Skip to main content

Zoeterwoude – Kloosterbegraafplaats De Goede Herder (verdwenen)

04 juni 2024

Nederland telde in de middeleeuwen honderden kloosterbegraafplaatsen. In sommige binnensteden had elk klooster wel een kapel of kerk met een klein kerkhof. Veel is verdwenen, maar in de negentiende en twintigste eeuw werden nieuwe kloosters gesticht met daarbij eigen begraafplaatsen. Sommige begraafplaatsen waren niet alleen voor kloosterlingen, maar ook voor verpleegden, patiënten, leerlingen of leken die er werkten. In Zoeterwoude stond een klooster met leerlingen. Tallozen van hen stierven jong en werden begraven op de kleine kloosterbegraafplaats.

Kopie van een van de bladen uit het bevolkingsregisters van Zoeterwoude waar veel gegevens uitgehaald zijn voor onderzoek.Kopie van een van de bladen uit het bevolkingsregisters van Zoeterwoude waar veel gegevens uitgehaald zijn voor onderzoek.Het klooster in Zoeterwoude was officieel van de congregatie van Onze Lieve Vrouw van Liefde van de Goede Herder. In de volksmond Zusters van de Goede Herder. Deze congregatie was gesticht door de Francaise Maria Euphrasia Pelletier (1796-1868) in 1835. Pelletier was in 1814 ingetreden in de congregatie van Onze Lieve Vrouwe van Liefde. Vanuit Angers stichtte zij een nieuwe, eigen congregatie. Deze opende in 1860 in Zoeterwoude-Rijndijk het eerste Nederlandse klooster. Vanuit dit moederklooster werden kloosters gesticht in Haarlem (later Bloemendaal), Velp, Tilburg. In Almelo, Zoeterwoude, Velp en Tilburg bestuurden de zusters internaten. Behalve in Tilburg kenden al deze instellingen een eigen begraafplaats.

Klooster in Zoeterwoude

De internaten, dus ook in Zoeterwoude, waren voor meisjes die door het Rijk via de kinderbescherming aan de zorgen van de zusters werden toevertrouwd. Het ging niet alleen om meisjes, maar ook om volwassen vrouwen. De meisjes kwamen vaak uit arme gezinnen waar ze verwaarloosd werden, sommigen hadden problemen met gezag. Anderen waren misbruikt, ongewenst zwanger of in de prostitutie terecht gekomen. Naast een beperkte mate van scholing en de reguliere kerkgang moesten de meisjes vooral werken in de naaiateliers en wasserijen van de kloosters. Dit waren bedrijfsmatig opgezette organisaties waar vaak sprake was van lange uren, zware omstandigheden en een streng regime. Dit was het verdienmodel om iedereen te kunnen voeden en huisvesten.Foto uit 1860 van Mary Euphrasia Pelletier, stichteres van De Goede Herder.Foto uit 1860 van Mary Euphrasia Pelletier, stichteres van De Goede Herder.

De eerste stappen voor de bouw van het klooster in Zoeterwoude werden genomen in 1853. Toen werd door een commissie van de Hollandsche zending van koopman en fabrikant Johannes Hendricus Schmier (1794-1868) het voormalige buiten Oud Meerburg aangekocht. Na het herstel van de kerkelijke hiërarchie werden de plannen daadkrachtig aangepakt onder leiding van de bisschop van Haarlem. In de loop van de tijd werden ook aangrenzende boerderijen en landerijen aangekocht, mogelijk gemaakt door leningen en schenkingen. In december 1859 was het klooster gereed, waarmee dit het eerste nieuwe klooster in Nederland na de Reformatie was. In 1860 startte het klooster met de opvang van meisjes. In 1890 kwam er een apart meisjeshuis en na de Tweede Wereldoorlog ook een overgangshuis waar meisjes zich voorbereidden op hun terugkeer in de maatschappij.

In de eerste 50 jaar van het bestaan van het klooster werden in Zoeterwoude 1.380 meisjes en vrouwen verpleegd. In die tijd zijn zo’n 150 meisjes gestorven, zo staat te lezen in een verslag van de feestelijkheden rond het 50-jarig bestaan. Bij het 100-jarig bestaan in 1960 werd gemeld dat er in Zoeterwoude ongeveer 3.400 meisjes opgenomen waren geweest. In dat jaar waren er 140 meisjes in het gesticht. In die tijd volgden de meisjes in sommige gevallen onderwijs in Leiden en in het klooster kregen ze onderricht in zogenoemde vrouwelijke vakken als costumière, coupeuse, koken en andere bezigheden die toen geschikt geacht werden voor hen.

Het klooster van De Goede Herder in Zoeterwoude rond 1925 (archief Oud Zoeterwoude).Het klooster van De Goede Herder in Zoeterwoude rond 1925 (archief Oud Zoeterwoude).

De begraafplaats

Dat een begraafplaats nodig was, blijkt wel uit de genoemde 150 sterfgevallen onder de meisjes en vrouwen. De begraafplaats bij het klooster was er ook voor de zusters en rectoren van het klooster. Hoogstwaarschijnlijk is de begraafplaats niet lang na de bouw van het klooster aangelegd. Hoe het kerkhof eruitzag, is onduidelijk. We weten alleen hoe het er net voor de ruiming in 1971 uitzag door enkele tekeningen die toen gemaakt zijn. Daaruit blijkt dat er links en rechts twee rijen met graven lagen en centraal aan de achterkant lagen drie stenen op grafkelders. Twee voor de oversten provincialen en daarvoor een steen voor de Paters-rector. Overigens geeft een andere tekening slechts een enkele rij weer aan weerszijden, dus mogelijk wijst de eerste tekening op 2 begravingen per graf. In de hoeken stonden een aantal grote bomen. Ook bekend is dat de begraafplaats een stuk hoger lag dan de omgeving door ophoging met zand.

Lang niet alle overleden meisjes en vrouwen werden op de begraafplaats in Zoeterwoude begraven. Zeker in latere tijden werden sommigen ook naar het eigen dorp of stad vervoerd. De parochianen uit Zoeterwoude werden vanaf 1863 begraven op een eigen begraafplaats.Beide begraafplaats van parochie en klooster lagen dicht bij elkaar zoals te zien is op de topografische kaart van ± 1960.Beide begraafplaatsen van parochie en klooster lagen dicht bij elkaar zoals te zien is op de topografische kaart van ± 1960.

Uit de bevolkingsregisters van de gemeente Zoeterwoude kunnen we een goed beeld samenstellen van waar de meisjes vandaan kwamen, hoe oud ze waren toen ze kwamen, maar ook hoe oud ze waren toen ze overleden. Verder kan opgemaakt worden dat veel meisjes vanaf 1892 naar Larenstein in Velp gingen of later nog naar Almelo. Ook blijkt dat sommige meisjes uiteindelijk intraden in de orde.

Uit de bevolkingsregisters komen in 1872 de eerste overleden meisjes naar voren. De gegevens zijn gevonden van de periode 1869 tot 1939. Hieruit komt niet alleen een beeld naar voren van het aantal sterfgevallen, maar ook de verhalen achter de meisjes, voor zover ze te achterhalen zijn.

Het overlijden van meisjes is door het klooster waarschijnlijk ook bijgehouden, maar de gegevens daarover zijn nergens in de onderzochte archieven aangetroffen. Wel vinden we zo nu en dan opmerkingen over het sterven van de meisjes. In een verslag over de jaren 1860-1864 wordt over twee boetelingen, die het gesticht in 1864 hadden verlaten, gesteld dat ze goed bekeerd gestorven zijn. In het verslag over de jaren 1874-1877 wordt over de penitenten (boetelingen) het volgende geschreven:

“En, God dank, velen stierven een zaligen dood; haar mogten wij, om zoo te spreken, voor den hemel afleveren. Zulke voorvallen waren ons een zieletroost in de afgeloopen jaren. Wij zeggen het dankbaar; allen die hier gestorven zijn, hebben zich voorbeeldig voorbereid, velen stierven met de uitmuntendste gevoelens van geloof, hoop, liefde en berouw. Zijn gingen henen, dankbaar het uur zegenend, dat haar herwaarts voerde….”Voorkant van een van de jaarverslagen van De Goede Herder (Nationaal Archief).Voorkant van een van de jaarverslagen van De Goede Herder (Nationaal Archief).

Dat het soms om hele jonge vrouwen ging, kwam niet ter sprake. Het werd als een eer beschouwd bij een lijk te mogen bidden en zo’n dood moet haast jaloersmakend zijn geweest voor de overledenen. Op een dergelijke wijze werd de dood bejubeld. In een verslag uit 1899 wordt gemeld dat sinds de vestiging van het gesticht in 1860: “van meer dan 120 meisjes mochten wij door haar stichtend afsterven getuige zijn hoe goed God is voor degenen, die door ware boetvaardigheid het misdrevene trachten te herstellen”. In de verslagen worden zelfs voorbeelden gegeven over hoe waardig het sterven is, als een voorrecht voor deze meisjes.

Inschrijvingen

In totaal zijn in de periode van 1869 tot 1939 zo’n 390 inschrijvingen gevonden van bestedelingen of verpleegden in De Goede Herder. Dat houdt in dat wellicht niet alle meisjes ingeschreven werden of ze waren er te kort. Jaarlijks fluctueerde het aantal sterk met pieken rond 1890, 1900 en 1918. Het gemiddelde lag op 5,3 per jaar, maar zal effectief veel hoger hebben gelegen. De leeftijd bij binnenkomst van deze meisjes laat met name een piek zien rond de leeftijd van 16 tot 20 jaar. Het jongste meisje was bij binnenkomst 10 jaar oud.Grafiek met de leeftijd bij binnenkomst van de meisjes.Grafiek met de leeftijd bij binnenkomst van de meisjes in Zoeterwoude.

In de bevolkingsregisters worden deze kinderen ‘bestedelinge’ genoemd. Anderen werden ingeschreven als ‘verpleegde’. Zusters werden aangeduid als ‘religieuze‘. Het meisje van 10 betrof Jannetje Vierwind, geboren 19 juni 1880 in Nijkerk. Zij kwam op 28 mei 1890 vanuit Didam binnen in Zoeterwoude. Vader Jan Vierwind was arbeider en moeder Peetje van Grol arbeidster. Op 12 januari 1893 werd het overlijden van Jannetje ingeschreven in het register van de gemeente Zoeterwoude. De aangifte werd gedaan door timmerman Petrus Zandbergen en klerk Pieter Johannes Cloos, beiden uit Zoeterwoude. De moeder van Jannetje was het jaar daarvoor, in 1892, op 38-jarige leeftijd overleden in Amersfoort. Haar vader hertrouwde en overleed in 1908, 62 jaar oud. De achtergrond van deze kleine tragedie zal wellicht nooit volledig bekend worden, maar als 10-jarige in zo’n kloosteromgeving terecht te moeten komen, zal veel verdriet opgeleverd hebben. Naar het hoe en waarom ze op 13-jarige leeftijd overleed kunnen we alleen maar gissen.

De herkomst van de meisjes lag met nadruk op de provincies Zuid- en Noord-Holland, destijds het gebied van het bisdom Haarlem. Dat was goed voor bijna 70%, terwijl uit Noord-Brabant ook nog zo’n 9% kwam en uit Utrecht 5%. Uit de noordelijke provincies kwamen nauwelijks meisjes en ook niet uit Limburg. Uit het buitenland kwam ook nog een klein gedeelte zoals Duitsland en België.Provincies van waaruit de meisjes werden ingeschreven in Zoeterwoude. Het gaat om gegevens van 257 meisjes.Provincies van waaruit de meisjes werden ingeschreven in Zoeterwoude. Het gaat om gegevens van 257 meisjes.

Niet alle meisjes of vrouwen waren zo jong. Uit de gegevens komen meerdere vrouwen naar voren die op 49-jarige leeftijd in Zoeterwoude terecht kwamen. Van drie van hen is te traceren wanneer ze binnenkwamen, hoelang ze in Zoeterwoude bleven en dat ze daar zijn overleden en vervolgens op de begraafplaats begraven werden. Een van hen, Helena Johanna van den Bosch, geboren 31 oktober 1873 in Den Haag kwam in december 1922 in Zoeterwoude vanuit Rheden. Dat betekent dat ze daar waarschijnlijk eerst in Larenstein zat. Ze zou vervolgens 31 jaar in Zoeterwoude blijven, totdat ze in maart 1953 overleed op 79-jarige leeftijd. Als de registers kloppen dan waren er ook vrouwen bij die nagenoeg hun hele leven doorbrachten in Zoeterwoude, zoals Maria Theodora Koppers. Zij werd geboren in 1866 in Den Haag en kwam in januari 1882 terecht in Zoeterwoude, 15 jaar oud. Ze werd ingeschreven als verpleegde op het adres Hoge Rijndijk 96. In 1890 volgt een hernieuwde inschrijving, nu als bestedelinge en op het adres Hoge Rijndijk 171. Wanneer ze overlijdt op 19 december 1952 is ze 86 jaar oud. De aangifte wordt gedaan door verpleegster Nieberding. Ze heeft dan 70 jaar in Zoeterwoude gezeten.

De leeftijd bij overlijden van de meisjes in Zoeterwoude.Grafiek met de leeftijd bij overlijden van de meisjes in Zoeterwoude.

Dat de meisjes er niet vrijwillig zaten, blijkt uit het voorbeeld van een 18-jarige verpleegde die in 1931 via een WC-raampje wist te ontsnappen. In nagenoeg alle landelijke en regionale kranten werd het bericht opgenomen. Ook van verhalen van meisjes die later bij de Goede Herder kwamen blijkt dat er geen sprake was van een vrijwillig verblijf.

Van bestedelinge naar religieuze

Sommige bestedelingen bekeerden zich. Hen wachtte een moeilijke weg en niet alle werden zuster. Kennelijk kon iemand die niet voldeed ook weer voor een tijdje bestedelinge worden. Zo vinden we in de gegevens dat Catharina Maria Timmermans in juni 1886 op 29-jarige leeftijd binnenkwam in Zoeterwoude als religieuze. In januari 1890 werd ze echter ingeschreven als bestedelinge, maar vertrok in april van hetzelfde jaar naar Haarlem, waar de zusters ook een klooster hadden. Op 21 januari 1916 werd ze weer ingeschreven vanuit Haarlem in Zoeterwoude, nu weer als bestedelinge. Voor zover na te gaan is ze in 1944 in Tilburg overleden, 83 jaar oud.

Er zijn andere meisjes die eerst al religieuze in het register worden ingeschreven en daarna als verpleegde, zoals Antonia Rouwendal. Zij is geboren op 2 januari 1866 in Amersfoort en komt op 4 februari 1886 in Zoeterwoude als religieuze. In 1890 wordt ze ingeschreven als bestedelinge en op 2 augustus 1921 wordt aangetekend dat ze is overleden als bestedelinge. Ze is dan 55 jaar oud. Je kunt je dan afvragen of in de boeken de inschrijvingen alle wel goed zijn gedaan, met name omdat het vaker voorkomt.

Overleden in Zoeterwoude

Van 176 meisjes of vrouwen is na te gaan dat ze in Zoeterwoude overleden zijn. Hoogstwaarschijnlijk zijn veel van deze meisjes ook begraven op de begraafplaats. De eerste overlijdens die in het register terug te vinden zijn, dateren van 1872 en de laatste aantekening is van 1953. De jongste leeftijd van overlijden is 13, zoals we al zagen en de oudste betrof een 89-jarige. Het gemiddelde van de leeftijd waarop de vrouwen overleden ligt op 32, maar de hoogste piek ligt rond 20 jaar. De gemiddelde levensverwachting lag in die tijd nog niet zo hoog als nu, maar rond 1900 was dat rond de 58. Dit getal werd vooral nog gedrukt door de hoge kindersterfte, want in diezelfde tijd lag de meest voorkomende stervensleeftijd op 75.

Als we kijken naar de leeftijd waarop de meeste meisjes stierven, dan is dat 19 en 20. Wat de reden was voor het toch relatief vroege overlijden is niet bekend, maar de cijfers zijn opvallend. Gemiddeld zaten deze meisjes dan al 3 jaar in Zoeterwoude, sommigen al 6 jaar. De inschrijvingen in Zoeterwoude vallen tussen 1880 en 1930, dus een ruime periode. De doodsoorzaak is van geen van de meisjes of vrouwen bekend. De aangifte van overlijden werd meestal niet door een van de zusters gedaan, maar door een burger, de gemeenteopzichter of een timmerman. Enkele keren wordt de aangifte gedaan door een veldwachter. Niemand heeft ooit stilgestaan bij deze relatief vroege overlijdens. Er werd niet over gesproken en niemand vermoedde dat er mogelijk iets aan de hand was.

Teloorgang en ruiming begraafplaats

In 1969 besloten de zusters van de Goede Herder het klooster in Zoeterwoude af te stoten. De meisjes bleven steeds minder lang bij De Goede Herder en tevens bleek het hulpaanbod sterk veranderd te zijn. Van het moederklooster in Frankrijk mocht De Goede Herder haar methodiek niet moderniseren, waardoor ook het aantal meisjes afnam. De meisjes die er nog zaten gingen naar andere kloosters of keerden terug in de burgermaatschappij. De zusters gingen naar Bloemendaal waar de meeste van hen uiteindelijk overleden en aldaar op de begraafplaats begraven werden.Een schets van de plattegrond van het kerkhof ten behoeve van de ruiming door Defensie in 1971.Een schets van de plattegrond van het kerkhof ten behoeve van de ruiming door Defensie in 1971.

Bij de verhuizing naar Bloemendaal werden de doden niet vergeten. In juni 1971 vroegen de zusters van De Goede Herder vergunning bij de gemeente Zoeterwoude om de op het kerkhof begraven personen over te mogen brengen naar Bloemendaal. De overbrenging zou verzorgd worden door de gravendienst van Ministerie van Defensie. Deze dienst deed dergelijke klussen als oefening waarbij de dienstplichtigen leerden hoe een ruiming in het werk ging. De vergunning werd in juli 1971 verleend. Er werd een kleine lijst van namen overlegd van 20 zusters die op de begraafplaats begraven waren tussen 1962 en 1968. Feitelijk was de wettelijke rusttermijn nog niet voorbij, maar de vergunning werd niettemin toch verleend. In de correspondentie met het leger gaf zuster Johanna, die verantwoordelijk was voor de ruiming op dat het aantal te ruimen graven 40 bedroeg. Tijdstip van begraven zou liggen tussen 1910 en 1968. Dit kan er enerzijds op wijzen dat er eerder al eens een ruiming had plaatsgevonden. Verder zou zich tussen de stoffelijke resten mogelijk ook dat van de Belgische geïnterneerde Maria Louisa Beullens (1869-1914) kunnen bevinden, zo werd medegedeeld. Als die stoffelijke resten aangetroffen werden, zouden deze overgebracht dienen te worden naar het Belgisch Ereveld in Harderwijk.Grafzerk in Bloemendaal voor de rectoren van De Goede Herder die eerder in Zoeterwoude waren begraven.Grafzerk in Bloemendaal voor de rectoren van De Goede Herder die eerder in Zoeterwoude waren begraven.

Op 20 juli 1971 werd daadwerkelijk gestart met de ruiming en de werkzaamheden werden afgerond op 26 augustus. Van de opgraving is een verslag gemaakt waaruit blijkt dat de doden begraven waren in 2, 3 of 4 lagen. Een aantal lichamen bleek slecht verteerd. De grafkelders werden geleegd en met de dekstenen overgebracht naar Bloemendaal. Al met al werden uit de graven maar liefst 211 stoffelijke resten verzameld in 36 kisten.

De gravendienst heeft alle kisten overgebracht naar Bloemendaal en daar op de begraafplaats van de zusters herbegraven. De paters-rectoren kregen een plek voor het centrale kruis en de zusters links en rechts van het middenpad. Soms was dat in een bestaand graf of in een graf waar later nog eens een bijzetting plaatsvond. Op een tekening is aangegeven hoeveel kisten per graf werden bijgezet. Gezien een aantal van de namen van de zusters uit de overlegde lijst op de kruisen staan, werden zij duidelijk geïdentificeerd. De overige resten liggen dus anoniem onder de zusters begraven. Dat betreft met zekerheid een groot aantal verpleegden. Hun aanwezigheid is op de begraafplaats in Bloemendaal nergens vermeld.

Sloop van het klooster

Wat het leger achterliet was een hoop zand waaruit de bakstenen kelders als enige gebouwde elementen nog uitstaken. Jaren lag dit zo totdat het geheel afgegraven werd en  geëgaliseerd ten benoeve van woningbouw. Toen de werkzaamheden werden voorbereid vonden werklieden nog een aantal verzamelgraven met resten en ook in diepere lagen trof men nog stoffelijke resten aan, vermoedelijk van de allereerste begravingen. Omdat het werk niet stil gelegd kon worden, zijn de resten weer toegedekt en afgewerkt zodat de straten en woningen als gepland gebouwd konden worden. Het klooster zelf stond vanaf 1972 leeg, totdat het in mei 1974 gekraakt werd. Eind 1975 stond het gebouw alweer leeg, nagenoeg onbewoonbaar omdat er noch gestookt kon worden, noch was er stromend water voorhanden. Nadat er ook nog een flinke brand was geweest werd het klooster gesloopt. Ter plekke is in de jaren tachtig van de vorige eeuw een wijk ontwikkeld, zoals hiervoor al genoemd. Het plan Hoge Rijndijk West werd gerealiseerd en de wijk is genoemd naar het klooster Goede Herder, maar verder herinnert ter plekke niets meer aan het klooster of de begraafplaats.

Nasleep

Jaren na de sloop van het klooster wekte een foto op een website over de geschiedenis van Zuid-Holland de belangstelling van een oud-leerlinge van De Goede Herder. Niet altijd positief, want de herinneringen aan het verblijf bleken zeer negatief. En er kwamen meer reacties, soms ook van kinderen van vrouwen die er hadden verbleven. De ervaringen liepen sterk uiteen en inmiddels trokken de verhalen de aandacht van de media. In 2018 verschenen er reportages in de NRC waarin gesproken werd van dwangarbeid. Een en ander leidde zelfs tot Kamervragen. Overigens had de VPRO in 2003 al eens in een radio-uitzending aandacht besteed aan de misstanden op Larenstein in Velp, eveneens een klooster van de Goede Herder. In 2019 deden twee medewerkers van de Vrije Universiteit onderzoek naar De Goede Herder in het kader van de Commissie Onderzoek naar Geweld in de Jeugdzorg. Uit het rapport dat zich vooral richtte op de periode na 1945, kwam naar voren dat er nauwelijks bewijs was voor fysiek geweld, maar wel van fysieke verwaarlozing. Overigens kwam ook naar voren dat er weinig in het archief te vinden was over de dagelijkse gang van zaken. Van psychisch geweld zijn meer meldingen aanwezig, vooral het eenzame opsluiten werd als een zware straf ervaren. Ook werd het werk beschouwd, maar in de laatste jaren maakte dat al minder een bestanddeel uit van het bestaan bij De Goede Herder. Het hoge aantal sterfgevallen onder jonge meiden bleef bij dit onderzoek buiten beschouwing.

Momenteel is bij de VPRO een uitgebreide documentaire over de Meisjes van de Goede Herder te zien.

 

Internet (alle geraadpleegd juni 2024):

  • Herinneringen aan klooster De Goede Herder in Zoeterwoude
  • Website Oud Zoeterwoude, Bevolkingsregisters van Zoeterwoude 1826-1939
  • Exalto, John en Renssen, Anton van; Zusters van De Goede Herder (1945-1975), Bronstudie 4 bij het sectorrapport geweld in de residentiële jeugdzorg (1945-heden), Amsterdam: Vrije Universiteit Amsterdam, 2019

 

Bronnen

  • Nationaal Archief: 18.01.02, invnr 1844, Stukken betreffende de Congregatie Zusters van OLV van Liefde van de Goede Herder van Angers (Fr.) te Zoeterwoude. 1854, 1863-1866, 1871-1903, 1904…
  • Archief Ministerie van Defensie: Documenten juli-augustus 1971 ten aanzien van de ruiming en overbrenging van de stoffelijke resten naar Bloemendaal.

 

Aangepast: 24 juni 2024