De Spijkster dodenakker als een dichtbundel op het Groninger Hoogeland
‘t Is alles eenvoud wat uw stoerheid sierde,
En alledaagsch bij werelds wufte pronk:
Het zwaatlend koren rond de heilge wierden,
Uw kolken waar kasteel en kerk in zonk;
Temidden graan en bontbebloemde weien,
Waar de gelatenheid zichzelf bedroomt,
De nuchtre pracht der rijke boerderijen
Met breede schuren tusschen schraal geboomt’ ;
De polders met hun angstige eenzaamheden,
Waar de een’ge leeuwrik onder ’t blinkend zwerk
Het brandend hart is, vreemd aan teederheden
En moede van der handen dienend werk.
Stil – uit een dorp galmt klaar Gods eeuwge vrede;
’ t Verweerde luien van vervallen kerk.
{seog:disable}Zo zag Willem de Mérode (1887- 1939), pseudoniem voor Willem Eduard Keuning, “zijn” Groninger Hoogeland. Op dat Hoogeland werd hij geboren als zoon van Jan Keuning, hoofdmeester van de gereformeerde lagere school van Spijk, en diens echtgenote Elisabeth Wormser. Op dat Hoogeland zou hij als onderwijzer van 1907 tot 1924 werkzaam zijn aan de gereformeerde school te Uithuizermeeden. Van dat Hoogeland scheidde hij na een dramatische periode ten gevolge van een kortstondige seksuele relatie met een oud-leerling. In 1924 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, keerde hij niet terug naar het Hoogeland, maar vestigde zich in Eerbeek. Na een teruggetrokken, maar zeer arbeidzaam literair bestaan, overleed hij er in 1939 en werd er begraven. Een gedenkteken in Uithuizermeeden en een gedenkplaat aan de muur van het meestershuis in Spijk herinneren aan deze grote protestants-christelijke dichter. Veel ophef veroorzaakte in 1917 het boek Kinderen in verstand en boosheid van Willem’s broer Pieter Keuning. Veel Spijksters herkenden in het dorp Oldencate hun dorp Spijk. Oldencate was immers de naam van de toenmalige boerensociëteit van Spijk. Velen herkenden zichzelf of anderen in de personages van het boek. De beschrijvingen waren vaak niet erg vleiend. Pieter richtte in 1925 samen met E.J. Bosch de uitgeverij Bosch & Keuning op. Meer herinneringen aan de familie Keuning vinden we op de begraafplaats van Spijk. Twee broers van Willem vonden hier hun laatste rustplaats: Hendrik Keuning, geboren op 11 januari 1876, overleed op 23 september 1897. Jan Keuning, geboren op 7 januari 1877, overleed bijna twee maanden later op 15 november 1897. Beiden stierven ten gevolge van tuberculose, die in die periode als epidemie heerste en in Spijk veel slachtoffers maakte.
De begraafplaats
Op het kerkhof rond de hervormde kerk van Spijk ontstond halverwege de 19e eeuw ruimtegebrek en er zou moeten worden uitgebreid. Wie in Spijk kwam te overlijden, werd op dit kerkhof begraven. Tot dan toe geen probleem, want nagenoeg ieder was lid van de plaatselijke hervormde gemeente. Dat veranderde echter na 1834. In 1834 vond onder leiding van Ds. Hendrik de Cock uit Ulrum de Afscheiding plaats.De Cock en zijn volgelingen konden zich niet meer vinden in de wijze van kerk-zijn van de landelijke Hervormde Kerk en in datgene wat er geleerd en verkondigd werd in de plaatselijke Hervormde gemeenten. In veel gemeenten dienden predikanten, die het gedachtengoed van de Groninger Richting waren toegedaan. In deze stroming, begonnen aan de theologische faculteit van de Groninger Academie, werd Christus vooral gezien als opvoeder van de mensheid. De Bijbel werd tot een feilbaar geschiedenisboek. Voor De Cock en de zijnen waren Christus, zijn plaatsbekledend lijden en sterven en de Bijbel als Gods Woord in het geding. De drie Formulieren van Enigheid, te weten de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus en de Dordtse Leerregels, dienden weer de toetssteen te zijn voor kerk en theologie. Bovendien diende dit alles een zaak van het hart te worden, zoals we dat verwoord zien in de volgende grafdichten op de begraafplaats van Spijk:
Mijn leven was Christus,
Den dood mij gewin.
‘k Ging vrij in mijn Heiland
Gods heerlijkheid in
Mijn lijden en strijden
op aard is voorbij
God maakte van zonde
Mij eeuwiglijk vrij.
Al spoedig vestigde zich ook in Spijk een gemeente van Afgescheidenen. Dat dit zou leiden tot allerlei conflicten, ook op het punt van begraven, laat zich raden. De enige plek, waar kon worden begraven, was immers het kerkhof van de Hervormde gemeente. Nu zouden daar ook Afgescheidenen moeten worden begraven. Hoe een en ander op te lossen? Die oplossing werd geboden door de volmachten, de bestuurders, van het zogenaamde kerspel van Spijk. Oorspronkelijk was een kerspel het gebied van een parochie, dat zich naast kerkelijke zaken bezighield met tal van zaken betreffende het openbare leven van dat gebied en dat rechtsbeslissingen nam. Vanaf de 16e eeuw werd een kerspel echter meer en meer een plattelandsrechtsdistrict, waarvan de taken en plichten echter gaandeweg werden overgenomen door gemeenten en waterschappen. In Spijk heeft het kerspel nog gefunctioneerd tot in het begin van de 20e eeuw. Dit kerspel heeft ervoor gezorgd, dat in 1858 een nieuwe begraafplaats kon worden aangelegd en belastte zich met het beheer van die begraafplaats. Op een perceel land, dat werd aangekocht van de erven van dokter Simon J. Groenewolt, praktiserend geneesheer en vroedmeester te Spijk, kon een en ander worden gerealiseerd. Zelf liggen dokter Simon J. Groenewolt en echtgenote nog begraven bij de hervormde kerk van Spijk.
De marmeren grafzerk van Ude Steenhuis, getrouwd met Annechien Simons Groenewolt, dochter van Simon J. Groenewolt, laat ons duidelijk weten dat de begraafplaats is aangelegd op land van de familie Groenewolt:
Dit land, vele jaren in hun (= dokter Groenewolt en echtgenote) bezit geweest zijnde, wordt nu tot eene laatste rustplaats gebruikt.
Met het stichten van deze begraafplaats voor de inwoners van Spijk werd voorkomen, dat de onderlinge verhoudingen ten gevolge van de kerkelijke scheuringen een nog dieper spoor in de Spijkster samenleving zouden trekken. Na de Doleantie van 1886, het kerkelijk conflict in de Hervormde Kerk, dat opnieuw zou leiden tot het stichten van een eigen kerkgenootschap, dat van de Dolerenden, kreeg Spijk er een derde kerkgenootschap bij. Hoewel er in 1892 al een samengaan ontstond tussen Afgescheidenen en Dolerenden duurde dat in Spijk tot omstreeks 1911. Vanaf die tijd gingen beide kerkgenootschappen samen verder als de Gereformeerde Kerk van Spijk. Hervormd, Afgescheiden of Dolerend, kerkelijk of niet-kerkelijk, de scheiding der geesten werd hier hooguit zichtbaar in de teksten en symbolen, waarmee men de zerken en grafmonumenten voorzag.
Grafpoëzie
Sommige grafdichten op een aantal zerken zijn zo verweerd, dat het lezen ervan nauwelijks meer mogelijk is. Met de nodige zorg en toewijding is nog veel te herstellen; zeker vanuit kerkhistorisch perspectief zou dit moeten gebeuren. Het zijn met name de grafdichten, die Ter Laan en Jansonius in 1969 nog redelijk konden ontcijferen, die een beeld geven van de geloofsbeleving in de beginperiode van de Afscheiding in Spijk.
Kornelis Henderikus Busz, geboren in 1794, overleed op 9 januari 1860. Hij was landbouwer van beroep en kerkvoogd van de Chr. Afg. Gerv. Gem.
Het grafdicht luidt:
Uit al mijn arbeid en mijn werk
Voor maatschappij en Godes Kerk
Ben ‘k door den dood geroepen
En had ik maar al mijn tijd
............... heil voor d’ eeuwigheid
’t Was........................................
Reeds vroeg riep ik gena, o God
Vergun Gij mij een heilrijk lot
In Jezus Christus Uwen Zoon
Op ’t ziekbed kreeg ik van U licht
Daar heeft de Heer het zoo gerigt
Dat ik verlangde naar de kroon.
Op de zerk van zijn echtgenote Trijntje Everhardus Deddens, geboren in 1797 en overleden op 9 december 1861, werd als grafdicht ontcijferd:
Helaas! Wat is dit tijdlijk leven
’ t Is als een damp die ras verdwijnt
Bij eene hoop wel duizend vreezen
Wat het hiernamaals nog zal zijn.
En al ’t genot van aardsche schatten
Hoe ook te achten als een gaaf;
En hoe men zich daarom gaat matten
Zij zijn voor d’ eeuwigheid geen vaag
Daarom, o Stervling! Ga henen,
Bewust dat graf en eeuwigheid
Ook vroeg ,of laat u zullen leenen,
Voor eeuwige smart of heerlijkheid!
Simon Alderts Omta, geboren in 1827 en overleden op 22 september 1861, was commissionair in granen te Spijk. In de Gereformeerde gemeente onder ’t Kruis te Bierum was hij voorzanger.
Het grafdicht op zijn graf, dat werd ontcijferd, luidt:
Schriklijk was mijn laatste leven.
Iedereen bewoog het hart,
Met veel pijn en (uwe) beven.
O, wat was mijn stond benard
Nogtans wou de Heer mijn lijden
Aan verwis’ling doen vervangen,
Liet mij dan wel eens verblijden
Dat ‘k Hem loofd met psalmgezangen
Eer de dood mij overkwam,
Reeds nog voor mijn zwaarste dagen
Toen was ‘t – dat ik Jezus nam,
Sints mijn dood lig ‘k hier begraven
O, mijn ziel geniet toch vreugd!
Mijn ligchaam zal in de haven
ter verrijzing- tot geneugt
Aanzitten- naar ’t welbehagen.
Ubbo Menkes Ubbens, geboren in 1822 en overleden op 22 september 1884 was landbouwer en ouderling van de Chr. Ger. Gemt. Hij was weduwnaar en liet 5 kinderen na, terwijl hem 8 in de eeuwigheid waren voorgegaan. De kinderen lieten op het graf als grafdicht aanbrengen:
Te vroeg aan ons, te vroeg aan allen
o mede Vrienden van Gods Kerk
Is hij aan ons, aan u ontvallen
En rust hij nu van al zijn werk.
Niet meer zijt Gij o dierbre Vader
De steun, de raad, ja wat niet al
Van ons en vrienden al te gader,
Want waar ’t gevraagd wer. Stondt Gij pal.
En nu? Niet om uw dienstbetoon,
Of, ’t kenlijk blijk van uwe deugd.
Maar, door ’t geloof in Godes Zoon
Geniet Gij thans de eeuwge vreugd.
Op het graf van Wiert Pauwels Wiertsema, geboren in 1822 en overleden op 12 juni 1874, was landbouwer. In de Chr. Geref. Gemt. in Bierum was hij ouderling.
Het grafdicht op de zerk luidt:
Ik dacht niet dat ik hem zou vinden
Maar hij mij vinden zou in ’t graf.
Doch Gods gedachten waaren anders,
Want God toch sneed zijn leven af.
Ik staar hem met mij zeven kinder
Geloovig na, naar gindsche Kust,
Waar geene zonde ooit zal vermind’ren
Halleluja, der zaal’gen rust.
In de eerste twee regels van dit grafdicht laat Wiertsema’s echtgenote ons weten, dat zij niet had verwacht dat hij haar in de dood zou voorgaan.
De grafdichten zijn stuk voor stuk heel persoonlijke geloofsgetuigenissen. Ze laten ons de bevindelijke kant zien van de Afgescheidenen. Bevinding is die ervaring in je leven, dat Gods aanwezigheid een werkelijkheid is, dat Hij in je leven heeft ingegrepen en zijn liefde aan jou heeft kenbaar gemaakt. Wie de grafdichten leest, zoals ze door Ter Laan en Jansonius te boek zijn gesteld, moet wel constateren, dat het ontcijferen toen al niet eenvoudig was. Bij sommige versregels vraag je je af of dit er zo wel staat. De benaming van de kerkelijke gemeente, nu eens volledig den weer afgekort, varieert, maar duidt steeds op dezelfde kerkelijke gemeente van Afgescheidenen. Soms hebben Afgescheidenen uit Spijk zich aangesloten bij die van Bierum, men was daar nog wat “zwaarder”.
Gelukkig zijn er op de begraafplaats van Spijk veel grafdichten zeer goed leesbaar. Ze getuigen ervan hoe men in het leven heeft gestaan, welke werkelijkheid God in hun leven was en hoe men aankeek tegen de dood en het sterven.
De grafpoëzie op de begraafplaats van Spijk, zeker die uit de 19e eeuw, laat zien hoezeer het christelijk geloof de pijler van het bestaan was.
Klaas Jurriëns Bakker, zoon van Jurriën Bakker en Geessien Dijk, overleed op 14 maart 1886. Hij was nog maar 7 jaar oud.
Hoe bitter was het voor ons hart
Dat gij moest henen gaan
Maar dit zij onze troost in smart
Dat God het heeft gedaan.
Het grafdicht brengt ons bij de geschiedenis van Job uit het gelijknamig Bijbelboek. Ondanks alle ellende, die hem overkwam met als dieptepunt het verlies van zijn kinderen, gaf hij zijn vertrouwen in God niet op.
We lezen in Job 1: 20,21: “Toen stond Job op, scheurde zijn mantel en schoor zijn hoofd; daarop wierp hij zich ter aarde en zeide: Naakt ben ik uit de schoot mijner moeder gekomen, naakt zal ik daarheen wederkeren. De Here heeft gegeven, de Here heeft genomen, de naam des Heren zij geloofd.”
Catharina M. Bakker-Bos, dochter van een korenschipper, overleed op 4 april 1900. Ze was 66 jaar oud.
Met droefheid en geween
Beschouw ik dezen steen;
Maar mogt mijn echtgenoot
Nu leven in Abrahams schoot.
Jacob Bakker, haar echtgenoot, spreekt in de laatste twee regels een wens uit waarin als beeld van het leven na de dood verwezen wordt naar de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus uit Lucas 16. Bij zijn leven had de rijke alles al en moest Lazarus zijn honger stillen met wat van de tafel viel. Na hun dood werden de rollen omgekeerd. We lezen, dat Lazarus door de engelen werd gedragen in Abrahams schoot, terwijl de rijke in het dodenrijk pijn leed. In Abrahams schoot wil zeggen: een ereplaats innemen bij de hemelse maaltijd. Daarop hoopte Jakob Bakker voor zijn vrouw.
Landbouwer Tidde Henderikus Busz was 37 jaar, toen hij overleed op 18 april 1887. Was hij slachtoffer van de heersende tbc-epidemie?
Hoe jong of sterk men wezen mag
Eenmaal komt toch de stervensdag.
Ook hem die hier terneder ligt
Werd vroeg geroofd het levenslicht
Tot diepe smart van vrouw en kind
Door wie hij werd zoo teer bemind
Gelukkig die zijn huis bereidt
Voordat hij van de aarde scheidt.
Nog maar 11 jaar was Hilje Niklaas Buurma toen ze overleed op 5 april 1875. Ze was de dochter van de landbouwer Niklaas Jans Buurma en Barteldina Simens Doornbos.
Het grafdicht op haar zerk luidt:
Helaas o kind en zusterlief,
Gij zijt ons vroeg ontvallen!
Dit was ons aller harte grief;
Want lief waart gij ons allen.
Doch biddend buigen w’ ons ter neer,
En geven u nu aan den Heer.
Toen Niklaas Jans Buurma zelf overleed op 14 juli 1898 was hij 83 jaar.
Het grafdicht, dat we vaker tegenkomen, luidt:
Hier in de woning van den dood
Rust eene brave echtgenoot
Een goede vader voor zijn kinder,
Die waardig was dat zij hem minden
Wij allen hopen zeker dat
Zijn plaats is in de Hemelstad.
Het grafdicht op het graf van Jantje Deddens-van der Veen treffen we eveneens vaker aan op grafmonumenten. Jantje Deddens–van der Veen overleed op 28 november 1890, 71 jaar oud.
Afgemat van lichaamskrachten
Uitgeteerd door ziekte en pijn
Moest ik hier ten grave dalen
En een prooi der wormen zijn
Lambertus I. Deelman overleed 29 jaar oud op 4 december 1890, zoals vermeld op de stèle. Hij was schoenmaker van beroep en getrouwd met Trijntje Slagter. De vermelding op de stèle correspondeert echter niet met de aangifte van zijn overlijden. Die vermeldt 14 februari 1891. Uit het grafdicht kunnen we opmaken, dat hij verdronken is. Hoe dat kwam, wordt uit het gedicht niet duidelijk. Mogelijk zegt de regel: Die zoveel houdt bedekt dat Deelman lange tijd in het water heeft gelegen, voordat hij gevonden werd. De datum van overlijden op de stèle zou dan aangeven de dag van vermissing en de datum van aangifte de dag, waarop Deelman werd gevonden.
Deelman zou achter de zeedijk bij het verzamelen van mossels in dichte mist zijn verdwaald, in het water terechtgekomen en verdronken zijn.
In ’t water van
den wijden vloed
Die zoveel houdt
bedekt,
Verloor ik ook het
dierbaarst goed
Mij op deez’
aard verstrekt.
Doch dit vertroost
mij in mijn kruis
Dat hij nu leeft
in ’t Vaderhuis.
Rentenier Kornelis Aljes Hoving overleed op 23 mei 1886, 73 jaar oud.
Den eenen dag gezond
Den and’ren reeds gestorven
Zoo is’ t met hem gegaan
Bij wiens graf wij thans staan
Heer! Leer ons ’t leven vinden
Eer ’t graf ons zal verslinden
Zijn overlijden was zeer plotseling, zoals het grafdicht beschrijft. Het moet nabestaanden opwekken tot gebed om bezinning.
Op 13 mei 1884 overleed Luitje Aljes Hoving. Hij werd 69 jaar oud en was bij leven landbouwer.
Al moet de band des echts
Voor dood en graf bezwijken
De liefde blijft en zal
Voor vrouw noch kind’ren wijken
In het grafdicht stellen de nabestaanden, dat de liefde van vrouw en kinderen voor hem met zijn dood niet voorbij is.
Grietje Suines Hoving-Westing overleefde haar man 15 jaar. Zij stierf op 11 september 1898.
Na een lang en werkzaam leven
Voor haar gade en gezin
Heeft ze zacht de geest gegeven
Zij haar ’t sterven ook gewin
Hebben de kinderen gedacht aan de woorden van de apostel Paulus, toen hij schreef aan de Filippenzen: “Want het leven is mij Christus en het sterven gewin.”? Het gezin Hoving werd in 1888 diep getroffen door het verlies van drie van hun kinderen. Er heerste in die tijd een tuberculose-epidemie. Op het graf van hun dochter Trijntje, bijna 24 jaar oud, lieten de ouders als grafdicht Psalm 103:8 plaatsen:
Gelijk het gras is ons kortstondig leven,
gelijk een bloem, die op het veld verheven,
wel sierlijk pronkt, maar krachtloos is
en teer Wanneer de wind zich over ’t land
laat hooren, Dan knakt haar steel, haar
schoonheid gaat verloren: men kent en
vindt haar standplaats zelfs niet meer.
Op dat van zoon Suine, 37 jaar oud, lezen we:
Een jonge bloem zoo teer bemind
Was pas door den Schepper geplukt
Op (?) mij werd ook mijn tweede kind
Aan mijn minnend hart ontrukt
Maar hoeveel smart dit ons baarde
Blijmoedig verliet hij de aarde
God leere ons allen zoo leven
Dat ook ons de dood niet doe beven.
Kornelius was het derde kind dat de ouders moesten missen. Hij werd 35 jaar oud.
Wat uwe moeder heeft geleden
Toen haar in weinig dagen
De derde wonde werd geslagen
En uwe beide broeders nog streden
met den wreeden dood,
Geen sterv’ling die het weet.
Maar zijt gij nu daar boven
Dan is uw vreugde groot.
Carel F. Jongs, geboren in Middelstum, overleed op 26 juli 1920. Hij werd 85 jaar. Grietje Jongs-de Weerd overleed op 10 juli 1918, 75 jaar oud.
Als wij bij deze
Grafplaats staan
Gedenken wij aan
Godes daan
Dat Hij ons ouders
heeft gegeven
Die ons den weg
naar hemel wezen
Mogten wij ook op
die paan, de weg der
Zaligheid begaan.
De kinderen spreken in hun grafdicht hun dankbaarheid uit jegens God, die hun deze ouders schonk. Dat was meer dan alleen voeding, kleding en opvoeding in het algemeen. De ouders hebben de kinderen ook de weg gewezen, die hoger voerde. Sommigen zullen bij dit gedicht ook even denken aan de plaat in de Leerkamer, het catechisatielokaal, waarin de brede en de smalle weg werd getoond. De brede weg met alle wereldse verleidingen, die leidt tot verderf en de smalle weg, die uiteindelijk ten hemel voert.
Landbouwer Renger Hindriks Kimm was bijna 79 jaar, toen hij overleed op 19 februari 1898.
Zalig wie den rechter wachten,
Zich zijn vrijspraak reeds bewust,
Door ’t geloof in zijn belofte,
In zijn offerdood bewust.
Op 10 augustus 1898 overleed Trijntje Jakobs Kimm-Kuipers. Ze werd 72 jaar.
De dood kwam tot mij aan de sponde;
In hope was ik voorbereid
Voor ’t leven, dat aan gindsche zijd’
Van ’t graf den waren Christen beid.
De grafdichten op de graven van het echtpaar Kimm-Kuipers ademen de geest der Afscheiding. Renger Kimm, geboren op ’t Zandt en Trijntje Kuipers, geboren in Middelstum hebben mogelijk uit hun geboorteplaatsen al iets van die geest geproefd. In Middelstum en op ’t Zandt waren al vroeg mensen geraakt door de boodschap van de Afscheiding. Op ’t Zandt, in Spijk en in Bierum hebben zich trouwens in de beginperiode van de Afscheiding ook verschijnselen voorgedaan, die extatisch en een vorm van godsdienstige overspannenheid te noemen zijn. Men meende gezichten te zien, waande zich opgetrokken tot in de derde hemel en sprak in bijzondere woorden over de heerlijkheid van God. Er werd ook geprofeteerd over grote oorlogen. Hendrik de Cock had er weinig mee en was er bepaald geen voorstander van. Na verloop van tijd hield het ook weer op.
Bijzonder is de stèle te noemen op het graf van het echtpaar Lenting-Ham. Treffen we grafdichten overwegend aan op de zerken van mensen, die beschikken over de middelen om hun zerken te sieren met symboliek en gedichten, Geert Lenting en zijn echtgenote Trijntje Ham waren van eenvoudige komaf. Op hun stèle staan een paar ontroerende grafdichten. Zo lezen we over Trijntje Luitjes Lenting-Ham, die op 18 september 1910, 61 jaar oud, overleed:
Haar dagen waren afgemat
Ook van den dood verslonden
Och! Dat haar ziel bij Godes was
En wierde wel bevonden.
Over Geert Gerrits Lenting, overleden op 15 april 1920, hij is dan 70 jaar:
Hier ligt onz Vader in het graf
Door zulke hooge jaren
Och! Dat hij nu in Godes stad
In vreugde is opgevaren.
Willemina Simons Omta-Groenewolt was dochter van dokter Simon Jakobs Groenewolt en getrouwd met landbouwer Aldert Derks Omta. Zij overleed op 12 oktober 1884. Ze werd 84 jaar.
Deze grafsteen dekt de leden,
Die ik op aarde droeg,
‘k Mag nu het paradijs betreden
’t Welk ik als ’n onwaarde vroeg
Ik verwacht de blijde maar
der herrijzing met die schaar.
Aldert Derks Omta werd 92 jaar oud. Hij overleed op 17 januari 1889. Op het grafmonument lezen we, dat het echtpaar Omta 14 kinderen moet hebben gehad. Van deze kinderen waren bij zijn overlijden al 7 kinderen overleden, 7 nog in leven en 6 aangetrouwd:
nalatende 7 kinderen, 6 aangehuwd, terwijl hem 7 in de eeuwigheid zijn voorgegaan.
Mocht ik lang op aarde leven,
‘k Ondervond dat eeuwig goed
Slechts de ware vreugd kan geven.
Thans smaak ik het hemelzoet.
Stof, rust tot den jongsten morgen
Eenmaal zult g’ uit ’t graf opstaan
Jezus zal er zelf voor zorgen
Dat gij mee ter rei kunt gaan.
De grafdichten spreken niet van het leed, dat hen als ouders overkomen is met het overlijden van een aantal van hun kinderen. Alle nadruk ligt op het leven na de dood, waardoor zij zich ongetwijfeld getroost en gesterkt hebben gevoeld.
Willem Alderts Omta, zoon van het echtpaar Omta-Groenewolt, overleed op 7 september 1904 ten gevolge van een ongeval, zoals we kunnen lezen in het grafdicht.
Hij werd 64 jaar.
Per fiets door hollend paard vertreden
werd hem het leven afgesneden.
Op ’t onverwachts, nochthans bereid,
Ging hij in d’ eeuwigheid.
Zijn woord was steeds: gena, gena alleen
Schenkt ons de zaligheen.
Het grafdicht op de stèle van Aaltje Pastoor-Blok, overleden op 14 januari 1901 op 79-jarige leeftijd:
Wat gij nu zijt
was ik voor dezen
Wat ik nu ben
zult gij haast wezen
En op die van Elizabeth Steendam-Wester, overleden op 5 november 1894, 60 jaar oud:
O mensch, denk toch aan mij
Hoe kort gij zijt van duur
Het leven is een damp
De dood wacht ieder uur
Beiden zijn grafdichten die men ook elders in variaties tegenkomt.
Martje Jakobs Smit-Bakker was bijna 86 jaar oud, toen ze overleed op 9 januari 1886.
Ze was de weduwe van Melle Heines Smit.
Hier in de woning van de dood
Rust eene brave echtgenoot:
Een goede moeder van haar kinder,
Die waardig was dat zij haar minden
Wij wenschen hart’lijk dat
Haar plaats zij in de hemelstad.
Zou je mogen stellen, dat de nabestaanden in het grafdicht hebben willen duidelijk maken, dat op grond van haar verdiensten voor man en kinderen Martje Jakobs Bakker toch eigenlijk wel een plekje heeft verdiend in de hemelstad?
Koopman Melle Heines Smit bereikte de leeftijd van bijna 90 jaar. Hij overleed op
1 februari 1871. Melle Heines Smit was de echtgenoot van Martje Jakobs Bakker. Melle Heines Smit was in de Franse tijd assessor (=wethouder) van de gemeente Bierum. Onder deze gemeente viel Spijk.
Een matig nuttig spaarzaam leven
Heeft hem de Heere God gegeven
Geduldig in zijn hooge jaren,
Bleef God hem lang in leven sparen
Zijn vrouw en kindren minde hij teer;
Hij (steunde op t werk ?) van onzen Heer.
Jakob Melles Smit, winkelier in manufacturen, overleed op 17 oktober 1870, nog maar 36 jaar oud. Hij was de zoon van Melle Heines Smit en Martje Jakobs Bakker.
Hier rust een allerliefste gade,
Die steeds zoo zorgde voor zijn kroost
Zijn hoop was steeds op Gods genade
Daarin vond hij alleen zijn troost
De dood sneed snel zijn leven af
En diep betreurd daalde hij in ’t graf.
De grafdichten op de zerken van vader en zoon Smit lijken godsdienstig dieper te spitten dan het grafdicht op dat van echtgenote en moeder. Mogelijk behoorden ze bij de kring der Afgescheidenen, terwijl de moeder dichter is gebleven bij het godsdienstig gedachtengoed van de hervormden, van wie veel predikanten de theologie aanhingen van de Groninger richting.
Landbouwer Bene Luitjes Smit overleed op 8 april 1870. Hij werd 71 jaar.
O dood! Ik heb u wel gevreesd,
Al was mijn hoop op beter schat;
Wat ook dees tijd mij is geweest;
Ik vond geen ware rust voor ’t hart.
Nu smaak ik eene zaligheid,
Door Gods gena voor mij bereid.
Bij dit grafdicht denken we aan de woorden van de kerkvader Augustinus in zijn Belijdenissen: Onrustig is ons hart, totdat het rust vindt in U, o God.
Trijntje Reintjes Smit-Hartman was 64 jaar oud, toen ze overleed op 2 juli 1885.
Hier onder deze steen
Rust thans in ’t stille graf
De gaad en moeder, die voorheen
Ons hier zoo dierbaar was.
Thans is haar loop volbragt,
Haar strijd hier afgestreen,
En kon zij door Gods kracht
Gaan in vertrouwen heen.
Luitje Benes Smit werd 75 jaar oud en overleed op 16 januari 1899
Zeer verzwakt door lichaamslijden
Door veel smarten en veel pijn,
Moest onz’ vader eens bezwijken,
En dit graf zijn rustplaats zijn.
Doch dit stof zal eens verrijzen,
Om Gods grooten Naam te prijzen.
Hij beschaamt de Hope niet,
Die toevluchtnemend op Hem ziet.
Lezen we in het grafdicht van Luitje Benes Smit over diens “lichaamslijden” onder veel smart en pijn, in het grafdicht van zijn echtgenote zou met “haar strijd” ook sprake van een ziekte kunnen zijn. Of is hier bedoeld het strijden van de goede strijd, waarvan de apostel Paulus spreekt, wanneer hij het heeft over de strijd van het geloof in zijn brieven aan Timotheüs?
Op de zerk van Annechien Simons Steenhuis-Groenewolt, dochter van dokter Simon Groenewolt en echtgenote van Ude Heikes Steenhuis lezen we:
Hier rust zij in het stille graf,
Bevrijd van aardsche zorgen,
Na ’t leven dat haar God haar gaf,
Hoopt zij een blijden morgen
Zij overleed op 21 februari 1892 op 75-jarige leeftijd. Hoezeer geloof een rol speelde in haar leven toonde zij al in de keuze van het vers, dat ze liet plaatsen op de marmeren zerk van haar man Ude Steenhuis:
De steen, die door de Tempelbouwers
Verachtlijk was een plaats ontzegd,
Is, tot verbazing der beschouwers,
Van God ten hoofd des hoeks gelegd.
Dit werk is door Gods alvermogen,
Door ’s Heeren hand alleen geschied.
Het is een wonder in onz’ oogen;
Wij zien het, maar doorgronden ’t niet.
psalm 118:11 (bundel 1938)
Een bijzonder grafdicht is dat op het graf van Kornelius Henricus Ubbens. Hij overleed op 3 mei 1875 op 24-jarige leeftijd.
Helaas! Ik moest met Jakob klagen,
Zeer kort en smartvol zijn mijn dagen,
Geweest op dit beneden rond;
Wijl ziekte in mijn jeugdig leven
Mij dikwijls voor de dood deed beven.
En dit ook bij mij zeker stond:
Dat, zou ik eenmaal overwinnen,
Dan moest ik uit genade binnen.
o Lezer! Tel gij uwe dagen,
En zoek des Heren aangezicht,
Met bede om gena en licht;
In dien weg zult ge Hem behagen.
Het gedicht beschrijft hoe ziekte het leven van Kornelius heeft beheerst en vrees voor de dood hem niet vreemd was. Toch was er geloofszekerheid en het besef, dat genade alleen hem de hemelpoort zou ontsluiten. Het grafdicht besluit met een oproep aan de lezer om Gods aangezicht te zoeken met een bede om genade en licht, want dat zal God behagen.
Jakob van der Veen was predikant van de Afgescheidenen in Spijk sinds 1857. Hij overleed op 25 april 1881 en was 58 jaar oud. Hij kwam van Delfzijl, zijn eerste gemeente, die hij ruim 3 jaar had gediend.
Een leraar, man en vader rust hier in ’t graf
Die werkzaam voor Gods rijk een 28 jaren.
Voor velen tot een zegen was.
Maar nu zijn stem met d’ Englenstem mag paren
En vinden we hem naar onze hope weer,
En dan vereend, en geene scheiding meer.
Jantiena Annetta van Veen overleed op 14 juli 1887, nog maar 8 jaar oud.
Gelijk het gras zijn ’s menschen dagen
Hun leven is gelijk een bloem
Een rukwind komt er over jagen
En weg is al hun vreugd’ en roem
Het grafdicht is een verkorte weergave van psalm 103 vers 8:
Gelijk het gras is ons kortstondig leven,
gelijk een bloem, die op het veld verheven,
wel sierlijk pronkt, maar krachtloos is en teer
wanneer de wind zich over ’t land laat hooren,
Dan knakt haar steel, haar schoonheid gaat verloren:
men kent en vindt haar standplaats zelfs niet meer
Pieter Johannes van Veen was 15 jaar, toen hij overleed op 25 februari 1886.
Tedre bloem zoo lief ontloken
Ligt gij nu in ’t graf terneer
‘k Zag u bloeijen en (.....) gebroken
‘k Zie u liefling eenmaal weer
Als veel gezinnen in die tijd werd ook het gezin Van Veen diep getroffen door het verlies van hun jonge kinderen. Waren ook zij het slachtoffer van de toen heersende epidemie?
Bakker Jan Berend Westerdijk, geboren in Uithuizen, overleed op 13 mei 1906, 75 jaar oud. Bakker Westerdijk exploiteerde naast de bakkerij ook een café. In dat café werden de kerspelvergaderingen gehouden. Deze vergaderingen hadden vaak een dusdanig rumoerig verloop, dat men er over sprak als “de Poolse landdagen”.
Op het grafmonument lieten de nabestaanden als grafdicht aanbrengen:
Gelukkig is
de mensch,
Die bij het
laatste scheiden
Den dood hier
zonder schrik,
Vrijmoedig kan
verbeiden.
Twee bijzondere grafmonumenten
Het oorlogsmonument op de begraafplaats herinnert aan de ontploffingsramp op 12 juni 1945. Hierbij kwamen zeven jonge mannen om. De houten loods van de dorsmachinevereniging bij de ingang van de begraafplaats was eind 1944 door de bezetter gevorderd voor opslag van materiaal, dat nodig was voor de uitbouw van de Duitse verdedigingswerken rondom Delfzijl. Na de capitulatie was het zaak de munitie, al dan niet ontploft, te verzamelen ter vernietiging. Leden van de Binnenlandse Strijdkrachten waren hiermee belast.In de opnieuw gevorderde loods gingen jonge mannen, die bij de Binnenlandse Strijdkrachten waren ingedeeld, zonder enige ervaring aan de slag met het verzamelen en sorteren. In de middag van 12 juni werd Spijk opgeschrikt door ontploffingen in de loods, die in de wijde omtrek ramen deed springen en woningen beschadigden.
De ramp kostte zeven jonge mannen tussen 18 en 21 jaar het leven en dompelde Spijk in diepe rouw. Hun namen staan vermeld op de voorzijde van het monument. Op de achterzijde van het monument staan de namen van Tjark Kremer en Melle Rozeboom. Zij lieten hun leven voor het Vaderland, zoals vermeld op het monument. Tjark Kremer, timmerman en lid van het verzet, overleed in Bremen op 28 januari 1944 en ligt begraven op het Nederlands Ereveld te Bremen-Osterholz. Melle Rozeboom, machinist ter koopvaardij, overleed te Gourock op 24 maart 1944.
Een ongelukkig verlopen ballonvaart in december 1910 kostte het leven aan één van de bemanningsleden. Met de bedoeling vanuit München in zuidelijke richting te gaan, voeren ze door het draaien van de wind in noordelijke richting. Door de dichte mist was het ook niet mogelijk zich goed te oriënteren. Boven de Waddenzee aangekomen sloeg één bemanningslid overboord en verdween in het ijskoude water. Het was begin december. De twee overgebleven bemanningsleden landden uiteindelijk op de Schotse kust. Verkleumd tot op het bot, maar in leven. Een half jaar later, op 2 juni 1911, spoelde het lichaam van de omgekomen ballonvaarder aan op de kust van de Eems bij Spijk. Het betrof het lichaam van Ernst Metzger. Na zo lange tijd in het zeewater te hebben gelegen was vervoer naar München ongewenst. Hij werd begraven op de begraafplaats van Spijk. Een opvallend monument herinnert aan deze dramatisch verlopen ballonvaart.
Bronnen:
- K. ter Laan en H.J. Jansonius - Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van de Afscheiding in de provincie Groningen (1973)
- H. Veldman - Hendrick de Cock, afgescheiden en toch betrokken (2004)
- J.B. Bronsema - Kent u ze nog....de Spieksters (1999)
- Spijk in oude ansichten (1986)
- P. De Vries - Gedenkboek 150 jaar begraafplaats Spijk (2006)
- P. Keuning - Kinderen in verstand en boosheid (1917 - 1e druk)