Beroemde Graven
* Assen 1873 – † Antwerpen 18 januari 1951
Het korte verblijf van de schilder Van Gogh in Drenthe en de restauratie van het pand waar hij enige maanden verbleef, zou je bijna doen vergeten dat Drenthe zelf ook een aantal schilders heeft voortgebracht. We zouden ze vertolkers van d' Olde Lantschap, Drenthe, kunnen noemen. Een voorbeeld daarvan is Louis Albert Roessingh, in 1873 geboren te Assen als zoon van mr. Izaac Roessingh, president van de arrondissementsrechtbank.
Na de middelbare school vertrok Albert naar Antwerpen om daar lessen te volgen aan de Academie der Schone Kunsten. Hoe turbulent zijn studietijd ook was, Roessingh bleek te beschikken over discipline waar het zijn werk betrof. Daarbij treft ons in hem zijn belezenheid en zijn filosofische aanleg. Het is daarom niet verwonderlijk, dat van zijn hand ook literatuur is verschenen: zijn Drentse gedichten en het postuum uitgegeven werk: Stad der paleizen, herinneringen aan het Assen van zijn jeugd.
Succes kan hem niet worden ontzegd, maar om van inkomsten verzekerd te zijn, was hij wel genoodzaakt gedeelten van de huizen waarin hij woonde te verhuren. Zijn hart bleef trekken naar het Drentse land en we zien dan ook, dat het Drentse landschap vaak onderwerp van zijn werken is geweest.
In 1911 liet hij bovendien een eenvoudige woning, de Zandhoeve, bouwen in het Drentse Elp. Een woning, die later zou uitgroeien tot een soort kasteeltje. Roessingh heeft er noodgedwongen de Eerste Wereldoorlog moeten doorbrengen.
Contacten met andere schilders had hij door zijn lidmaatschap in 1918 en 1919 van De Ploeg. In Amsterdam was hij lid van de kunstenaarsvereniging St. Lucas. Onder de leden van de kunstenaarsvereniging De Drentsche Schilders, die in 1946 werd opgericht, treffen we hem echter niet aan. Waarschijnlijk vanwege zijn leeftijd, onbekendheid met de meeste schilders en het feit, dat zijn zakelijk leven zich in Antwerpen afspeelde.
Op 18 januari 1951 overleed hij daar, begraven echter werd hij op de begraafplaats van Westerbork. (2002)
Literatuur
- Stad der Paleizen, jeugdherinneringen van L.A.Roessingh, L.A. Roessingh; Assen (1951)
- Beeldende kunst in Drenthe in het interbellum, M. van der Wal en J.J.Heij in: Maandblad Drenthe, jaargang 60, nr 10 december 1988
- Drentse biografieën III, W.R. Foorthuis e.a.; (1993)
* Vlissingen 23 augustus 1786 - † 's-Gravenhage 18 januari 1853
Waar iemand begraven wordt, kan van vele factoren afhangen. De meest doorslaggevende reden voor de locatie is meestal de plaats van overlijden, versterkt door het gegeven dat die plaats ook vaak de woonplaats van de overledene is. Zo zal het ook gegaan zijn met Hendrik Jacob van Doorn, een telg van de familie Van Doorn die in de eerste helft van de 19de eeuw grote bekendheid genoot als conservatief staatsman en vertrouweling van de koningen Willem I, Willem II en Willem III. Afkomstig uit de provincie Zeeland had hij zich via Oost-Vlaanderen in de jaren dertig van de 19de-eeuw gevestigd in 's-Gravenhage. Dit laatste ingegeven door zijn politieke carriêre. Reeds eerder had hij de buitenplaats Der Boede in Koudekerke, welke in 1805 door zijn vader mr. Abraham van Doorn was gekocht, van de hand gedaan. Abraham had daar vlakbij, op de buitenplaats Moesbosch, in 1812 een grafkelder gebouwd voor de familie. Omdat deze buitenplaats echter langs andere lijn vererfde, werd kennelijk besloten dat er voor andere Van Doorns van die tak geen plaats was in de familiekelder.
Hendrik Jacob van Doorn, met de roepnaam Henri werd geboren in Vlissingen op 23 augustus 1786 als zoon van Abraham van Doorn en Pieternella Wilhelmina van Dishoeck. In Vlissingen volgde hij de Latijnse school waarna hij zijn studie vervolgde aan de Hogeschool te Leiden. Hier studeerde hij van juni 1802 tot januari 1807 Romeins en hedendaags recht. Op 14 april 1810 trad hij in Middelburg in het huwelijk met jonkvrouw Adriana Wilhelmina Magdalena Schorer, vrouwe Van Westcapelle (26 mei 1787 - 2 juli 1829). Na dit huwelijk voegde Henri ook "Van Westcapelle" toe aan zijn naam.
Het echtpaar kreeg acht dochters en een zoon. Een meisje overleed reeds na drie maanden en twee andere meisjes overleden beiden in 1823 op respectievelijk drie- en tweejarige leeftijd. Hun moeder overleed zelf ook reeds op jonge leeftijd op 2 juli 1829 te Gent. Waar zij begraven werd, is niet bekend. Zij is mogelijk in Gent begraven, maar wellicht toch, als enige van die lijn, in de kelder op Moesbosch. Twee dagen later mocht Henri zichzelf baron noemen, iets wat gezien het recente overlijden van zijn vrouw ook weer niet tot al te grote vreugde zal hebben geleid.
Op 13 augustus 1839 trad Henri voor de tweede maal in het huwelijk, ditmaal met jonkvrouw Johanna Martha Maria van der Heim (4 april 1799 - 29 november 1869).
De loopbaan van Henri bracht hem al vroeg dicht bij de heersers en bestuurders van het land. Al op 20 maart 1807 werd hij auditeur bij de Staatsraad waarna hij in juli de aide-des-ceremonies werd van koning Lodewijk Napoleon. Na de Franse periode werd hij onder andere lid van de Staten van Zeeland. Vanaf 1816 fungeerde hij als waarnemend gouverneur van Zeeland voor zijn schoonvader Jhr. Schorer. Vanaf 1818 tot 1826 vervulde hij zelf de functie van gouverneur van Zeeland. Van 1826 tot 1830 was hij gouverneur van Oost-Vlaanderen tot de Belgische opstand hem dwong terug te keren naar Nederland. Direct daarop bekleedde Henri de functie van minister van Binnenlandse Zaken ad interim om vervolgens tot 1836 deze functie formeel uit te oefenen. In 1836 werd hij secretaris van Staat en later in december 1840 vice-president van de Raad van State en voorzitter van de ministerraad. In deze laatste functie had hij grote invloed op de politiek. In januari 1841 werd hij benoemd tot minister van Staat, maar in 1848 was hij een van de slachtoffers van de koerswijziging van de koning. Hij kreeg ontslag als vice-president van de Raad van State nadat hij geweigerd had zelf ontslag te nemen. Een echt slachtoffer kon men Henri niet noemen, want vanaf 13 januari 1849 werd hij de opperkamerheer van Koning Willem II. Als zodanig was hij in maart 1849 verantwoordelijk voor de begrafenis van de Koning die op 17 maart 1849 te Tilburg overleed. Daarna was hij ook betrokken bij de inhuldigingsplechtigheid van Koning Willem III te Amsterdam. Tot zijn overlijden in 1853 was hij opperhofmaarschalk aan het hof van diezelfde Koning.
Tijdens zijn leven had Hendrik Jacob vier Koningen gediend: Lodewijk Napoleon, Willem I, Willem II en Willem III. Voor zijn inzet werd de baron meerdere malen vereerd met een ridderorde, onder andere in 1809 met het ridderschap in de Orde van de Unie, in 1812 met dat in de Orde van de Reünie. Later, tegen het einde van zijn carrière, kreeg hij ondermeer nog het grootkruis in de Orde van de Nederlandse Leeuw en het grootkruis in de Orde van de Eikenkroon behorende bij het Groothertogdom Luxemburg.
In 1852 verbleef Hendrik Jacob enige tijd in Pruisen om te herstellen van een hartkwaal. Na terugkomst in 's-Gravenhage in oktober 1852 verbeterde zijn situatie niet en op 18 januari 1853 overleed hij aan een beroerte. Hendrik Jacob werd de 25ste januari begraven op de begraafplaats Oud Eik en Duinen, gelegen naast het huis Eikenduinen waar hij woonde. Dat hij niet bijgezet werd in de familiegrafkelder op de buitenplaats Moesbosch in Koudekerke heeft vermoedelijk te maken met het feit dat Hendrik Jacob's jongere broer, jonkheer mr. Anthony Pieter van Doorn, deze buitenplaats had geërfd.
De baron werd bijgezet in een grafkelder op Oud Eik en Duinen. De kelder is gelegen aan de rand van een groter veld vol met dergelijke kelders, allen afgedekt door een eenvoudige hardstenen plaat op roef. De dekplaat van de kelder is ingescheurd en toont sporen van slijtage, maar de tekst op de plaat is nog goed te lezen. De namen van vijf familieleden zijn af te lezen. Als bovenste Hendrik Jacob zelf, bijgezet in 1853, vervolgens zijn tweede vrouw, bijgezet in 1869. Daarna volgen zijn dochter jonkvrouw Jacoba Cecilia van Doorn (1812-1874), mr. Frederik Willem baron van Doorn, heer Van Westcapelle (1825- 1893) en als laatste Catharina Philippina Adriana Hermanna Johanna baronesse Van Doorn van Westcapelle, geboren jonkvrouw Schimmelpenninck (1827-1916).
Op de zerk zijn verschillende fouten gemaakt in de tekst. Zo heeft de steenhouwer bij de naam van Jacoba Cecilia van Doorn zich kennelijk vergist in de kunne van de overledene: goed te zien is dat het deel "heer" uit het predikaat "jonkheer" vervangen is door het woord "vrouw"! Die vergissing kon wellicht gemaakt worden omdat alleen de initialen van de jonkvrouw zijn opgenomen. Dit is niet het enige verwarrende bij deze naam. Volgens het Nederland's Adelsboek is zij geboren in 1812, terwijl op de zerk 1813 is gebeiteld. Onderaan de zerk, bij de naam van de zoon van Hendrik Jacob, zijn de beide voornamen omgedraaid. In het Nederland's Adelboek wordt deze zoon aangehaald als Willem Frederik, terwijl op de zerk Frederik Willem is gebeiteld. Hier zijn verschillende steenhouwers dus wellicht drie keer de fout ingegaan! (2004)
Met dank aan jhr F.A.E. van Doorn
Literatuur
- Nederland's Adelboek, jaargang 73 (1982), Centraal Bureau voor Genealogie, 's-Gravenhage.
- Royaards, H.J., 'Levensberigt van mr. H.J. baron van Doorn van Westcapelle', in Handelingen en Mededelingen Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, Leiden 1853, blz. 81-99.
Internet
* Amsterdam 6 juli 1884 – † Hilversum 6 april 1974
De naam Dudok is haast een begrip geworden in Nederland. De architect Willem Marinus Dudok heeft een oeuvre nagelaten dat ook buiten Nederland veel bekendheid geniet. Tussen de vele ontwerpen bevinden er zich ook een aantal voor begraafplaatsen.
* Antwerpen (Bel.) 3 mei 1892 - † Amsterdam 26 november 1927
Pierre Gilliams, schoenmaker, en Marie Crets hadden drie kinderen. Hun oudste zoon stierf op 5-jarige leeftijd waardoor zoon Frans en dochter Joanna Jacoba (Jeanne zoals zij oorspronkelijk werd genoemd) overbleven. Jenny was een mooi meisje dat had geleerd voor modiste en met het geld dat zij hiermee verdiende zanglessen nam bij de toen bekende zangpedagoge Berthe Seroen. Met broer Frans zong zij wel in het café wat haar vader bezocht. Dit leidde ertoe dat ze werd uitgenodigd in het koor van de Vlaamse Opera te komen zingen. In 1912 trouwde ze met haar buurjongen Freddy Elbers, een kapper die in een amateur-toneelgezelschap kleine rollen speelde. Jenny deelde zijn belangstelling voor het toneel en samen met broer Frans en diens echtgenote Francien speelden ze op bruiloften en partijen.
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog vluchtten vele Belgen naar Nederland. Zo ook Jenny en Freddy. Zij kwamen in Hoorn terecht waar Jenny haar vaardigheid als modiste te gelde bracht en zo voor de nodige inkomsten kon zorgen. Toen Frans en Francien later naar Hoorn kwamen vormden ze gevierenlijk een cabaretgezelschapje waar ze veel succes mee hadden. Aan de samenwerking kwam in 1916 een eind toen Jenny's zoon Freddy was geboren. Ze vertrokken naar Amsterdam waar vader Freddy als kapper in de Leidsestraat ging werken en Jenny door Max van Gelder geëngageerd werd. Na de oorlog wilde Freddy weer terug naar Antwerpen doch Jenny wenste in Nederland te blijven. Dit had tot gevolg dat het paar door echtscheiding uit elkaar ging.
Toen ze in 1919 in een Roosendaals café met een liedjesprogramma optrad, zat Jean-Louis Pisuisse toevallig in het zaaltje. Hij vroeg haar voor zijn cabaret en op 27 april 1919 opende zij de avond met Vlaamse liederen. Paul Collin, een cabaretcollega, ontfermde zich over haar, leerde haar Franse liedjes en ontving haar samen met zijn vrouw in hun huis. De omgang met Pisuisse bleef niet zonder gevolgen. Op 31 maart 1920 werd hun dochter Jeanne-Louise Wilhelmina (Jenneke later Jenny) geboren. Pisuisse was nog getrouwd met Fie Carelsen. Beide vrouwen waren in zijn leven verankerd; hij kon eigenlijk niet zonder ze. Ondanks dat hij altijd een plaats in haar hart had verworven liet Fie zich evenwel op 14 november 1925 van hem scheiden. Op 16 juli 1927 werd het huwelijk tussen Jenny en Jean-Louis gesloten. Dit bracht echter geen rust in hun relatie. Pisuisse kon zijn gevoelens voor beide vrouwen niet op orde brengen waardoor er spanningen in het huwelijk optraden. Een tournee door Indië leek wat rust te brengen maar toen Jenny een kortstondige romance met haar collega Tjakko Kuiper had laaiden de conflicten weer op. Jenny koos uiteindelijk voor haar echtgenoot Pisuisse wat door Tjakko Kuiper niet in dank werd afgenomen. Op 26 november 1927 begin hij een wanhoopsdaad; op het Rembrandtsplein in Amsterdam schoot hij zowel Jenny als Jean-Louis dood, waarna hij de hand aan zichzelf sloeg.
Zij werden in de Kleine Zaal van het Concertgebouw in Amsterdam opgebaard. Hun eikenhouten kisten waren voorzien van een koperen plaat waarop hun naam, geboorte- en overlijdensdatum. Na afloop van de afscheidsdienst reed de begrafenisstoet, begeleid door hun collega's en vrienden, stapvoets door Amsterdam. Op de begraafplaats Oud Eik en Duinen in Den Haag werden zij onder zeer grote belangstelling neergelaten in graf 1 3217, eerst Jean-Louis daarna zijn vrouw Jenny. Hun begrafenis was een postuum eerbetoon geworden.
Door een meningsverschil tussen de families Pisuisse en Gilliams werd Jenny op 27 maart 1928 uit het graf verwijderd en in het naastgelegen graf 1-3218 herbegraven. Fie Carelsen, die in 1970 het eigendomsrecht van het graf van Pisuisse had verworven had in haar testament opgenomen dat ze in zijn graf wenste te worden begraven hetgeen na haar dood in 1975 geschiedde.
Literatuur
- Willy Corsari: Liedjes en herinneringen (1972)
- Jenny Pisuisse: Jean-Louis Pisuisse. De vader van het Nederlandse Cabaret (1977)
- Anke Hamel: Mijn liefste lief. Brieven van Jean-Louis Pisuisse aan Fie Carelsen (1989)