Velen zien Eindhoven als een jonge stad, niet te vergelijken met die andere Brabantse steden als Breda en ’s-Hertogenbosch. Toch lijken al die steden qua historie behoorlijk op elkaar, zeker als je weet dat het huidige grondgebied van Eindhoven al rond de zevende eeuw bewoond werd. Dat is waarschijnlijk vroeger dan in welke andere stad dan ook in Noord-Brabant.
{seog:disable}Sporen die wijzen op die hoge ouderdom zijn vooral gevonden in Woensel. Evenwel heeft de stad Eindhoven vanaf de negentiende eeuw een geheel andere geschiedenis doorgemaakt en heeft het een geheel eigen identiteit ontwikkeld. Funerair lijken beide steden meer op elkaar. Begraven deden ze eeuwenlang op een middeleeuws kerkhof, terwijl beide steden in de negentiende eeuw worstelden met de aanleg van een nieuwe begraafplaats. Beide steden hadden daarvoor geen ruimte binnen de gemeente, waardoor ze aangewezen waren op dorpen in de omgeving. ‘s-Hertogenbosch vond in Orthen ruimte voor een begraafplaats en Eindhoven aanvankelijk in Woensel (1832) en daarna in Gestel (1877), allebei net buiten de stad. Pas na 1920 werd de gemeente Eindhoven flink uitgebreid en kon de groei van de stad grootschalig worden opgepakt. Dat betekende dat veel van het oude verdween, waaronder veel oude begraafplaatsen.
Geschiedenis Eindhoven
Op de plek waar Eindhoven ontstond, vloeien twee beken samen, de Gender en de Dommel. De weg van ‘s-Hertogenbosch naar Luik kruiste hier de weg van Antwerpen naar Keulen op een plek waar beide beken gemakkelijk waren over te steken. Voor een kleine 700 meter liepen de beiden wegen even gelijk op. Deze locatie was ideaal voor een handelsnederzetting, reden waarom de hertog van Brabant hier kort na 1203 een stad stichtte. Dat was vlak nadat hij dit gebied had ‘verworven’. De plek van de stichting is ook gekozen vanwege de strategische ligging op het einde van een lange zandrug tussen de beekdalen van Gender en Dommel. Langs de Rechtestraat, die beide oversteekplaatsen verbond, werden de eerste huizen gebouwd en daaruit ontwikkelde zich de nederzetting. In 1232 kreeg de nederzetting vrijheidsrechten en marktrecht van hertog Hendrik I van Brabant.
De stad groeide daarna en werd steeds belangrijker. De stad was al in 1340 versterkt. In 1389, wanneer de hertog van Gelre met zijn troepen in Brabant dorpen berooft en verbrandt, blijken de vestingwerken van Eindhoven in niet al te beste staat te verkeren. In datzelfde jaar kreeg de stad toestemming om in Stratum gemeenschappelijke heidegronden te verkopen om met de opbrengst de stad “te vesten ende stercken”. Later, tussen 1413 en 1421, liet de heer van Eindhoven in de stad een nieuw kasteel bouwen ter vervangen van het oude kasteel Die Haghe (in Woensel). Dat oude kasteel werd tot klooster bestemd. Niet lang nadat Eindhoven stadsrechten kreeg, werd in de stad een kerk gebouwd. Deze kerk werd in 1340 voor het eerst genoemd, was gewijd aan Sint-Catharina en was een dochterkerk van de Sint-Petruskerk in Woensel. Volgens de huidige inzichten had de stad vanaf het begin van de dertiende eeuw alleen een begraafplaats, maar nog geen kerk. In 1399 werd de kerk verheven tot kapittelkerk [1]. Daarnaast stond in de kerk een beeld van Onze-Lieve-Vrouw Presentatie, dat vooral in de zestiende eeuw doel was van bedevaarten.
Het groeiend belang van Eindhoven ontging andere partijen niet. Zo werd de stad in 1486 door de Geldersen verwoest waarbij de kerk afbrandde. Herstel van de stad en kerk viel niet mee omdat de net weer opgebouwde stad in 1543 door Maarten van Rossum werd geplunderd en er in 1554 een stadsbrand volgde. In 1566 volgde de Beeldenstorm die Eindhoven ook niet ongemoeid liet. Van 1568 tot 1590 was de stad tot viermaal toe afwisselend in Spaanse of Staatse handen. In de kalmere periode 1609-1629 herstelde het katholieke geloofsleven zich, maar na de val van 's-Hertogenbosch in 1629 keerde het tij en werd de druk op de katholieke kerk langzaam opgevoerd tot in 1648 de Catharinakerk onttrokken werd aan de katholieke eredienst.
Ondertussen was de wederopbouw van de stad ter hand genomen, waarbij het in verval geraakte kasteel in 1676 werd gesloopt. In de zeventiende eeuw neemt de reeds lange tijd bestaande textielnijverheid in belang toe en groeit nog harder in het begin van de negentiende eeuw na voltooiing van de steenweg tussen ’s-Hertogenbosch en Luik. Verdere verbeteringen in de bereikbaarheid van de stad door de aanleg van het Eindhovens Kanaal in 1846 en de spoorwegen in 1866 zorgden in eerste instantie voor een industriële opbloei van de textiel en tabaksnijverheid. De groei werd verder aangejaagd door de komst van de eerste gloeilampenfabriek in 1891. De geschiedenis en de groei van de stad in de twintigste eeuw is ook terug te zien in de funeraire geschiedenis van de stad. Eeuwenlang begroef men de doden in de stad bij en in de Catharinakerk. Daar kwam in de negentiende eeuw een eind aan.
Ontstaan van de huidige gemeente
De groei van Eindhoven hing sterk samen met omringende dorpen als Woensel, Stratum, Strijp, Gestel (en Blaarthem) en Tongelre. Vanuit het dorp Woensel werd de kerk van Eindhoven gesticht en het belang van de omliggende dorpen was altijd al groot voor Eindhoven. Langs de uitvalswegen groeiden de dorpen aan de stad vast en zelf trokken de meeste dorpen in de negentiende eeuw ook de nodige industrie aan die het belang van Eindhoven nog meer deed groeien. Alle dorpen waren tot de Franse tijd bestuurlijk zelfstandig. In de Franse tijd werd Blaarthem bij Gestel gevoegd en Eckart bij Nederwetten. De meeste dorpen gingen na de Franse tijd weer verder als zelfstandige gemeenten met dien verstande dat Nederwetten weer opgeheven werd en Eckart en Woensel nu samen verder gingen.
In 1874 werden kleine gedeelten van Tongelre en een groter stuk van Woensel bij de stad gevoegd. Daar was een behoorlijke strijd aan vooraf gegaan waar Eindhoven nogal wat bij te verliezen had. De toenmalige begraafplaats van Eindhoven lag namelijk op het geannexeerde stuk grond in Woensel, zodat Eindhovenaren nu weer op eigen grondgebied begraven werden. De gemeenten Woensel, Stratum, Strijp, Gestel en Tongelre werden in 1920 door Eindhoven geannexeerd. Al deze gemeenten hadden ook eigen begraafplaatsen, al dan niet bij de kerken, zoals vanaf 1869 voorgeschreven was in de Wet op het Begraven van Lijken. Een aantal van deze begraafplaatsen zou na 1920 een belangrijke rol gaan spelen voor de stad. Vele andere begraafplaatsen verdwenen en raakten vergeten.
Verdwenen in Eindhoven – stad
Catharinakerkhof, Middeleeuwen - 1857
De Catharinakerk was de enige middeleeuwse kerk in de stad. Het is aannemelijk dat de eerste bewoners van Eindhoven begraven werden op de plek waar later een kerk werd gebouwd. In eerste instantie kerkten de inwoners van Eindhoven in Woensel. Kerkelijk behoorde Eindhoven tot in de zestiende eeuw tot de parochie Woensel. Maar zeker nadat in 1399 in de Catharinakerk een kapittel was gesticht, stond de belangrijkste kerk van die parochie in Eindhoven. Bij archeologische opgravingen zijn bij de kerk veel middeleeuwse graven teruggevonden. De oudste graven dateren uit de periode 1200-1350. Een eerste vermelding van het kerkhof dateert uit 1416. Het kerkhof lag aan de zuidkant van de kerk, rond de toren. Rond 1590 is het kerkhof uitgebreid met enkele aangrenzende percelen. In 1610 is voor het eerst sprake van een muur om het kerkhof. Uit de kerkarchieven is bekend dat deze muur daarna herhaaldelijk gerepareerd werd. Tussendoor werd het kerkhof regelmatig opgehoogd. Uit de achttiende eeuw is bekend dat er karren zand het kerkhof werden opgebracht. Vanaf 1675 is er sprake van een knekelhuis op het kerkhof. Het kerkhof was er niet alleen voor de doden, er vonden ook bijeenkomsten plaats. Dat kon omdat er voornamelijk gras groeide met waarschijnlijk aan de rand lindebomen. Een gebouw bij de toren werd ook gebruikt als school en later als stalling voor de brandspuit van de stad. Het kerkhof was de enige begraafplaats in de stad en werd gebruikt voor alle doden, totdat de joden vanaf 1747 hun eigen begraafplaats kregen in Woensel.
Aan het eind van de achttiende eeuw blijkt het kerkhof behoorlijk verwaarloosd. De muur was niet onderhouden en de omwonenden dumpten hier hun huisvuil en lieten hier hun vee weiden. In 1802 was er sprake van een sterke stank op het kerkhof. Rond die tijd is ook een vermelding van het feit dat er op het kerkhof een kuil werd gegraven voor het herbegraven van losse beenderen. Die praktijk werd al in de late middeleeuwen toegepast, wat wijst op periodieke ruimingen van graven. Ondanks dat het erop leek dat het kerkhof volop gebruikt werd en dat er nauwelijks ruimte was, bleken andere belangen voor te gaan. Zo werd in 1804 een deel van het kerkhof opgeofferd om de Kerkstraat te verbreden. In 1832 had het kerkhof een oppervlakte van 2.300 m2. Dat lijkt nauwelijks genoeg voor de stad die rond die tijd al ruim 3.000 inwoners telde. Maar er werd ook nog in de kerk zelf begraven. Hoewel de kerk sinds 1648 in protestantse handen was, werden ook katholieken hier begraven. Met de inkomsten kon de kleine protestantse gemeenschap het onderhoud van de kerk betalen.
Nadat in 1810 de Catharinakerk weer in handen was gekomen van de katholieken bleek het gebouw niet alleen in slechte staat te verkeren, maar bleek het ook al gauw te klein. Om een nieuwe kerk te kunnen bouwen werd in 1857 het kerkhof gesloten. Buiten de veste was al in 1832 een nieuwe begraafplaats aangelegd, gelegen in de gemeente Woensel. Het kerkhof was echter ook nog in gebruik. Bij latere opgravingen zijn veel sporen gevonden van het kerkhof en de knekelkuilen die in de loop der tijd zijn gebruikt.
Tweede Catharinakerkhof, 1832-1900
De nieuwe begraafplaats, hoewel het in de volksmond het kerkhof bleef heten, was gelegen aan een stukje grond tegenover de stadsgracht. Vandaag de dag moet de locatie gezocht worden aan de Raiffeisenstraat en op een deel van de daarachter gelegen parkeerplaats. Sommige bronnen stellen dat de gemeente dit terrein al in 1832 kocht. Dat komt ook overeen met het Koninklijke Besluit dat in 1829 was ingegaan waarbij gemeenten met meer dan 1.000 inwoners een begraafplaats moesten aanleggen die op minstens vijftig meter afstand van de bebouwing lag. Ondanks het verbod bleef ook het oude kerkhof nog in gebruik. Mogelijk dat toen al niet meer de parochie, maar de gemeente de eigenaar van de begraafplaats was. In ieder geval werden in 1857 de overblijfselen van de graven van het oude kerkhof overgebracht naar de nieuwe begraafplaats. Hoewel nieuw, was de begraafplaats niet veel groter dan het oude kerkhof (3.000 m2) en al snel bleek dat deze plek niet echt geschikt was. Het lag te dicht bij de bebouwing van de stad en bij de aanleg was al duidelijk dat het op termijn te klein zou zijn om alle doden te begraven en het daarnaast de ontwikkelingen in het gebied in de weg zou staan. Het kerkbestuur keek daarom uit naar een locatie aan de rand van de toenmalige stad. Toen deze werd gevonden, net buiten de toenmalige gemeente, werd na nog geen vijftig jaar het tweede Catharinakerkhof alweer gesloten.
Met inachtneming van de wettelijke grafrust zijn rond 1900 de laatste graven geruimd. Er zijn echter ook verhalen dat de graven al in 1884 werden geruimd en dat die ruiming destijds door Vincent van Gogh getekend is. Hoe dan ook, enkele graven werden overgebracht naar het nieuwe Catharinakerkhof, zoals het graf van de ongehuwde jonkvrouw Theodora O.M.J. baronesse Hackfort tot Ter Horst en dat van jonkheer Alexander lgn. de Maurissens en zijn echtgenote vrouwe Susanne P. Soulier. Bij bouwwerkzaamheden in de jaren negentig van de twintigste eeuw werden echter nog enkele zakken met menselijke botresten gevonden. De ruiming van een eeuw eerder was dus niet volledig geweest.
Algemene begraafplaats 1877-1922
Toen het kerkbestuur van de Sint-Catharinaparochie in 1877 een nieuwe begraafplaats liet aanleggen buiten de stad, verkocht ze een aanpalend stukje grond van 4,90 are aan de gemeente. De grond lag in de gemeente Gestel en Blaarthem en werd bestemd tot algemene begraafplaats van de gemeente Eindhoven. De algemene begraafplaats werd door een hoge heg afgescheiden van het katholieke deel. Na de annexatie van de omliggende dorpen in 1920 en de vorming van Groot Eindhoven, werd voor de hele stad een algemene begraafplaats in gebruik genomen bij de Oude Toren in Woensel. Die begraafplaats was voor 1920 de algemene begraafplaats van Woensel. Het algemene deel van het Catharinakerkhof werd daarom in 1922 gesloten en kwam door een grondruil in 1932 weer in eigendom van het kerkbestuur. In 1937 werden de resterende graven overgebracht naar Woensel met uitzondering van een grafkelder. Vandaag de dag is de locatie in gebruik als parkeerplaats, waarvan de ingang ligt aan het Frederik van Eedenplein. Onder parkeerplaats nummer 4 bevindt zich nog de grafkelder van de familie Van Dissel-Heusden waarin het echtpaar met hun twee kinderen is bijgezet. Van Dissel was een linnenfabrikant.
Zusters van Liefde, 1846-1935
De Zusters van Liefde van Tilburg hadden in de negentiende eeuw een Liefdesgesticht tussen de Rozemarijnstraat (nu Jan van Lieshoutstraat) en de Vestdijk, dat in 1887 werd uitgebreid. In de tuin werd bij gelegenheid van het overlijden van de eerste zuster in 1846 een kleine begraafplaats ingericht. In 1881 werd besloten het begraafplaatsje op te schuiven naar het oosten. Door uitbreidingen van het Binnenziekenhuis (later Catharinaziekenhuis) moest het zusterkerkhof in 1935 verdwijnen uit de tuin. De graven van 53 nonnen en een verpleegster werden overgeplaatst naar het Sint-Catharinakerkhof en bijgezet in een verzamelgraf. Daar werd verder begraven. Het aparte grafveld (G21) is nog steeds te herkennen omdat de graven hier oostwest georiënteerd liggen, terwijl alle overige graven, behalve die van de pastoors, in een noord-zuid oriëntatie liggen. Bij archeologische opgravingen in 1989, voorafgaande aan de bouw van winkelcentrum Heuvelgalerie, werden op het terrein van het voormalige Binnenziekenhuis twee grafkisten gevonden in het grondwater, die waarschijnlijk in 1935 aan de aandacht waren ontsnapt. Na opening van twee kisten trof men daarin stoffelijke resten die nog in goede staat verkeerden, waarschijnlijk van nonnen. De stoffelijke resten werden net als de andere resten herbegraven op het Sint-Catharinakerkhof.
Verdwenen in Eindhoven - Stratum
Stratum was lange tijd een klein dorpje, waarvan de kerk zo’n 600 meter ten zuiden van de stad Eindhoven lag. Feitelijk grensde de bebouwing van Stratum direct aan Eindhoven. Het voornamelijk agrarische dorp had al rond 1400 een kleine kapel, gewijd aan Sint-Joris. Stratum behoorde toen nog tot de parochie Woensel. Enkele eeuwen daarvoor werd al op deze plek gewoond, getuige de vondsten die gedaan werden bij opgravingen in 2004. In 1489 werd de kapel verheven tot zelfstandige parochiekerk. De agrarische gemeenschap is lang blijven bestaan, maar in de tweede helft van de negentiende eeuw werd het dorp meegezogen in de ontwikkelingen in de sigaren- en textielindustrie die toen in en rond Eindhoven tot grote bloei kwam. Tot 1920 was Stratum een zelfstandige gemeente die al enkele eeuwen haar doden op een eigen kerkhof begroef.
Stratum - voormalig Sint-Joriskerkhof, 1489-1887
Toen de Sint-Jorisparochie in 1489 een zelfstandige parochie werd, mocht zij ook beschikken over bezittingen als een doopvont, luidklokken en een eigen kerkhof. Dus is het aannemelijk dat er zeker vanaf die tijd bij de kerk een kerkhof heeft gelegen. Mogelijk werd er ook al bij de kapel begraven maar dat is niet zeker. Hoe het kerkhof er heeft uitgezien staat nergens beschreven. Een idee krijgen we van een tekening van H. Spilman (1721-1784) die hij maakte naar aanleiding van schetsen uit 1730 van zijn leermeester Abraham de Haen. Op de tekening zien we een open ruimte rondom een kerk met een laag koor, een hoog en breed schip en een losse klokkentoren.
In 1858 werd de noordoosthoek van het kerkhof gereserveerd als ‘bijzondere’ begraafplaats voor met name grafkelders. Voor hen ‘die het voorregt willen genieten daarop begraven te worden zullen betalen ten voordeelen der R.C. kerk van Stratum’: voor een gewoon graf 20 gulden, voor een gewoon graf met zerk 100 gulden en voor een gemetseld graf met zerk 200 gulden. Dat waren voor die tijd forse bedragen. In 1885 werd besloten een nieuwe kerk te bouwen om de groeiende parochie voldoende plaats te kunnen bieden. De nieuwe kerk werd een kleine 150 meter ten westen van de oude kerk gebouwd. Tegelijk werd besloten een nieuwe begraafplaats aan te leggen ten oosten van het oude kerkhof, de huidige Sint Jorisbegraafplaats. Het oude kerkhof werd in april 1887 voor het laatst gebruikt, op 12 augustus 1889 officieel gesloten en in 1903 geruimd. De oude kerk werd in 1900 afgebroken waarna de plek van de oude kerk met kerkhof geruime tijd braak lag totdat het later bebouwd werd met uitbreidingen van het Liefdesgesticht. Het oude kerkhof kwam weer even aan het licht toen in 2004 een opgraving plaats vond ter voorbereiding op een uitbreiding van zorgcentrum De Wilgenhof. Bij het uitgraven van de bouwput kwamen geen resten van de oude kerk aan het licht, maar wel een aantal losse graven en een zevental grafkelders. In twee grafkelders werden menselijke overblijfselen gevonden. De overige vijf waren geruimd en verplaatst naar de nieuwe begraafplaats. De in de twee kelders gevonden resten zijn die van jhr. Van der Beken Pasteel (rechter van Eindhoven) en zijn vrouw. De rechter was hier in 1864 begraven en zijn vrouw in 1879. De grafzerken van de kelders waren nog in goede staat en zijn na enige omzwervingen terecht gekomen op de kleine kloosterbegraafplaats, die onderdeel uitmaakt van het landgoed Eikenburg. Dit landgoed was vroeger eigendom van de vrouw van Van der Beken Pasteel. Zelf bezat de jonkheer een groot aantal ontginningen in ten zuiden van Eindhoven en in Woensel. Hun botten rusten in het Archeologisch Centrum in Eindhoven.
Stratum - Algemene begraafplaats, 1887-1939
Bij de aanleg van de nieuwe Sint-Jorisbegraafplaats in 1887 werd door de gemeente Stratum ook een kleine algemene begraafplaats aangelegd. Hoewel twintig jaar te laat, voldeed de gemeente hiermee aan de eisen van de Begrafeniswet van 1869. Ten noorden van de katholieke begraafplaats werd een smalle strook bestemd voor algemene graven. In 1903 vond een uitbreiding plaats vanwege ruimtegebrek. Nadat Stratum in 1920 bij Eindhoven was gevoegd, werd de begraafplaats van Woensel de algemene begraafplaats voor de hele gemeente. De algemene begraafplaats van Stratum werd in 1922 gesloten en in 1939 geruimd. In de krant werd de ruiming een lugubere klus genoemd maar ook werd aangegeven dat de stoffelijke resten overgebracht werden naar Woensel. Nadien is op de plek een poortgebouw geplaatst dat toegang geeft tot de Sint Jorisbegraafplaats en de rest van het perceel is in de naoorlogse jaren bebouwd met een rij woonhuizen.
Stratum - zusterbegraafplaats Liefdesgesticht Sint-Joseph, 1875 - ?
Naast de oude Sint-Joriskerk werd aan de Gasthuisstraat in 1868 het klooster ‘Den Zoeten Naam van Jezus’ gesticht door de zusters van Liefde van Tilburg met het doel van daaruit de christelijke werken van barmhartigheid te beoefenen. Bij het klooster kwam het R.K. Gasthuis en Liefdesgesticht Sint-Joseph, waarin bejaarden, zieken en armen werden verzorgd. Ook kwam er een bewaarschool en een meisjesschool. In de kloostertuin van het Liefdesgesticht werd een bijzondere begraafplaats aangelegd die alleen diende voor het begraven van de overleden zusters. In die tijd was het gebruikelijk dat ieder Liefdesgesticht een eigen begraafplaats had. Op aandringen van de bisschop van ’s-Hertogenbosch diende pastoor Lombarts van de Sint-Jorisparochie in 1875 een verzoek in bij de Gemeenteraad voor het aanleggen van de begraafplaats. Over de omvang en opzet van de begraafplaats is weinig bekend. In 1975 is het klooster afgebroken en vervangen door Verzorgingshuis De Wilgenhof. Door uitbreidingen van dit verzorgingshuis, dat nu Vitalis Wilgenhof heet, werd ook het terrein bebouwd, waar vroeger de oude kerk stond en het oude kerkhof lag.
Wanneer de kloosterbegraafplaats verdwenen is, is niet duidelijk. Is dat al gebeurd in 1903 bij de ruiming van het oude Sint-Joriskerkhof of misschien later? Feit is dat er op de nieuwe Sint-Jorisbegraafplaats een zerk op een verzamelgraf ligt met de tekst ‘Hier rusten de zusters van Liefde: bijgezet vanuit kloostertuin Stratum’ en dat er daarna zusters zijn begraven te beginnen met het jaartal 1958 (en eindigend in 1972).
Stratum - zusterbegraafplaats Sint-Josephziekenhuis 1934 - 1991 (?)
Op het terrein van het Sint-Josephziekenhuis aan de Aalsterweg lag vanaf 1934 een begraafplaats in de tuin van het ziekenhuis. Deze begraafplaats was alleen bestemd voor zusters. Onbekend is wanneer de begraafplaats is geruimd. Het ziekenhuis werd in gebruik genomen in 1932, in 1991 verhuisd naar Veldhoven en is daar in 2002 verder gegaan als Máxima Medisch Centrum. Waar de stoffelijke resten naar toe overgebracht zijn, is niet bekend. Navraag bij de orde van de zusters die de begraafplaats hebben gesticht, leverde geen informatie op.
Stratum – Geallieerde noodbegraafplaats Aalsterweg 1944 - ?
In 1944, tijdens de bevrijding van Eindhoven, werd aan de Aalsterweg, tegenover het Sint-Josephziekenhuis een tijdelijke begraafplaats aangelegd. Hier werden in de strijd omgekomen en in het ziekenhuis overleden geallieerde soldaten begraven. Ze zijn nadien allen overgebracht naar reguliere oorlogsbegraafplaatsen, waaronder dat in Woensel bij de Oude Toren.
Stratum – Tivoli, algemene begraafplaats Geldrop 1930 – 1972
Deze begraafplaats behoorde feitelijk nooit tot Stratum, maar omdat het wel aan de voormalige gemeente Stratum grensde, is ze hier genoemd. Totdat de gemeente Stratum in 1920 opging in de gemeente Eindhoven grensde deze aan de oostzijde aan de gemeente Zesgehuchten. Die gemeente werd op haar beurt in 1921 bij de gemeente Geldrop gevoegd. Vanaf 1929 werd op grond van de gemeente Geldrop de wijk Tivoli gebouwd, genoemd naar een boerderij met café uit 1873 gelegen aan de Leenderweg. In 1930 werd aan het latere Arnaudinaplein een noodkerk gebouwd. Het rectoraat (voorloper van een uiteindelijke parochie) werd onder de naam van Sint-Jozef gesticht door de Missionarissen van het Heilig Hart. De kerk was ondergeschikt aan de Maria- en Brigidaparochie te Zesgehuchten. In 1940 werd de eerste steen gelegd voor de definitieve kerk die iets meer naar het westen kwam te staan namelijk aan de Heezerweg. Het rectoraat kocht in 1930 ook grond voor het stichten van een eigen begraafplaats. Voor de aanleg van de ongeveer 1 hectare grote begraafplaats moest toestemming gegeven worden door de gemeente Geldrop. Diezelfde gemeente kocht eind 1930 40 are grond naast de katholieke begraafplaats om dit te bestemmen tot algemene begraafplaats. In hoeverre deze begraafplaats gebruikt is, is niet bekend.
Het algemene deel werd in 1972 afgestoten nadat het westelijke deel van Geldrop bij Eindhoven was gevoegd, inclusief de gehuchten Riel en Putten. Mogelijk is de begraafplaats overgenomen door de katholieke begraafplaats. Het rectoraat werd in 1978 een zelfstandige parochie maar in 2005 werd de kerk onttrokken aan de eredienst. In 2010 is de kerk gesloopt maar de toren is blijven staan. De begraafplaats lag geruime tijd vrij in de velden ten oosten van Tivoli maar is inmiddels ingebouwd door de nieuwbouwwijk Gijzenrooi.
Verdwenen in Eindhoven – Gestel en Blaarthem
Het dorp Gestel is een laatmiddeleeuwse nederzetting waar al in 1438 sprake is van een Lange Goorstraat, de latere Laagstraat. Aangenomen mag worden dat er toen ook al een Hoogstraat bestond. Het dorp bestond lange tijd hoofdzakelijk uit een open lintbebouwing langs de Hoogstraat en viel oorspronkelijk onder de parochie Blaarthem. Het dorp Blaarthem wordt al in de elfde eeuw genoemd en is mogelijk ontstaan bij het gelijknamige kasteel. De kerk van Blaarthem werd al halverwege de veertiende eeuw vermeld en behoorde feitelijk tot het kasteel. In de kerk, gewijd aan Sint-Lambertus, lieten de heren van Blaarthem zich ook begraven. Een nog oudere kerk is uiteindelijk vervallen tot kapel. De dorpjes lagen op hogere zandruggen tussen de Dommel en de Gender. De kerk van Blaarthem ging in 1648 over naar de protestanten, maar het onderhoud liet lange tijd te wensen over. In 1798 kregen de katholieken de kerk weer terug, maar heel lang hebben ze er geen gebruik van gemaakt. In 1800 viel het torentje in een storm door het dak van de kerk. Nog tientallen jaren bleef de kerk overeind, maar nadat men in 1833 een nieuwe Sint-Lambertus had gebouwd in Gestel, werd de kerk gesloopt. Blaarthem en Gestel vormden sinds 1811 al één gemeente en nadat de bebouwing zich meer en meer concentreerde in Gestel, bleef van Blaarthem niet veel meer over dan een weg met wat lintbebouwing. In 1910 werd ten noorden van de oude Sint-Lambertus in Gestel een nieuwe kerk gebouwd die er vandaag de dag nog staat. Na de annexatie van de gemeente door Eindhoven veranderde er in eerste instantie nog niet heel veel. Pas na de Tweede Wereldoorlog werden grootschalige nieuwbouwwijken gepland op het grondgebied van Blaarthem en Gestel. Vandaag de dag is van de oude dorpen nog wat oudere bebouwing herkenbaar aan de Hoogstraat en de Blaarthemseweg. De grens tussen Gestel en Blaarthem lag op de plaats waar de naam Hoogstraat overgaat in Blaarthemseweg.
Gestel – algemene begraafplaats 1889 - 1932
Tot 1889 had de gemeente Gestel geen eigen algemene begraafplaats, maar op het grondgebied van Gestel lag vanaf 1877 echter de algemene begraafplaats van Eindhoven naast het Sint-Catharinakerkhof. Hoogstwaarschijnlijk is deze tot 1885 ook door Gestelnaren gebruikt. In 1889 werd een algemene begraafplaats aangelegd op een perceel achter de R.K. Begraafplaats Sint-Lambertus (1859), dat tot dan behoorde aan de Algemene Armen (een voorziening ter bestrijding van de armoede in het dorp). Deze algemene begraafplaats werd net als de andere algemene begraafplaatsen in de gemeenten, die in 1920 met Eindhoven fuseerden tot Groot Eindhoven, in 1922 gesloten en in 1932 ontruimd. Hierna zijn ter plekke tuinen en schuurtjes gebouwd voor de woningen aan de Genneperweg en Scheidingstraat. Er resteert nog een klein stukje waar caravans gestald worden en dat vanaf het kerkhof van Gestel toegankelijk is via een poort. Hier zouden nog de graven van twee personen liggen, aldus de lokale overlevering.
Blaarthem – voormalig kerkhof middeleeuwen - 1914 (?)
De parochiekerk van Blaarthem met het daaromheen gelegen kerkhof lag ter hoogte van de kruising van de Aldendriel en de Nijenrode, straten in de wijk Genderbeemd in Eindhoven. Niets wijst in deze woonwijk nu nog op de rijke geschiedenis van kasteel en kerk op deze plaats. Zeker is dat er tot 1780 in de kerk is begraven. In dat jaar werd namelijk Franciscus Hyacinthus van Dongelberghe (1710-1780) in de Blaarthemse kerk begraven. Voorheen werden ook leden van de familie Van Eyck, heren van Blaarthem, die in het nabijgelegen kasteel woonden, in het koor van de kerk begraven. Veel is van de grafstenen niet overgebleven: een steen van de in 1580 gestorven Rudolf van Eijck, heer van Blaarthem, Zeelst en Veldhoven en zijn vrouw Helwich van Berckel, die in 1590 stierf, is ingemetseld in de muur van het Mariakoor van de kerk van Meerveldhoven.
Het kerkhof van Blaarthem is tot 1858 in gebruik gebleven. Een van de laatsten die er is begraven was pastoor van Oorschot, de bouwpastoor van de nieuwe kerk in Gestel. Aanvankelijk werd voor hem een grafkelder voor de nieuwe kerk gemetseld, maar de gemeente gaf geen toestemming om hem daarin bij te zetten. Daarop werd op het oude kerkhof een grafkelder gemetseld die werd afgedekt met de hiervoor genoemde grafsteen van Rudolf van Eijck. In 1914 werden de stoffelijke resten van de pastoor alsnog overgebracht naar het nieuwe Sint-Lambertuskerkhof aan de Hoogstraat, dat in 1859 in gebruik was genomen. De genoemde grafsteen is nog blijven liggen op het oude kerkhof, tot de heer Coppelmans eigenaar werd van het perceel. Hij verkocht of schonk de steen aan de deken van Meerveldhoven. Op het Lambertuskerkhof zijn nog meer resten van het kerkhof van Blaarthem te vinden zoals enkele grafmonumenten op het oudste deel van het kerkhof, waaronder voor een pastoor van Blaarthem die in 1857 overleed. Van een gietijzeren kruis met corpus, gedateerd 1859, wordt ook vermeld dat het van Blaarthem afkomstig is.
In 1912 werd de boerderij ‘op Blaarthem’ met daaronder het voormalige kasteel en het kerkhof voor 7.000 gulden verkocht. Het kerkhof moet rond die tijd dus al gesloten zijn geweest. In 1928 werd de kerkheuvel afgegraven met alle zich daarin bevindende resten van de kerk en de begraven personen. Met de grond van de kerkheuvel is de slotgracht van het kasteel gedempt. Waarschijnlijk is dit allemaal vrij onzorgvuldig gedaan, gezien nog in 1971 G.P. van den Berg schrijft [2] dat er nog steeds beenderen gevonden worden bij afgravingen op de plaats van het oude kerkhof, dat eertijds op een heuvel was gelegen.
Verdwenen in Eindhoven – Woensel
Woensel is een van de oudere dorpen in de omgeving van Eindhoven. Al in de vroege twaalfde eeuw werd het dorp genoemd als ‘Gunsela’ en later als ‘Wonsele’. Namen die mogelijk verwijzen naar een huis met een kamer of een zaal die van ene Wodo of misschien wel Wodan was. Archeologische opgravingen rondom de Oude Toren van Woensel hebben aangetoond dat hier al sprake van bewoning was in de vroege middeleeuwen. De kerk die bij de Oude Toren hoorde, was een van de oudste kerken in de omgeving en vanuit deze parochie is die van Eindhoven gesticht. De eerste kerk die vermoedelijk uit de elfde of twaalfde eeuw dateerde, werd in veertiende en vijftiende vervangen door een bakstenen gebouw. Nadat in 1800 de spits van de toren in het schip van de kerk viel bij een zware storm, werd de kerk nauwelijks meer gebruikt. In 1815 en 1817 zijn de resten van de kerk gesloopt, maar de toren is blijven staan. In 1876 is meer westelijk een nieuwe kerk ingewijd. Dit leidde tot een verschuiving van het centrum van Woensel. Tegenover de nieuwe kerk werd het nieuwe raadhuis gebouwd en er werd een marktplein aangelegd. Nadat Woensel in 1920 deel was geworden van de gemeente Eindhoven werd vaart gezet achter de uitbreiding van de stad. Van de oorspronkelijk infrastructuur van Woensel is weinig bewaard gebleven.
Woensel – Protestants-Christelijke begraafplaats
Toen in 1875 de nieuwe Sint-Petruskerk werd gebouwd met een eigen kerkhof, werd het oude kerkhof bij de Oude Toren waar al vanaf de tiende eeuw was begraven, aan de gemeente overgedragen. Mogelijk dat de protestanten van Eindhoven daar toen een eigen stuk in gebruik kregen. In 1920 werd het de algemene begraafplaats voor heel (Groot) Eindhoven. In 1924 komt er bij de gemeente een klacht binnen over de verwaarloosde staat van de buiten gebruik gestelde begraafplaats in Woensel, in onderhoud bij de Protestantse vereniging “Help Elkander”. Na deze klacht is het onderhoud weer overgenomen door de gemeente. Uiteindelijk is dit gedeelte opgegaan in de uitbreidingen van de begraafplaats. Van een klein dorpskerkhof is het uitgegroeid tot een begraafplaats van 4,5 hectare. Niet alleen de protestantse begraafplaats is verdwenen, maar feitelijk ook het oude kerkhof. Er is weinig meer dat herinnert aan het middeleeuwse kerkhof behalve de toren.
Acht – voormalig kerkhof Sint-Antoniekapel, 1571-1887
Tot de voormalige gemeente Woensel behoorde ook het dorp Acht dat zijn oorsprong in de middeleeuwen vond en voor het eerst vermeld werd in 1303. In Acht lag in 1459 al een O.L. Vrouwekapel, die later was toegewijd aan Sint-Antonius Abt. Die kapel komt op oudere kaarten nog wel voor als Sint-Antoniekapel. In vergelijking met de huidige situatie lag ze op een lap grond tussen de tegenwoordige Waalstraat, Griftlaan, Volkerak en Scheldestraat. De kapel werd vanuit de St. Petruskerk van Woensel bediend. De kapel blijkt in latere jaren een begraafplaats te hebben gekregen, waarvan de ouderdom onbekend is, maar die in 1571 voor het eerst wordt genoemd. Na 1648 kwam de kapel in handen van de protestanten, maar de begraafplaats bleef in stand tot de aanleg van de huidige begraafplaats bij de kerk in 1887.
Verdwenen in Eindhoven – Strijp
Ten westen van Eindhoven lag het kleine dorpje Strijp. Opgravingen tonen aan dat al in de achtste eeuw bewoning plaatsvond, maar pas in de veertiende eeuw vinden we een vermelding van ‘Stripe’ in een oorkonde. De bewoning zal geen continue zijn geweest. Waarschijnlijk ontstond het huidige Strijp in de middeleeuwen als een agrarische nederzetting. Begin vijftiende eeuw was Strijp een zelfstandige parochie met een gotische kerk die gewijd was aan Sint-Trudo. In 1888 werd de oude kerk vervangen door een nieuwe kerk die meer naar het westen werd gebouwd. Strijp verging het net zoals Stratum en Tongelre: het dorp werd volledig opgeslokt door de stad Eindhoven.
Strijp - Eerste R.K.-kerkhof Sint-Trudo dertiende eeuw-1909
Van oudsher lag rond de Sint-Trudokerk aan de Strijpsestraat een kerkhof. Vanaf 1799, toen de katholieken weer eigenaar werden van de kerk en het kerkhof, werden er op het kerkhof ook lijken begraven van andere gezindten. Na 1871 werd een algemene begraafplaats aangelegd en behield de parochie zich het recht voor om alleen nog parochianen op het kerkhof te begraven. Nadat in 1887 een nieuwe kerk was gebouwd, werd de oude kerk afgebroken. Het kerkhof bleef in gebruik tot 1909, toen ten zuiden van de nieuwe kerk het huidige kerkhof in gebruik werd genomen. In 1923 werd een overeenkomst gesloten tussen de gemeente Eindhoven en het kerkbestuur om een deel van de gesloten begraafplaats te bestemmen tot openbare weg. De rest van de oude begraafplaats werd in 1928 geruimd en overgebracht naar de nieuwe. Op de plaats van het middeleeuwse kerkhof is daarna bebouwing gekomen die later weer vervangen is door meer moderne bebouwing. In de tuinen achter de bebouwing van de Strijpsestraat worden nog steeds af en toe menselijke botresten gevonden.
Strijp - Algemene Begraafplaats 1871 – 1922
In 1871 werd een perceel aangekocht door de gemeente Strijp om dienst te doen als algemene begraafplaats. Het perceel lag op de Engelsbergen, een hoogte langs het riviertje de Gender, waar nu de Limburglaan kruist met de Karel Martelweg. Het terrein was 9,80 are groot en werd gekocht voor 100 gulden van landbouwer G. Donkers. De protestanten die in Strijp woonden, hadden altijd hun doden begraven op het oude kerkhof, maar werden vanaf 1871 daar geweigerd. Omdat de pastoor daarna ook weigerde protestanten toe te laten op de burgerlijke begraafplaats (kennelijk ging de macht van de pastoor verder dan het eigen kerkhof) ontstond een slepende kwestie over eigendom, oude rechten en geloof. In 1874 schreef de minister van Binnenlandse Zaken de gemeente Strijp aan om de lijken van protestanten toe te laten op de begraafplaats. Kennelijk ging dit niet meteen, want pas in 1881 werd op verzoek van de Hervormde Gemeente Eindhoven een afzonderlijk deel ingericht voor die kerkgemeente. Ook in 1899 waren er problemen toen de pastoor weigerde een kinderlijkje te laten begraven op deze begraafplaats. Weer werd de kwestie tot in Den Haag uitgevochten maar hoe dit verhaal afliep is niet bekend. Wel vond in 1911 een uitbreiding plaats in NW-richting.
Na het ontstaan van Groot Eindhoven, werd de begraafplaats gesloten en in 1932 geruimd. Ter plekke herinnert niets meer aan de begraafplaats.
Strijp - Begraafplaats van de Kapucijnen, 1937-1991?
In 1937 bouwden de Minderbroeders-Kapucijnen in Strijp een kerk en klooster aan de Bezemstraat 59, nu Koenraadlaan. Op de binnenplaats van het klooster wilden ze een eigen begraafplaats aanleggen voor leden van hun orde. In eerste instantie werd dit geweigerd, maar toch kregen ze toestemming. De Koenraadkerk speelde in de jaren na de oorlog een belangrijke rol in de omgeving. In de jaren zeventig werd het complex buiten gebruik gesteld. Getuige een foto uit 1990 is het kerkhof intensief gebruikt. Toen de foto werd genomen was men al bezig de kerk te slopen. In 1991 is ook het klooster gesloopt. De begraafplaats is toen geruimd en de stoffelijke resten van de minderbroeders die hier begraven waren, zijn herbegraven op de begraafplaats van het klooster te Velp bij Grave.
Verdwenen in Eindhoven - Tongelre
Het dorpje Tongelre lag ten oosten van Eindhoven op ruim tweeënhalve kilometer afstand. Hoewel verder weg, onderging het oude dorp hetzelfde lot als Stratum en Strijp. Ook Tongelre vindt zijn oorsprong in de middeleeuwen met een eerste vermelding halverwege de dertiende eeuw. De Sint-Martinuskerk wordt voor het eerst vermeld aan het eind van de veertiende eeuw, maar het is duidelijk dat de kerk van eerdere datum is. In de kerk hadden de heren van Tongelre hun grafkelder, maar daarvan is niets meer terug te vinden, want in 1891 maakte de oude kerk plaats voor een nieuwe kerk in neogotische stijl. De oude kerk werd onder meer vereeuwigd door Vincent van Gogh en er bestaan nog verschillende foto’s van zodat we nog een idee hebben van hoe de kerk eruitzag. Dat de oude kerk gesloopt werd had te maken met de veranderingen die het dorp in de tweede helft van de negentiende eeuw onderging. Zo werd over het grondgebied van de gemeente eerst het Eindhovens kanaal aangelegd en niet lang daarna volgde net ten zuiden van het dorp de spoorlijn naar Venlo. Ook ontstond in het dorp onder invloed van de ontwikkelingen in Eindhoven steeds meer kleinschalige industrie en nijverheid. Na 1920, toen de gemeente geannexeerd werd door Eindhoven, ging het dorp op in de uitbreidingen van Eindhoven.
Tongelre - Oude Sint-Martinuskerkhof ca. 1400-1928
Van oudsher lag het kerkhof rond de Sint-Martinuskerk afgescheiden door een muur met een fraaie poort, zoals te zien is op een tekening van Jan de Beier (1703-1780). Op kadastrale tekeningen van rond 1830 is te zien dat er weinig ruimte rond de kerk was. Dat zal de reden zijn geweest dat het kerkhof in 1840 werd uitgebreid. In 1887 verkreeg de net aangestelde pastoor Van Kessel toestemming tot nieuwbouw. De nieuwe kerk werd wat noordelijker gebouwd en nadat de oude kerk in 1889 gesloopt was, bleef het kerkhof nog een tijd lang zo liggen. Overigens werd bij de sloop van de kerk geconstateerd dat de oudste delen waren gebouwd in Romaanse stijl. Met het puin van de kerk werden in de omgeving wegen verhard. Het oude kerkhof bleef nog wel een tijdje in gebruik totdat de katholieke parochie in 1917 ten westen van het dorp een nieuwe begraafplaats liet aanleggen. Rond 1918 moet het oude kerkhof gedeeltelijk zijn geruimd vanwege de bouw van de pastorie op die plaats. Overigens is de begraafplaats uit 1917 niet heel lang gebruikt. In 1967 werd besloten dat er geen nieuwe graven meer zouden worden uitgegeven. Daarna vonden nog incidenteel bijzettingen plaats waarvan de laatste in 2013. Het laatste grafrecht eindigt in 2039.
Tongelre - Algemene begraafplaats 1877 -1922
In 1876 besloot de gemeente Tongelre tot de aanleg van een algemene begraafplaats. De locatie was gelegen op de Hooge Heide, met een oppervlakte van vier are en dertig ca. en gelegen op tien minuten afstand van de bebouwde kom. Een nabijgelegen woning diende nog wel te worden afgebroken. Vanwege de vele katholieken in het dorp zijn hier niet veel mensen begraven. De Commissaris van de Koningin mr. A.E.J. baron Van Voorst tot Voorst tekende in 1905 tijdens een werkbezoek op dat er geen lijkenhuisje stond op de begraafplaats. Volgens de gemeenteverslagen werd de eerste dode pas in 1913 begraven. Na de annexatie door Eindhoven in 1920 werd de begraafplaats op 15 september 1922 gesloten en in 1932 geruimd. Ter plekke zijn in de jaren tachtig en negentig moderne villa’s gebouwd.
Tongelre - Joodse begraafplaats midden achttiende eeuw-1962
Omdat het joden niet was toegestaan zich in Eindhoven te vestigen, zochten ze een woonplaats in de dorpen buiten de stad. Deze situatie zou voortduren tot 1800. Al voor die tijd had zich in Tongelre een omvangrijke joodse gemeenschap gevestigd. Waarschijnlijk werd in het midden van de achttiende eeuw op de Hoge Heide buiten Tongelre een joodse begraafplaats aangelegd waar in de loop der tijd dertien personen werden begraven. Midden jaren zestig van de twintigste eeuw moest de begraafplaats wijken voor uitbreidingen van de stad Eindhoven. De contouren van de geruimde graven zijn hier nog steeds zichtbaar. Meer informatie in het artikel over de joodse begraafplaats van Tongelre.
Tongelre - Grafkelder Familie Bisdom 1888-uiterlijk 1934
In augustus 1888 werd op de Hooge Heide een grafkelder voor de familie Bisdom aangelegd op een perceel van 36 m2 langs de Goorweg. In dat jaar werd een lid van de familie Bisdom in de kelder begraven. Daarna zijn er nog twee familieleden bijgezet.
Wanneer de kelder is afgebroken, is niet bekend, mogelijk ergens tussen 1924 en 1934. De spoorweg naar Venlo werd vanaf 1910 verbreed en iets naar het noorden opgeschoven om het geschikt te maken voor de aanleg van de spoorweg richting Weert die in 1913 in gebruik werd genomen. Nadien werden nog meer gronden onteigend en is het emplacement nog verder uitgebreid. Waar de stoffelijke resten uit de kelder naartoe zijn gebracht is onbekend.
Literatuur:
- Arts, Nico (red.); Een knekelveld maakt geschiedenis. Het archeologisch onderzoek van het koor en het grafveld van de middeleeuwse Catharinakerk in Eindhoven, circa 1200-1850, Utrecht 2013
- Arts, Nico (red.); Sporen onder de Kempische stad. Archeologie, ecologie en vroegste geschiedenis van Eindhoven 1225-1500, Eindhoven 1994
- Brouwer, Rindert & Jeannette Goudsmit; Funeraire Cultuur – Regio Eindhoven, Soesterberg 2003.
- Kolman, Chris, e.a.; Monumenten in Nederland: Noord-Brabant, Zwolle 1997
- Kattestaart, Helen: Tussen pieren en rozemarijn. Een beknopte geschiedenis van de Eindhovense begraafplaatsen 1810-1960, Eindhoven 1979 (dit werk is nooit gepubliceerd, maar het manuscript bevindt zich in het Regionaal Historisch Centrum Eindhoven).
- Sian, Maria Mejia, Begraven in Eindhoven. Begraafplaatsen uit de middeleeuwen en nieuwe/moderne tijd in de gemeente Eindhoven, Stageverslag afdeling Stedenbouw gemeente Eindhoven/Archeologisch Centrum Eindhoven, Eindhoven 2014.
- Verschueren, Theo M.J.G.; Sint Catharina Kerkhof in de tijd, Eindhoven 2008.
- Gemeenteverslag 1924, pagina’s 45-56.
Internet:
- Atelier Terre-Aarde Van kist naar kast (geraadpleegd op 21-04-2018)
- Atelier Terre-Aarde Thema 55 - : Onder het plaveisel 2 : parkeerplaatsen (geraadpleegd op 21-04-2018)
- Stichting St-Catharinakerkhof - Geschiedenis (geraadpleegd op 21-04-2018).
- Naspeuringen van Paul Theelen: Het Martinuskerkhof te Tongelre (PDF) (geraadpleegd op 21-04-2018)
- Brabants Historisch Informatie Centrum: De Commissaris van de Koningin over Tongelre, Strijp en Stratum (geraadpleegd op 21-04-2018)
Noten:
[1] Een kapittelkerk, ook wel collegiale kerk genaamd, is een rooms-katholieke kerk waaraan een kapittel (christelijk bestuurscollege) van seculiere kanunniken is verbonden. Dergelijke kerken hadden overwegend een groter priesterkoor om alle kanunniken een plek te kunnen bieden.
[2] In: Berg, G.P. van den; Geschiedenis van Gestel-Blaarthem. St. Lambertusparochie, Einhoven 1971
Met dank aan Jan Spoorenberg voor aanvullende informatie, Nico Arts voor het doornemen en becommentariëren van de tekst en aan Eindhoven in Beeld voor het ter beschikking stellen van een aantal foto’s.