Fryslân
Friesland kent een aantal typische stadsbegraafplaatsen, aangelegd in de negentiende eeuw, met een allure die de steden recht deed. Naast het feit dat de begraafplaatsen vaak groter zijn dan die van de typische Friese dorpskerkhoven is er ook veel aandacht besteed aan grootse ingangspartijen en de gebouwen op de begraafplaats. In sommige gevallen is de grandeur wat verloren gegaan, maar in de stad Harlingen is deze nog geheel aanwezig.
Het armenkerkhof van Opende
Voor veel gemeenten in Nederland veranderde er na 1829 niet zo veel op het gebied van begraven. Er mocht dan wel niet meer in de kerk worden begraven, maar het kerkhof of de wijze van begraven veranderde niet of nauwelijks. Gemeenten waar dit het geval was, zullen in de meerderheid zijn geweest want Nederland telde er toen ruim 1.200. Na 10 april 1869 werd dat voor alle toen bestaande gemeenten (ruim 1.100) wel anders. In de vanaf die datum geldende Wet tot vaststelling van bepalingen omtrent het begraven van lijken, de begraafplaatsen en de begrafenisregten was namelijk opgenomen dat elke gemeente tenminste over één algemene begraafplaats diende te beschikken. Daarmee startte voor grote en kleine gemeenten een traject van plannen, organiseren en aanleggen van begraafplaatsen. Sommige gemeenten interpreteerden de wet zodanig dat ze over algemene graven konden beschikken op een bestaande begraafplaats, maar waar dat niet mogelijk was, moest daadwerkelijk een nieuwe begraafplaats worden aangelegd. Zo ging het ook in de gemeente Grootegast in de provincie Groningen.
Grootegast
Op 16 maart 1870 vergaderden B&W van de gemeente Grootegast over de aankoop van een perceel. Dat perceel, 26 are en 40 centiare, was gelegen tussen het dorp Opende en het gehucht Topweer, langs de weg naar Surhuisterveen. Het stuk grond kon gekocht worden voor 200 gulden en zou geschikt zijn om een begraafplaats aan te leggen. Alleen de raad moest er nog zijn goedkeuring aan geven. Die raad kwam op 4 april van dat jaar bijeen en besliste dat het stuk grond geschikt was voor een algemene begraafplaats, voldoende groot was en de prijs niet bovenmatig. Onder voorbehoud van goedkeuring door Gedeputeerde Staten (GS) ging de raad akkoord met de aankoop van het perceel en de aanleg van de begraafplaats.
Op 17 februari 1871 is de begraafplaats kennelijk al aangelegd, want een inwoner van Opende maakte bezwaar tegen de aanleg bij GS. Die laatste informeerde namelijk met een brief van die datum bij de gemeente naar de situatie rond de begraafplaats. Kennelijk bestond er onduidelijkheid over de 50 meter grens tot de bebouwde kom. Het lijkt erop dat GS snel besloten hebben, want al op 3 maart 1871 stond ze de oprichting toe. De bezwaarmaker richtte zich vervolgens tot de Raad van State, maar kennelijk is alles in den minne geschikt want er werd daarna gewoon gebruik gemaakt van de begraafplaats.
Eeuwenlang heeft men in Leeuwarden begraven op de plek waar ook de eerste mensen in deze omgeving kwamen wonen. Dat die eerste mensen hier in de eerste eeuw na Christus zijn komen wonen, is vastgesteld bij het laatste archeologische onderzoek dat hier plaatsvond. Dit onderzoek vond plaats omdat op deze plek een grote ondergrondse parkeergarage wordt gebouwd. Zonder twijfel kan het Oldehoofsterkerkhof worden aangeduid als de oudste en belangrijkste begraafplaats van Leeuwarden. Meer dan 1000 jaar is hier begraven, terwijl nog meer dan anderhalve eeuw daarna de doden (min of meer) op deze plek rusten.
Hoe diep kan verdriet zijn? Peilloos, maar wat is daar voor nodig? Iedereen kan dan wel wat bedenken, maar concrete voorbeelden, daar denken we liever niet aan. Laat staan aan de aanleiding voor zulk verdriet. Veel van die concrete aanleidingen zijn te vinden op begraafplaatsen. Ontelbare dierbaren: echtgenoten, ouders, kinderen, broers en zussen, weggerukt uit het leven, te vroeg gestorven, soms na een ondraaglijk lijden. De troost is onvoldoende om het verdriet te doen verminderen en de hoop op eeuwige rust kan het ook niet doen vervagen. Op het kerkhof van Bears in de huidige gemeente Littenseradiel is zo'n ondraaglijk verdriet letterlijk zichtbaar gemaakt in een rijtje grafstenen. Een van de grafstenen vermeldt het jaartal 1860, maar is waarschijnlijk zelf wat minder oud. Op de steen staan vijf namen vermeld, allen kinderen van Pieter Hanzes Bosma en Janke Bruins van der Hem, die zelf hier ook liggen begraven. Achter dat aantal en dat jaartal zit een onbeschrijflijk verdriet verborgen. Alleen de feiten kunnen verteld worden.
In 1884 was Leeuwarden een van de grotere steden in Nederland. Er woonden toen bijna 70.000 mensen wat voor die tijd al een behoorlijk aantal was. Net als in zoveel andere steden heerste armoede aan de ene kant en rijkdom aan de andere. In een dergelijke stad gebeurden zaken die ons ook vandaag de dag nog bekend voorkomen. Wie kent bijvoorbeeld niet het verhaal uit 2005 van de "pianoman" in Engeland? De man was stom en niemand wist wie hij was. In 1884 vond een dergelijke gebeurtenis ook in Leeuwarden plaats, echter met een meer dramatische afloop.
Het bezoek, dat Paus Johannes Paulus II in 1985 bracht aan Nederland, wekte niet dat enthousiasme, dat de oproep van Paus Pius IX in de 19e eeuw wel deed. Hij vroeg toen jonge mannen de Kerkelijke Staat te komen verdedigen. Met name onder de Nederlandse katholieken was het enthousiasme groot. Dat bleek wel uit het contingent Nederlanders in het regiment der zogenaamde Zouaven. Dat contingent telde ruim 3000 man.
De Kerkelijke Staat
Om iets te begrijpen van de Kerkelijke Staat moeten we terug in de geschiedenis. In de 8e eeuw hebben de moslims een deel van Spanje in handen en is de rest van Europa uiteengevallen in drie machtsblokken. Het Oost-Romeinse rijk (Byzantium) met Constantinopel als hoofdstad omvatte Turkije, grote delen van de Balkan, Ravenna, Rome, Zuid-Italië en Sicilië.
Een tekening uit 1722 toont de ruïne en de klokkenstoel te Brongerga in het Schoterland. Voor het eerst wordt Brongerga als dorp genoemd in 1408. De kerk, gewijd aan de heilige Agatha, moet in de zeventiende eeuw al in verval zijn geraakt. Oude kaarten uit de zeventiende eeuw geven het al als vervallen kerk aan. Nu treffen we alleen nog de klokkenstoel aan op het kerkhof, waar een oude zerk het jaartal 1711 vermeldt. Het kerkhof ademt een rijke historie, zoals heel Oranjewoud.
Oude begraafplaatsen, oude grafmonumenten en van die laatste vooral veel en in allerlei vormen. De namen op die zerken zeggen ons meestal niet zoveel, behalve wanneer het gaat om bekenden. In veel gevallen zit er een verhaal achter een grafmonument dat niemand kan vermoeden. Zo ook met bovenstaand graf op de Oude Stadsbegraafplaats in Leeuwarden, afdeling 4, regel 25, graf 8. De namen van de overledenen op dit grafmonument wijzen er op dat hier twee personen liggen begraven. De eerste die volgens de steen hier begraven ligt is Antje Wilhelmina van der Zee, geboren te Hilversum in 1881 en overleden in Leeuwarden in 1918. Misschien was ze slachtoffer van de Spaanse Griep? Hilles de Vries, officieel Jelle geheten was kennelijk haar echtgenoot. Hij overleefde zijn vrouw bijna 25 jaar! Maar het verhaal van dit graf is daarmee niet verteld.
Daarvoor gaan we terug naar Leeuwarden in de nacht van zaterdag op zondag, en wel die van 6 juli 1890. Overdag was schipper Minne Wielenga met zijn praamschip aangemeerd aan de Sneekerkade in de stad. Die nacht sliep hij met zijn vrouw Jaaike en zeven kinderen in het vooronder van zijn schip dat diep in het water lag omdat het een lading klei aan boord had. In de krant van dinsdag 8 juli kon men lezen hoe het relaas verder ging:
"Omstreeks 1 uur in den nacht werd hij door zijn vrouw gewekt, daar het hevig stormde en zij meende, dat er gevaar voor het schip was. De schipper ijlde naar boven en wilde de praam naar de overzijde der vaart duwen, om zoodoende meer beveiligd tegen den stormwind te zijn. Terwijl hij hiermede bezig was en zijne vrouw met twee andere kinderen ook boven was gekomen, zonk het vaartuig, dat met klei diep geladen was, eensklaps in de diepte weg. Inmiddels waren twee schippers, die daar in de buurt lagen, op het angstgeschrei te hulp gekomen, zij slaagden er slechts in den schipper en twee kinderen, een jongen en een meisje te redden. De moeder met twee der kinderen zagen zij op eens verdwijnen, en door het hevig stormweder op dat oogenblik bleven alle verdere middelen tot redding vruchteloos. Twee andere kinderen, die in het schip waren gebleven, zijn waarschijnlijk slapende verdronken. Den toestand van den vader te schetsen, die daar zoo eensklaps zijne vrouw en vier kinderen zag verloren gaan, is niet mogelijk. De vrouw werd al spoedig in de nabijheid van het gezonken vaartuig opgevischt, terwijl het jongste kind, dat zij op den arm droeg, gisteren in den loop van den dag in het naburige Huizum kwam aanspoelen. Het vaartuig werd gisteren namiddag boven water gehaald, waarbij bleek, dat slechts het lijk van één kind in het vooronder aanwezig was, zoodat nog twee kinderen werden vermist. Volgens een later door ons ontvangen bericht is later nog het lijk van een der kinderen opgevischt. Er ontbreekt nu nog een meisje van drie jaren."
Er had zich die nacht een vreselijke ramp afgespeeld in Leeuwarden. Dat het jongste kind, destijds 10 maanden oud, kwam aanspoelen in het naburige Huizum toont dat de stroming in het kanaal groot was. Dat zal ook de reden zijn dat de driejarige Maaike pas na drie dagen gevonden werd. In de krant van donderdag 10 juli 1890 was een bericht te lezen over de begrafenis van de doden. In de ochtend van 9 juli werden de schippersvrouw en drie van haar kinderen begraven op de vierde afdeling van de algemene begraafplaats. Het was volgens de correspondent een aandoenlijk gezicht: "die vier doodkisten en daarachter de treurende vader met de hem overgebleven drie kinderen twee jongens van 10 en 12 jaar en een meisje van 13 jaar".
Bij de open groeve sprak dominee P.J. Romijn over de noodlottige nacht, om daarna de bedroefde man en diens kinderen "op te wekken tot onderwerping in hun droevig lot". Er waren veel mensen aanwezig bij de begrafenis die volgens het bericht in de krant allen innig bewogen waren, zowel door de treurige plechtigheid zelf, als door de toespraak van de dominee. Kort voor de begrafenis was ook het lijkje van de driejarige Maaike in een van de grachten gevonden. Haar stoffelijk overschot werd een dag later, de tiende juli, begraven in hetzelfde graf als haar moeder en broertjes. Vijf leden van één familie in een graf. De moeder 39 jaar oud, Sjoerd van 8, Jan van 6, Maaike van 3 en baby Hendrik, nog maar 10 maanden oud.
Daarmee is het verhaal achter het grafmonument op de vierde afdeling eigenlijk nog niet af, want in het graf vonden nog meer Leeuwarders hun laatste rustplaats. Als eerste vond op 1 juni 1857 Wiebe Boorsma hier zijn laatste rustplaats, 20 jaar oud. Twee weken later volgde het lijkje van Antje Meijer, slechts vijf maanden oud. Een dag later nog een baby, de 9 maanden oude Japke de Vries. Op 23 juni 1857 werd Rudolf Graatsma hier begraven, 15 jaar oud. Hiermee was het graf voor lange tijd vol. Een eenvoudig teken zal het graf hebben gedekt. In 1875 werden weer drie lijken begraven. Als eerste Jan de Vries, 33 jaar oud op 19 april 1875. Daarna volgden aan het eind van de maand nog twee baby 's, Johannes van Lingen van 5 maanden en Maria Frenken van 10 maanden. Daarna volgde in 1890 de vier kinderen en hun moeder die in de nacht van 5 op 6 juli het leven lieten. Jaren later werd het graf door de familie De Vries gekocht, waarschijnlijk om het stoffelijk overschot van Antje Wilhelmina van de Zee te kunnen begraven. Haar man werd als laatste in het graf op 16 juli 1943 begraven. Zou hij geweten hebben met wie hij deze plek deelde en zou hij de verhalen hebben gekend?
Veertien stoffelijke overschotten op één plaats begraven. Wat zegt dan dat ene grafmonument met slechts twee namen. Zo gaat het met vele graven, zij rusten in anonimiteit...
Met dank aan Dirk Swierstra
Literatuur
- Bericht in de Leeuwarder Courant van dinsdag 8 juli 1890
- Bericht in de Leeuwarder Courant van donderdag 10 juli 1890
* Britsum, maart 1641 - † Den Haag 17 maart 1704
Tegen de bosrand van het voormalig lusthof Meerenstein van Menno van Coehoorn ligt op een verhoogd kerkhof de hervormde kerk van Wyckel (Friesland). Een robuuste toren met zadeldak rest van wat ooit een veertiende eeuwse kruiskerk was. Nu zoekt een zeventiende eeuwse zaalkerk als het ware bescherming bij de machtige toren, uit wiens galmgaten de sonore klanken komen van een luidklok uit 1388. De tekst op de klok maakt ons duidelijk, dat we te maken hebben met een kerk gewijd aan Sint Gregorius. Gregorius de Grote, later bekend als Sint Gregorius, was paus van 590 tot 604. Hij stichtte zeven kloosters, die je wel vestingwerken van geestelijk leven kunt noemen. Gregorius was het ook, die de basis legde voor de wereldlijke macht van het Pausdom.
In de kerk van Wyckel, gewijd aan deze stedehouder van Christus op aarde, bevindt zich het praalgraf van Menno baron van Coehoorn, dienaar van de stadhouder der Republiek. Een marmeren praalgraf naar het ontwerp van Daniël Marot (1663-1752), uitgevoerd door de Amsterdamse beeldhouwer Pieter van der Plas (1647-1708).
Op een zwartmarmeren sarcofaag, versierd met een in reliêf gebeeldhouwde belegeringsscène, ligt de krijgsman te midden van een aantal krijgsattributen. Achter hem een rood geaderd marmeren obelisk met banieren en het in 1795 zwaar beschadigde familiewapen.
Voor de sarcofaag een omfloerst schild met opschrift, waarvan een oudhollandse vertaling van de Latijnse tekst luidt:
"Ter gedachtenisse van den hoogadelen, dapperen,vroomen, gelukkigen en manhaften Veldheere,
MENNO baron VAN COEHOORN
Lieutenant-generaal van het voetvolk, gouverneur van Staats-Flaanderen en de sterkten aan de Schelde; vanwegens hun hoogmogende de Staaten der Verenigde Nederlanden, opperbestierder van de werken en vestingen, beneffens het geschut en verdere krygsgereedschap; die de hoogste eerbewyzen en belooningen van dapperheid, hem door de grootste vorsten van Europa op gedraagen, minder schattende dan zyn vaderland, hetzelve 47 achtereenvolgende jaaren in de kryg heeft gediend, en na het doorworstelen van zoveel arbeid en moeite, hoogbejaard en overlaaden met krygseere, Godzaliglyk in Christus ontslaapen is, op den 17 van Lentemaand des jaars 1704, in het 63-ste jaar van zynen ouderdom, hebben kinders, aan dien besten der vaderen grootelyks verpligt, en door zyn afsterven hartelyk bedroefd, dit Gedenkteken ter plaatse zyner begraavenisse opgericht en toegewijd."
Wie dit schild nader beschouwd, ontdekt dat de adellijke titel is weggekrast. Dit op last van de Franse overheid in 1795.
Toestand van het grafmonument
In 1982 onderzocht de architect J.W.C. Besemer het grafmonument en concludeerde destijds dat het grafmonument hard aan restauratie toe was. Naast vuilophoping was het duidelijk dat in het verleden vaak water was gebruikt bij het schoonmaken. Dit heeft roestvorming veroorzaakt aan de aanwezige verankering. Ook een nogal hardhandige wijze van verwijderen van spinrag met een ragebol had schade veroorzaakt aan kleine, fragiele onderdelen van het monument. In de loop der tijd waren ook diverse reparaties aan het monument uitgevoerd, niet altijd op professionele wijze. Het grafmonument is verankerd aan de muur van de koorsluiting met behulp van smeedijzeren ankers. Besemer zag in 1982 dat jarenlange lekkages sterke corrosie hadden veroorzaakt aan deze ankers. De uitzetting die daarmee gepaard ging, veroorzaakte zelfs scheuren in de muren. Samen met zettingsscheuren van de muur door funderingsproblemen leverde dit een zeer ongunstig beeld op. Naast deze problemen constateerde Besemer ook dat de vochtproblemen hadden geleid tot het uittreden van kalk- en steenzouten op het monument zelf. Daardoor trad onder andere aan de roodmarmeren onderdelen van de obelisk een sterke verwering op.
Kort na 1982 zijn de lekkages verholpen en bij de restauratie van de kerk is de muur en de verankering van het monument hersteld. Daarmee waren echter de problemen van de fundering van het monument nog niet opgelost. Ook daarover rapporteerde Besemer al in 1982. De fundering was volgens Besemer aangebracht op een vaste ondergrond hetgeen volgens hem zou kunnen wijzen op een meer omvangrijke fundering of zelfs een overwelfde kelder. Sporen van een kelderingang of van een luik vond Besemer echter niet en ook bij de latere restauratie zijn daarvoor geen aanwijzingen gevonden. Het gewicht van het gehele monument werd door Besemer geschat op 5 à 6 ton, en hoewel deels verankerd aan de muur, rust dit gewicht grotendeels op een fundering waarvan de omvang en constructie onbekend zijn. Het monument scheen destijds geen druk uit te oefenen op de fundering van de kerkmuren zelf, maar wel op de eigen fundering. Hierdoor was het monument aan de linkerzijde verzakt zodat onderdelen onder druk kwamen te staan.
Bij de latere restauratie is grote aandacht besteed aan de fundering van de kerk en zijn de zettingscheuren en de verankering, zoals gezegd, hersteld. De suggestie van Besemer om daarbij ook de fundering van het grafmonument van Menno van Coehoorn te verbeteren is daarbij waarschijnlijk niet uitgevoerd. Vandaag de dag is voor een eenieder goed te zien dat er aan de linkerzijde schade optreedt aan de marmeren pootjes van de sarcofaag waar de gisant van Menno van Coehoorn op ligt.
Wie was deze Menno van Coehoorn?
Hij werd geboren in 1641 als zoon van een beroepsmilitair. Zijn vader had de rang van kapitein. Menno liet al snel blijken in de voetsporen van zijn vader te willen treden, kreeg onderricht in het krijgswezen en studeerde wiskunde en vestingbouwkunde aan de hogeschool te Franeker. Op negentienjarige leeftijd was hij al kapitein bij een infanterieregiment. Bij de inname van Maastricht tijdens de oorlog 1672-1678 door de Fransen raakte Menno ernstig gewond, maar vocht weer mee in de slag bij Seneffe en werd kort daarop bevorderd tot majoor. Bij de belegering van Grave, waaraan hij deelnam, ontmoette hij stadhouder Willem III. Op hem maakte hij indruk door zijn uitvinding van de Coehoornmortier. Een draagbaar stuk geschut, dat zeer bijdroeg aan de vuurkracht van de infanterie. Van infanterist ontwikkelde hij zich tot artillerist en ingenieur. Voorstander van verrassingsaanvallen ook als er een vesting te verdedigen was, hield hij zich steeds meer bezig met theorieën over vestingbouw. In 1682 verscheen zijn eerste publicatie op dit gebied, drie jaar later gevolgd door: Nieuwe vestingbouw op een natte of lage Horisont. Het systeem van verdediging, dat hij presenteerde, werd bekend als het Nieuw-Nederlands stelsel.
Groot respect genoot Van Coehoorn bij zijn tegenstanders. Toen tijdens de Negenjarige Oorlog Namen door de Fransen werd ingenomen en zo werd versterkt, dat het niet meer in te nemen zou zijn, werd een fort uit respect voor de Nederlandse vestingbouwer Coehoorn genoemd. Maar Namen werd heroverd en Van Coehoorn's optreden daar bezorgde hem bevordering en de titel van baron. Als ingenieur-generaal van de fortificatiewerken stond Van Coehoorn voor een geweldige uitdaging. Een nieuwe oorlog met de Fransen lag in het verschiet. De grenzen van de Republiek moesten veilig worden gesteld. Het eerste wat hij deed was een soort Dienst van Genie opzetten, die werd ingezet voor het werk, dat moest worden uitgevoerd. Steden werden versterkt volgens zijn inzichten. Waar niet geïnundeerd (onderwater-zetting) kon worden, werden forten gebouwd. Tijdens al die werkzaamheden brak in 1702 de Spaanse Successieoorlog uit. De Fransen rukten op naar de Republiek, maar Van Coehoorn's werk was niet vergeefs geweest, ze werden tegengehouden en teruggeslagen.
In 1704 stierf Menno baron van Coehoorn een natuurlijke dood. Aan weerszijden van het praalgraf van Menno van Coehoorn treffen we grafstenen aan van Menno's zonen Hendrik Casimir (overleden in 1756) en Gozewijn Theodoor (overleden in 1736). En stenen voor een schoonzoon van Gozewijn Theodoor van Coehoorn, Frederik Willem van Limburg Stirum (overleden in 1747) en Menno's dochter Geertruyd Alegonde (overleden in 1737).
Literatuur
- Monumenten in Nederland Fryslân, Rijksdienst voor de monumentenzorg; Zwolle (2002)
- De Herv. kerk te Wyckel, uitgave Hervormde Gemeente (z.j.)
- Vestingen in Nederland, ANWB (1998)
- Kunstreisboek voor Nederland, Amsterdam (1969)
- Kijken naar Monumenten in Nederland (2e boek), Rijksdienst Monumentenzorg, (1982)
- Beeldengids Nederland, Mirjam Beerman e.a.; Rotterdam (1994)
- Rapport Algemene toestand van het grafmonument, ing. J.W.C. Besemer, 1982