Huis ter Heide - De begraafplaats van de Johannes Stichting op Sterrenberg
Vereniging Johannes-Stichting
In 1887 werd in Nieuwveen bij Alphen aan den Rijn de "Vereeniging 'Johannes Stichting' Christelijk Toevluchtsoord" opgericht. In de eerste drie artikelen van de statuten uit 1887 worden het doel en de grondslag van de vereniging geformuleerd: (1) "Het doel der Vereeniging is, zich het lot van verstootene, onverzorgde, hulpbehoevende, oude, zwakke of gebrekkige personen, hetzij gehuwd of ongehuwd, aan te trekken." (2) "Haar doel tracht zij te bereiken door hen, die aan haar toevertrouwd worden, op te nemen in hare gestichten, hen geheel te verzorgen en te leiden in Christelijke liefde en barmhartigheid, overeenkomstig Gods onfeilbaar Woord." (3) "De Vereeniging staat ten opzichte der Heilige Schrift, op het standpunt van de officieele belijdenissen uit de dagen der reformatie." Op den duur ging men zich vooral richten op de verzorging van zwakzinnigen. Maar ook zwaksocialen, epileptici, randpsychiatrische mensen, soms ook alcoholici, ongehuwde moeders, zwervers of mensen met een 'vreemd' gedrag vonden er onderdak. In 1990 werd de vereniging omgezet in een stichting.
Sterrenberg
In 1917 kocht de Vereniging Johannes Stichting van de Bouw- en Exploitatiemaatschappij 'Primrose' te Amsterdam een terrein van 18 ha gelegen aan de zuidzijde van de Amersfoortseweg in Huis ter Heide. Huis ter Heide is een buurtschap in de gemeente Zeist. In het kadaster wordt het terrein omschreven als: 'laan, hakhout, heide en dennenbos'. Het aangekochte terrein behoorde vroeger tot de buitenplaats Sterrenberg. Men had de grond gekocht met het doel er een nieuw gesticht voor zwakzinnigen te bouwen. Als gevolg van de Eerste Wereldoorlog werden de nieuwbouwplannen vertraagd en duurde het tot 1926 voordat men met bouwen kon beginnen. In 1928 had de opening van de nieuwe inrichting aan de Amersfoortseweg in het buurtschap Huis ter Heide plaats. Het gebouw was een ontwerp van de Amsterdamse architect Tjeerd Kuipers. Het nieuwe gebouw bood plaats aan driehonderd verpleegden.
De naam van de inrichting werd in 1973 in het kader van de modernisering in de zwakzinnigenzorg, maar ook omdat de Johannes Stichting vaak verward werd met een gelijksoortige instelling in Rotterdam met een haast gelijkluidende naam, veranderd in Sterrenberg. Die nieuwe naam herinnerde aan de oude buitenplaats. Na een fusie draagt het christelijke centrum voor geestelijk gehandicapten sinds 1998 de naam 'Abrona'.
Aanleg en ingebruikneming van de begraafplaats
Het bestuur van de Vereniging Johannes Stichting vroeg nog voor de opening van het nieuwe gebouw op 16 maart 1928, aan het gemeentebestuur van Zeist vergunning voor het aanleggen van een bijzondere begraafplaats op het terrein van het gesticht. De vergunning werd op 28 februari verleend, waarbij de aandacht werd gevestigd op artikel 18 van de Wet op het begraven van lijken. In dat artikel werd bepaald dat elke begraafplaats door een muur, heining, rasterwerk of heg van tenminste twee meter hoogte moest worden afgesloten. Om te voldoen aan de door de wet gestelde voorwaarde werd om de nieuwe begraafplaats een hekwerk van vlechtdraad aangebracht. Binnen het hekwerk werd een strook van tien meter breedte van dichte beplanting met struiken aangelegd. De voorwaarde die Gedeputeerde Staten in 1972 bij het verlenen van een vergunning stelde, namelijk dat de begraafplaats door een behoorlijke aaneengesloten beplanting moest worden omgeven, was dus eigenlijk overbodig. Voor beplanting op de begraafplaats werd ook gezorgd. Op de begraafplaats stonden verder een stuk of tien forse bomen.
Vanaf de Amersfoortseweg gezien lag de begraafplaats in een bosperceel links van het hoofdgebouw. De afstand tot de Amersfoortseweg bedroeg 250 meter en tot het hoofdgebouw zeventig meter. De oppervlakte van de omheinde begraafplaats bedroeg ruim tachtig are. Het gedeelte daarbinnen waarop begraven kon worden had een grootte van 56 are; 100 meter lang en 56 meter breed. De toegang tot de begraafplaats lag aan de noordzijde en werd door een hek afgesloten.
{sidebar id=20}Vanaf het hek liep een recht pad naar de andere kant, dat de begraafplaats in twee helften verdeelde. De begraafplaats was in vakken verdeeld en bij elk graf was een betonnen paaltje met een grafnummer geplaatst. Het bestuur bepaalde in 1928 dat een plattegrond van de begraafplaats moest worden gemaakt, waarop de graven moesten worden ingetekend met vermelding van vak en grafnummer, alsook de naam, sterf- en begrafenisdatum van de overledene.
De begraafplaats werd voor het begraven van zowel patiënten als voor medewerkers van de instelling gebruikt. De begraafplaats werd in gebruik genomen met de begrafenis van de patiënt Willem Burger, die op 4 mei 1928 overleed. Die begrafenis vormde voor het bestuur aanleiding om te bepalen dat in één grafruimte slechts één lijk begraven mocht worden en dat boven de lijkkist niet het wettelijke minimum van 65 centimeter, maar minstens zeventig centimeter aarde zou komen. Ruim een jaar later, op 25 mei 1929, overleed de verpleegster Anna van der Woude. Zij werd er als eerste personeelslid begraven. Haar grafsteen staat er nog steeds.
De kosten voor een begrafenis bedroegen in die jaren ongeveer vijftig gulden. In 1970 bedroegen de kosten twee honderd gulden, inclusief de grafkist; ook voor die tijd een laag tarief. Het gestichtbestuur besloot in zijn vergadering op 5 september 1928 dat geen bijdrage zou worden verleend in de kosten van een begrafenis, indien de overleden patiënt elders werd begraven.
In de vergadering van het gestichtbestuur op 24 maart 1928, direct na de opening van het gebouw, werd geconstateerd dat nog geen baar en lijkkisten aanwezig waren. Besloten werd dat als de architect daar niet voor zou zorgen, hetgeen wel de afspraak met hem was, de directeur twee of drie reserve lijkkisten en een baar zou bestellen bij de timmerman W.J. Boot in Zeist.
Droevig sterfgeval
Onder dit kopje wordt in de notulen van het gestichtbestuur van 29 augustus 1929 melding gemaakt van de zelfmoord van een van de patiënten. Dat die patiënt suïcidaal was, stond niet in zijn medisch dossier. De directeur deelde mee dat een correspondent van De Telegraaf geprobeerd had sensatie te wekken door bij het Burgerlijk Armbestuur van Amersfoort te vertellen dat in het gesticht van de Johannes Stichting drie of vier zelfmoorden per maand voorkwamen en dat er twijfel bestond of van het begraven van hen die zelfmoord gepleegd hadden, wel aangifte gedaan werd op het gemeentehuis van Zeist. 'Gepubliceerd heeft hij die leugens echter niet.', aldus de directeur.
Aula
Bij de begraafplaats hoorde ook een aula. Het uit de eerste bouwfase van de instelling daterende gebouw was opgetrokken in baksteen en deed denken aan een kapel. Het gebouw had een rechthoekige grondvorm van 5,50 m x 3,50 meter en een nokhoogte van 6,70 meter. Een ietwat terugliggende, dubbele, boogvormige deur gaf toegang tot de aula. Het gebouw had een vrij spits zadeldak. Alleen een hoog, smal raampje boven de deur zorgde voor lichttoetreding. Tegen de aula aan was een berging gebouwd, die waarschijnlijk dienst deed voor het opbergen van het gereedschap en de baar. De ingang was in de westgevel gesitueerd en lag vlakbij het pad naar de begraafplaats. In 1962 werd de aula verbouwd tot bergruimte, waarbij het gebouw werd verlaagd en een platdak kreeg. In hetzelfde jaar werd tegenover de oude aula een nieuwe aula met een mortuarium gebouwd. Circa vijftien jaar later werd de nieuwe aula bestemd tot bejaardensoos en sinds 1990 is hierin een kinderdagverblijf gevestigd. De oude aula werd later afgebroken.
Sluiting begraafplaats
Het algemeen bestuur van de Johannes Stichting vroeg zich in zijn vergadering van 29 april 1970 af of het nog wel zinvol was een eigen begraafplaats in stand te houden. Het plannen van de uitbreiding van de gebouwen, werd er door bemoeilijkt. Men vond de begraafplaats ook allerminst fraai. In zijn vergadering op 30 september van hetzelfde jaar besloot het bestuur dat er niet meer begraven zou worden op de eigen begraafplaats. Het bestuur liet in een brief van 18 februari 1971 aan het gemeentebestuur weten dat men de begraafplaats met ingang van 18 oktober 1970 buiten gebruik had gesteld. De datum van de definitieve sluiting van de begraafplaats is 11 maart 1971.
Volgens de Wet op de lijkbezorging moest een gesloten begraafplaats gedurende tien jaar onaangeroerd blijven liggen. Na die periode mocht de grond bezaaid of beplant worden, mits hij niet dieper dan een halve meter werd vergraven. Uitgraving tot een grotere diepte was binnen dertig jaar na sluiting alleen geoorloofd met een vergunning van Gedeputeerde Staten.
In de laatste jaren voor de sluiting werd al minder gebruik gemaakt van de begraafplaats. Veel families lieten hun overleden familielid in zijn geboorteplaats begraven. Na de sluiting moest de directie bij het ontbreken van nabestaanden de teraardebestelling regelen in overleg met bijvoorbeeld de gemeentelijke sociale diensten. Voortaan zouden in voorkomende gevallen de overleden patiënten op de Algemene Begraafplaats in Zeist worden begraven.
In de veertig jaar dat de begraafplaats gebruikt werd, zijn er ongeveer 540 personen begraven. Zogenaamde eigen graven werden niet uitgegeven en met de familie van de overledenen waren geen afspraken gemaakt over de duur van de grafrechten.
Inrichting gedenkplek
Ruiming
Tien jaar nadat de begraafplaats buiten gebruik was gesteld, ontvouwde het bestuur van Sterrenberg, sinds 1973 de nieuwe naam van de instelling, in 1980 een stedenbouwkundig plan. In dit plan was op de plek van de begraafplaats een gebouw gepland, waarin zowel een zwembad, een gymnastiekzaal als een fysiotherapeutisch centrum zou worden ondergebracht. Om dit onderdeel van het stedenbouwkundige plan te kunnen uitvoeren, was ruiming van de begraafplaats noodzakelijk. De vergunning daartoe werd door Gedeputeerde Staten op 15 maart 1983 verleend. Het was niet de bedoeling van het bestuur van Sterrenberg om alle herinneringen aan de begraafplaats uit te wissen. Men wilde rekening houden met aspecten van piëteit tegenover de doden en hun nabestaanden. Uit ethische overwegingen was het wel noodzakelijk een oplossing te vinden voor de slechte staat waarin de begraafplaats verkeerde. Gedacht werd aan het inrichten van een gedenkplek. In de jaren 1981 en 1982 werd nagedacht welke wettelijke procedures er gevolgd moesten worden en hoe dat plan kon worden uitgewerkt. Eind januari, begin februari 1983 werd in enkele kranten geadverteerd om belanghebbenden attent te maken op de voorgenomen veranderingen op de begraafplaats. Het dagelijks bestuur stemde op 16 februari 1983 in met het besluit van de bestuurscommissie om een krediet beschikbaar te stellen voor het ruimen van de begraafplaats en het inrichten van een gedenkplek. De opdracht tot de ruiming van de graven werd op 7 april 1983 verleend aan een hoveniersbedrijf uit Amsterdam. Nadat de opdracht was verstrekt, werd het bedrijf op 10 mei, vlak voor de aanvang van de werkzaamheden, nogmaals op het hart gedrukt dat grote waarde werd gehecht aan een zorgvuldige ruiming. De begraafplaats is aangelegd op zandgrond, waardoor ook de skeletten sneller vergaan dan bijvoorbeeld in kleigrond. De stoffelijke resten van de ongeveer 540 overleden personen werden herbegraven in een massagraf in de nieuw aan te leggen gedenkplek. Voor het herbegraven van de stoffelijke resten werd een put gegraven van circa zestien vierkante meter met een diepte van twee meter. Als plaats hiervoor had men een plek in de zuidoosthoek van de begraafplaats gekozen. Het ruimen van de graven en het herbegraven heeft ongeveer drie maanden in beslag genomen. Achteraf bleek dat het gebouw toch niet op de oorspronkelijk beoogde plek kwam.
Programma van eisen
Voor de aanleg van de gedenkplek werd een programma van eisen geformuleerd. Dit programma is van 18 april 1983. Over de functie werd vastgesteld: 'De gedenkplek zal voor bewoners, familie en andere belangstellenden de gedachtenis hebben aan de eertijds hier begraven personen, [en] een punt zijn waar die gedachtenis kan plaatsvinden. Zij zullen dit ook in de toekomst blijven zien als een begraafplek. Het zal als zodanig dan ook een funktie hebben.' Aan deze bijzondere plek werden de volgende eisen gesteld: 'Het moet herkenbaar, bereikbaar zij. / Je moet er naar verwezen worden en het moet bij Sterrenberg horen. / Het mag ook als begraafplaats herkenbaar zijn, in de uitvoering moet dit tot uiting komen. / Nadrukkelijk, de huidige bewoner wil op die plek een stukje begraafplaats terug vinden. / Er moet een afbakening plaatsvinden van de plek door middel van planten of andere materiaal. Toch moet het ook in de omgeving zijn plaats en aanpassing vinden. / De bestaande grafstenen op of in de gedenkplek verwerken.'
Monument
In het programma van eisen van 18 april 1983 werd voorgesteld een kunstenaar in te schakelen voor het ontwerpen van een klein monument op de plek zelf of bij de verwijzing naar de plek. Dat idee werd binnen de Johannes Stichting overgenomen en men was het er over eens dat het monument de gedachten over leven en dood en opstanding moest weergeven. Als mogelijke beeldhouwer werd gedacht aan de Utrechtse beeldhouwer J.L. Esenkbrink (1933-1995). Hij kreeg de opdracht een herkenbaar, ruimtelijk kunstwerk te vervaardigen. Een klein monument is het zeker niet geworden.
In het meerdere malen genoemde programma van eisen was nadrukkelijk bepaald dat de bewoners op die plek een stukje begraafplaats terug willen vinden. Een aantal bewoners van Sterrenberg werd uitgenodigd voor een bijeenkomst op 31 augustus 1983 om samen met de beeldhouwer en nog enkele personen over het op te richten monumenten te praten. De directeur schreef in zijn brief aan die bewoners: 'Zoals jullie weten zijn we bezig de vroegere begraafplaats op ons terrein heel anders in te richten. Maar tegelijk moet toch ook ongeveer op die plaats de herinnering aan die begraafplaats blijven. Wij mogen er aan blijven denken dat daar vroegere bewoners, soms ook vrienden en bekenden, begraven zijn en we mogen er aan blijven denken dat aan het eind van een mensenleven de dood komt. Maar we weten óók, vanuit de Bijbelse Boodschap, dat de dood niet het einde is, dat Christus ons een eeuwig leven heeft beloofd. Op die nieuw ingerichte begraafplaats nu willen we deze gedachten zichtbaar maken. We gaan daarbij de grafstenen gebruiken, maar we vragen ook aan een beeldend kunstenaar (een "beeldhouwer") om ons daarbij te helpen. Maar deze kunstenaar wil graag met ons praten over leven en dood en over wat we daarbij denken. Als we daarover gepraat hebben, kan hij een mooier beeld maken, in steen of hout.'. Op 18 oktober werden ze weer uitgenodigd. Nu om de tekeningen te bekijken die de beeldhouwer had gemaakt over dood en leven, de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, en om samen een keuze te maken. Nadat in overleg met de bewoners een keuze in de ontwerpen was gemaakt, plaatste hij op 8 december 1983 kartonnen modellen van het ontwerp, zodat het in loco kon worden beoordeeld.
De bewoners die bij de keuze van het ontwerp al eerder betrokken waren, brachten op 16 mei 1984 een bezoek aan het atelier van de beeldhouwer in Utrecht.
Als materiaal voor het monument werd blauwe hardsteen gekozen en het bestaat uit vier platen van 2,20 x 1,50 x 0,10 meter en zes platen van ongeveer 2,00 x ongeveer 1,30 x 0,02 meter. De zes platen werden op de grondplaten verlijmd en vormen zo hierop reliëfs. Het kunstwerk beeldt de elementen van leven en dood, van aarde en hiernamaals, gezien vanuit het Christelijk perspectief van de wederopstanding en de verlossing door Christus uit. De voorstellingen zijn in figuratieve stijl gemaakt. Begin juni 1984 was het kunstwerk gereed en werd het geplaatst.
{sidebar id=21 align=left}Drie platen van het monument zijn op gelijke onderlinge afstand aan de buitenrand van het plein opgesteld. De vierde plaat staat op de rand van het binnenplein. De middelste van de drie platen is links naast het toegangspad geplaatst, maar zodanig dat deze de plaat die op de rand van het binnenplein staat, overlapt. De beeldhouwer heeft in beide platen, de een aan de rechterkant en de ander aan de linkerkant, in een cirkel een deel van een kruis uitgehakt. Als men over het toegangspad aan komt lopen, ziet men daar waar de beide platen elkaar overlappen een kruis. Het kruis staat symbool voor de dood. Door in perspectief een kruis te tonen, probeert de beeldhouwer te zeggen dat door de dood heen ook een opstanding is, een overwinning op de dood. Deze beide platen hebben aan weerszijden een voorstelling in reliëf. De twee andere alleen aan de pleinzijde. De eerste plaat beeldt de vertroosting uit, de ommezijde treurende mensen. De plaat op de rand van het binnenste plein laat aan een kant juichende mensen zien en aan de zijde een dansend paar. Op de andere twee platen staan engelen en mensen afgebeeld die op bazuinen blazen.
Aanleg
De gedenkplek is een ontwerp van Mien Ruys van het gelijknamige Buro Mien Ruys Tuin & Landschapsarchitectuur BV. De opdracht werd eind 1983 aan dit bureau verstrekt, alhoewel het sinds het begin van de werkzaamheden op de begraafplaats bij dit project betrokken was. Bij de vormgeving van de gedenkplek was de kunstenaar het leidende motief, maar de inbreng van Mien Ruys is zeker groot geweest. Men had tot die volgorde besloten om de kwaliteit van de gedenkplek geen gevaar te laten lopen. Behalve het monument, waren er nog de ongeveer vijftig grafmonumenten afkomstig van de oude begraafplaats. Nadat ze waren gerestaureerd, werden ze naar de gedenkplek overgebracht om daar een nieuwe plaats te krijgen.
De gedenkplek heeft de vorm van een cirkel, om zo een naar binnen gekeerde plek te creëren. Het ronde plein dat aangelegd werd, heeft een doorsnede van zeventien meter. De maat mocht niet te groot maar ook niet te klein zijn, voor het oproepen van een gevoel van intimiteit. Het grootste deel van het plein is nu beplant met een groene bodembedekker en daartussenin ligt een aantal grafzerken. Bij de aanleg was gekozen voor een laagblijvende rozensoort. Na een paar jaar zijn de rozen echter verwijderd. Voor de soberheid van de plek is bewust gekozen voor één soort beplanting. Het middenpunt wordt gemarkeerd door enkele struiken en er liggen enkele maaskeien. De buitenste rand van het plein is een klinkerpad ter breedte van 1.40 meter. Langs het pad staan aan weerszijden de stèles opgesteld. Een van deze is afkomstig van het graf van zuster Anna van der Woude, waarschijnlijk de oudste grafsteen. Het pad wordt voor de helft aan de buitenkant afgesloten met een taxushaagje en voor de andere helft aan de binnenkant. Het taxushaagje is ongeveer 75 centimeter hoog. Het haagje wordt regelmatig onderbroken door de stèles. Oorspronkelijk stond er een haagje van lariks, maar deze plant wilde daar niet goed groeien.
Een grindpad leidt van de weg naar de gedenkplek. Van de andere kant leidt een boslaantje naar de gedenkplek. Een zitbank biedt de gelegenheid om plaats te nemen en te mijmeren. Jammer dat aan de keuze van het model van de bank weinig aandacht is besteed. De gehele gedenkplek wordt aan het oog onttrokken door bosschages, maar vormen tevens het decor voor het monument.
Ingebruikneming
'Nu het voorjaar is begonnen en alles weer groen wordt, zijn wij ook toe aan de definitieve inrichting van de "gedenkplek".', met deze woorden nodigde de directeur in een brief van 22 april 1985 de beeldhouwer uit voor de ingebruikneming. Op 7 juni 1985 werd de gedenkplek met een korte bezinningsbijeenkomst in de kerkzaal 'Het Lichtpunt' officieel in gebruik genomen. (2002)
Bronnen
- Archief der gemeente Zeist, 1599-1905, inv.nrs. 784, 785 en 800; Gemeentearchief Zeist (GAZ)
- Idem, 1906-1945, inv.nr. 1596; GAZ
- Idem, 1966-1975, ds.nr. 9884; GAZ
- Idem, 1976-1985, ds.nr. 13155/GEM 3123; GAZ
- Bouwarchief, ds.nr. BWT 11793; GAZ
- Archief van de Johannes Stichting te Woerden, Alphen aan den Rijn en Huist ter Heide (U), 1887-1989, inv.nrs. 83, 505 en 1030; Streekarchief Rijnstreek
- Gereformeerde stichtingen van barmhartigheid in Nederland, z.pl. [1927]