden afgebeeld in volledige wapenuitrusting, lijken de wapenuitrustingen van de twee mannelijke gisanten in IJsselstein slechts een decoratieve functie te hebben. Zij moeten meer de morele en sociale meerwaarde van het ridderschap voor de adel tonen. De twee vrouwen dragen lange gewaden en hoofddoeken. De vrouwen onderscheiden zich enkel door het verschil in gewaad. Aan de voeten van de vrouwen liggen hondjes, als teken van trouw. Bij de mannen liggen leeuwen aan de voeten, als teken van moed en kracht.
De vraag rest wie er op het grafmonument zijn afgebeeld.
Heren van IJsselstein
Boven de hoofden van de vier gisanten bevinden zich vier wapens, in basreliëf uitgehouwen. Aan de hand van de wapens van de vrouwen kon men achterhalen dat de meest linkse gisant Gijsbrecht van Amstel, heer van IJsselstein, is. Naast hem ligt Bertha van Heukelom. De gisant rechts is de zoon Arnold van IJsselstein, met naast hem zijn vrouw Maria van Henegouwen. Bij het overlijden van zijn vader, Arnoud van Amstel, kreeg Gijsbrecht als oudste zoon het nalatenschap over IJsselstein en was de eerste in het geslacht Van Amstel die de naam IJsselstein zou dragen. Arnoud van Amstel had als rechter en maarschalk een hoge positie in het Sticht, het gebied dat onder de bisschoppen van Utrecht viel. De graven van Holland wisten hun macht in dit gebied echter uit te breiden en zo werden vele lokale heren leenmannen van de Hollandse graaf. Uiteraard ging dit gepaard met de nodige protesten, welke uiteindelijk zouden leiden tot de moord op graaf Floris V in 1296. Bij deze samenzwering tegen het Hollandse Huis waren ook de broer en de oom, Gijsbrecht van Amstel, van Gijsbrecht van IJsselstein betrokken. Hij werd er dan ook van beschuldigd medeplichtig te zijn aan de samenzwering. En om het zichzelf nog moeilijker te maken, had Gijsbrecht van IJsselstein zijn broer, Arnold van Benschop, na een achtervolging laten ontsnappen.
In alle verwarring na de moord op Floris V dacht de Utrechtse bisschop zijn kans schoon te zien en viel Holland binnen om het gebieden te ontfutselen. De Hollanders drongen de Utrechters terug tot het slot van IJsselstein. Terwijl Gijsbrecht van IJsselstein zelf gevangen was genomen door een lokale heer, hield zijn vrouw Bertha van Heukelom, volgens overlevering, een jaar en een dag stand. Door een gebrek aan voorraden zou zij zich gewonnen hebben moeten geven. Graaf Jan II van Henegouwen schonk de IJsselsteinse bezittingen aan zijn broer, Guy van Avesnes, die in 1301 bisschop werd van Utrecht. Uiteindelijk werd Gijsbrecht weer erfelijk beleend in 1308 met de heerlijkheid IJsselstein. Niet toevallig, want in dat jaar trouwde de dochter van Guy van Avesnes, Maria van Henegouwen, met de zoon van Gijsbrecht, Arnold van IJsselstein. Zo werd Gijsbrecht niet alleen verwant aan de bisschop van Utrecht, maar ook aan de graven van Holland. Ook had Gijsbrecht toestemming gekregen om een parochiekerk te stichten in IJsselstein, welke in 1310 werd ingewijd.
Arnold van IJsselstein had een grote belangstelling voor wetenschap, kunst en godsdienst. Ook genoot hij groot aanzien aan het hof van de graaf van Holland. Na de dood van zijn vader in 1344 werd Arnold heer van IJsselstein en in 1346 werd hij door de gravin van Holland beleend met de drie lenen IJsselstein, Benschop en Noord Polsbroek, die sindsdien de heerlijkheid 'Baronie IJsselstein' werden genoemd. Mogelijk heeft zijn dochter, Guyette van IJsselstein, de graftombe laten oprichten. Niet alleen ter bevordering van het zieleheil van haar ouders en grootouders, maar ook als gedenkteken voor het geslacht IJsselstein. Deze familie had immers IJsselstein laten groeien van een nederzetting tot een kleine stad.
Literatuur
- Xabier Jense, '...Zegen of glorie - Over het middeleeuwse grafmonument in de Nederlands Hervormde Kerk te IJsselstein' in: Stichting Historische Kring IJsselstein; No. 89, december 1999
- Kerkegids IJsselstein, Uitgave Historische Kring IJsselstein 1981
- Philippe Ariès, Het beeld van de dood; Nijmegen, 1987
- Redengevende omschrijving Ned. Herv. Kerk IJsselstein; RDMZ
* Potsdam (Dui.) 27 januari 1859 - † Doorn 4 juni 1941
Op een landgoed op de Utrechtse Heuvelrug rust in een mausoleum de laatste Duitse keizer, Wilhelm II. Het lijkt een vreemde en eenvoudige plek voor een monarch die een grote voorliefde had voor pracht en praal. De vraag rijst waarom de voormalige keizer in Doorn rust en niet in een monumentaal graf in Duitsland. Aanleiding destijds voor zijn verblijf in Nederland is het noodlottige einde van de Eerste Wereldoorlog, althans voor de keizer.
In 2007 startte Laura Fokkema met de cursus "Tuinkunst en Parken: Historie en instandhouding" [1]. Omdat ze zich al jaren bezig hield met begraafplaatsen koos ze voor een historisch onderzoek naar een begraafplaats. Om precies te zijn de begraafplaats Brandenburg in Bilthoven. De reden daarvan was dat min of meer beweerd wordt dat deze begraafplaats is aangelegd door Copijn. Hiervan is echter nooit sluitend bewijs geleverd. Haar onderzoek richtte zich dan ook op het ontstaan en de ontwikkeling van de begraafplaats met name van het groen.