Het armenkerkhof van Opende
Voor veel gemeenten in Nederland veranderde er na 1829 niet zo veel op het gebied van begraven. Er mocht dan wel niet meer in de kerk worden begraven, maar het kerkhof of de wijze van begraven veranderde niet of nauwelijks. Gemeenten waar dit het geval was, zullen in de meerderheid zijn geweest want Nederland telde er toen ruim 1.200. Na 10 april 1869 werd dat voor alle toen bestaande gemeenten (ruim 1.100) wel anders. In de vanaf die datum geldende Wet tot vaststelling van bepalingen omtrent het begraven van lijken, de begraafplaatsen en de begrafenisregten was namelijk opgenomen dat elke gemeente tenminste over één algemene begraafplaats diende te beschikken. Daarmee startte voor grote en kleine gemeenten een traject van plannen, organiseren en aanleggen van begraafplaatsen. Sommige gemeenten interpreteerden de wet zodanig dat ze over algemene graven konden beschikken op een bestaande begraafplaats, maar waar dat niet mogelijk was, moest daadwerkelijk een nieuwe begraafplaats worden aangelegd. Zo ging het ook in de gemeente Grootegast in de provincie Groningen.
Grootegast
Op 16 maart 1870 vergaderden B&W van de gemeente Grootegast over de aankoop van een perceel. Dat perceel, 26 are en 40 centiare, was gelegen tussen het dorp Opende en het gehucht Topweer, langs de weg naar Surhuisterveen. Het stuk grond kon gekocht worden voor 200 gulden en zou geschikt zijn om een begraafplaats aan te leggen. Alleen de raad moest er nog zijn goedkeuring aan geven. Die raad kwam op 4 april van dat jaar bijeen en besliste dat het stuk grond geschikt was voor een algemene begraafplaats, voldoende groot was en de prijs niet bovenmatig. Onder voorbehoud van goedkeuring door Gedeputeerde Staten (GS) ging de raad akkoord met de aankoop van het perceel en de aanleg van de begraafplaats.
Op 17 februari 1871 is de begraafplaats kennelijk al aangelegd, want een inwoner van Opende maakte bezwaar tegen de aanleg bij GS. Die laatste informeerde namelijk met een brief van die datum bij de gemeente naar de situatie rond de begraafplaats. Kennelijk bestond er onduidelijkheid over de 50 meter grens tot de bebouwde kom. Het lijkt erop dat GS snel besloten hebben, want al op 3 maart 1871 stond ze de oprichting toe. De bezwaarmaker richtte zich vervolgens tot de Raad van State, maar kennelijk is alles in den minne geschikt want er werd daarna gewoon gebruik gemaakt van de begraafplaats.
De eerst begravene
Tot zover lijkt alles gewoon volgens de regels der wet te zijn gegaan, maar verschillende stukken werpen een ander licht op het ontstaan van de begraafplaats. Eind maart 1870 was er namelijk al iemand begraven op de begraafplaats die feitelijk nog niet bestond. De begravene was Jacoba Brändlij die op 22 maart 1870 overleed, 69 jaren oud. Zij was de schoonmoeder van burgemeester Van der Ree. Jacoba Brändlij was weduwe en had zich in december 1868 gevestigd in de gemeente. Dat deed ze samen met haar dochter Maria Johanna die in 1863 al was getrouwd met Van der Ree. Maria Johanna was zijn tweede vrouw. Zijn eerste was een jaar eerder overleden. Zelf overleed Van der Ree in 1878 in Utrecht. In 1873 was hij al naar Kampen vertrokken. Het is vreemd dat er al in maart 1870 iemand begraven is op een plek die officieel pas na maart 1871 opgericht kon worden, nadat GS toestemming hadden gegeven. Hoe het ook zij, Jacoba Brändlij kreeg een mooie zerk op haar graf dat volgens oudere inwoners van Opende niet ver van de ingang lag. Of de burgemeester nou zijn plannen rondom de begraafplaats wat vaart had gegeven voor zijn zieke schoonmoeder of dat het een samenloop van omstandigheden was, zal wel nooit duidelijk worden.
De begraafplaats in gebruik
Na Jacoba Brändlij zijn er ongetwijfeld nog anderen begraven op de algemene begraafplaats, maar hoeveel is niet bekend omdat de administratie verloren is gegaan. In 1872 werd achteraan het perceel, naar aanleiding van de Wet op de besmettelijke ziekten, een lijkenhuisje gebouwd. Langs de weg had men een ingang gemaakt met een hekwerk, geflankeerd door treuressen. Verder zal het perceel afgescheiden zijn geweest van de omgeving door een heg of hek. In de jaren zeventig van de 20ste eeuw werd duidelijk dat de begraafplaats al jaren in onbruik was en dat er wat moest gebeuren. In 1971 viel dan ook het besluit om de begraafplaats te sluiten.
Sluiting
Op 9 februari 1971 nam het college van B&W het besluit de algemene begraafplaats te sluiten met de overweging dat er al sedert jaren geen gebruik meer van werd gemaakt. Het oude kerkhof bij de hervormde kerk in Opende voorzag in de behoefte en wijziging van de situatie werd niet verwacht. In juni 1971 besloten B&W het perceel te verkopen voor 800 gulden met dien verstande dat het bestaande draaihek verwijderd zou worden waarna de koper voor een vervangende afrastering moest zorgen. Ook diende de koper rekening te houden met de eisen uit de Wet op de lijkbezorging (1968) wat inhield dat het terrein tien jaar onaangeroerd moest blijven en dat na die tien jaar slechts bezaaiing op beplanting mogelijk zou zijn, mits niet dieper dan 0,5 meter werd gegraven. Dertig jaar na sluiting mocht niet dieper dan 0,5 meter worden gegraven, tenzij hiervoor vergunning werd verkregen van GS. Die keurden de sluiting eind 1971 goed waardoor de algemene begraafplaats voorgoed gesloten werd. De begraafplaats werd in de volksmond het armenkerkhof genoemd omdat er met name armen, bedelaars, onbekenden of doodgeboren kinderen werden begraven. Dat was iets wat voor veel meer van dergelijke begraafplaatsen in Nederland gold.
Bij de sluiting van de begraafplaats lag de steen van Jacoba Brändlij er verwaarloosd bij, maar de begraafplaats zelf scheen keurig onderhouden te zijn. Nog in 1970 was de aanplant op orde gebracht net als het pad dat over de begraafplaats liep.
Na de sluiting is de steen van Jacoba kennelijk verwijderd en ook het lijkenhuisje kreeg een andere functie. Dat werd een kippenhok en voor de deur werd de zerk van Jacoba als stoep neergelegd. Toen de familie Bouma in 1992 het naastgelegen huis met de grond van de oude begraafplaats kocht, ontdekten zij niet lang daarna ook de kapotte zerk voor het huisje. Al snel begon de familie een Gastenhof waardoor de geschiedenis van de plek bij meer mensen bekend werd. De oude begraafplaats werd onderdeel van een grote tuin, maar de sporen van de begraafplaats bleven bewaard. Zo hield de familie Bouma het lijkenhuisje in stand en ook een van de treuressen langs de weg, waar ooit de ingang was liet de familie staan. Jammer genoeg is de steen van Jacoba Brändlij hier niet meer aanwezig. Die is in 1997 neergelegd op het armenkerkhof in Harkema. Daar is toen een themapark opgezet dat een beeld geeft van de Friesch-Groningse heide in de 19de en vroeg 20ste eeuw. Daar completeerde de zerk van Jacoba het beeld want in Harkema hebben nimmer stenen gelegen. De houten kruisjes die er wel stonden, waren al jaren geleden verdwenen.
Van armenhof naar gastenhof
Er wordt dan al wel jaren niet meer begraven, maar de sporen van de eerste algemene begraafplaats van de gemeente Grootegast zijn nog steeds zichtbaar. Het lijkenhuisje, dat nu gebruikt wordt voor opslag bij het gastenhof, verkeert nog in redelijke staat. Wat vooral genoemd mag worden, is dat de dakconstructie nog geheel origineel is, iets wat nog maar zelden voorkomt. De familie Bouma die de gastenhof exploiteert, wil het huisje eigenlijk wel opknappen maar zou het erg op prijs stellen als de gemeente of een andere instantie daar aan mee zou helpen. Het is tenslotte erfgoed dat we openstellen voor iedereen, zo stelt de familie. Alleen al het feit dat de familie het huisje niet afgebroken heeft, mag op prijs gesteld worden, want het stuk grond met de treures en het lijkenhuisje verwijzen naar een stuk funeraire geschiedenis dat regionaal van grote waarde is. (2009)
Literatuur
- Vries, Pieter de; Het huisje op de begraafplaats. Lijkenhuisjes in Groningen, Bedum 2007
- Eén grafsteen op nu gesloten begraafplaats, in: Nieuwsblad van Noord-Oost Friesland, Kollumer Courant, 19 februari 1971.
- Nieuwe impulsen voor het Themapark ‘De Spitkeet’, in: Nieuwsblad van Noord-Oost Friesland, Kollumer Courant, 21 maart 1997.