Op 12 februari 2025 vond bij de Rijkdienst voor het Cultureel Erfgoed het Platform Funerair Erfgoed plaats, dit jaar in het kader van 80 jaar bevrijding. Het thema van dit platform was 'De herinnering moet blijven - Bewustwording en behoud van funerair erfgoed van de oorlog'.
Herdenken is een bezigheid die vaak plaatsvindt bij monumenten. Bijvoorbeeld bij het Nationaal Monument op de Dam en bij of op begraafplaatsen. Onderdeel van dit herinneringserfgoed zijn de monumenten en graven van bekende en onbekende slachtoffers van de oorlog in Nederland en Indonesië. Maar als we niet weten wie er liggen, dreigen dit soort graven te verdwijnen. En daarmee verdwijnt de herinnering.
Op het platform waren verschillende sprekers uit de praktijk. Hélène Briaire sprak over het werk van de Oorlogsgravenstichting, Ludmilla van Santen over het onderzoekswerk naar met name burgerslachtoffers door de Werkgroep Oorlogsdoden en Usman Santi over het behoud van KNIL-graven. René ten Dam sprak namens Stichting Dodenakkers over de geschiedenis van oorlogsgraven. Zijn lezing is hieronder intergraal weergegeven.
Het volledige programma van het platform is online te bekijken via deze link.
Inleiding lezing door Leon Bok, rechts René ten Dam (foto Geerke Vermeulen).
Oorlogsgraven van goed tot fout ... en alles er tussenin.
Mijn verhaal vandaag gaat over het ontstaan van oorlogsgraven en – begraafplaatsen en in de kantlijn daarvan ook oorlogsmonumenten. Ook over het belang van instandhouding en het doen van onderzoek.
Stichting Dodenakkers.nl zet zich al bijna 25 jaar in voor het behoud van funerair erfgoed in Nederland en daar historisch aan verbonden gebieden. We adviseren met name eigenaren van over begraafplaatsen en grafmonumenten. Van Nagasaki in Japan tot aan Paramaribo in Suriname. Maar natuurlijk vooral in Nederland zelf. Van Groningen tot Sluis. We noemen ons dan ook met trots Kenniscentrum Funerair Erfgoed.
Eén van de zaken die hierbij altijd onze aandacht heeft, is het verhaal van de oorlog. De Tweede Wereldoorlog in het bijzonder, maar ook de Eerste Wereldoorlog en andere, soms nog oudere strijdtonelen. Want zoals ik zal laten zien, vinden we daarvan nog de sporen op onze begraafplaatsen.
Dit jaar vieren we 80 jaar vrijheid na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog en herdenken we de doden. In naam, maar ook bij het graf. Een laatste rustplaats is een tastbare herinnering aan de gebeurtenissen uit het verleden. Een laatste rustplaats vertelt iets over de wijze waarop we die geschiedenis nog steeds beleven. Het ontbreken van graven of grafmonumenten van oorlogsdoden vertelt ons iets over hoe we met die geschiedenis omgaan. Veel graven van burgerslachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog zijn de afgelopen decennia geruimd. Daarmee dreigen verhalen uit onze collectieve herinnering te verdwijnen.
Grafmonument op de gemeentelijke begraafplaats in Borger.
Tijdens een inventarisatie een aantal jaar geleden voor de gemeente Borger-Odoorn kwamen we in Borger dit grafmonument tegen. Slachtoffers van een bombardement in Assen ‘door oorlogsgeweld van ons weggenomen’. Als zodanig waren ze bekend, maar hun laatste rustplaats was iedereen uit het oog verloren. Geen erkende oorlogsslachtoffers en hun graf met monument was niet beschermd.
Wanneer wij een advies uitbrengen, nemen we daarom altijd nadrukkelijk de graven en grafmonumenten van oorlogsdoden mee. In tegenstelling tot de graven van erkende oorlogsslachtoffers, genieten graven van burgers lang niet altijd bescherming, laat staan van collaborateurs. Het komt regelmatig voor dat een eigenaar van een begraafplaats zich niet bewust is van de aanwezigheid en de betekenis van de graven van oorlogsdoden op de eigen begraafplaats. Niet alleen geldt dat voor de graven van burgerslachtoffers, maar ook voor die van militairen. Het overbrengen van graven naar erevelden is in onze optiek niet altijd de juiste oplossing. Verdwijnen de graven, dan verdwijnt er een stukje lokale geschiedenis en een mogelijkheid om het verhaal te vertellen. Van hen die ons land verdedigden en van hen die ons land hielpen bevrijden. En van hen die soms een ander keuze maakten. Samen vertellen deze graven het verhaal van de oorlog.
Laten we een stap terugzetten in de tijd. Herdenken krijgt in Nederland pas na de Tweede Wereldoorlog serieus vorm, maar er is een lange aanloop geweest om daar te komen. In Nederland zijn we niet heel goed in het eren van onze helden of andere belangrijke figuren als het gaat om hun laatste rustplaats. Dat is niet iets van de laatste jaren of decennia. We doen het al eeuwenlang nauwelijks. Ja, we hebben weliswaar een aantal prachtige grafmonumenten voor zeehelden in kerken, maar daar lijkt vooral ook een politiek motief aan ten grondslag te liggen. De Nederlandse staat liet daarmee zien dat we op dat vlak konden wedijveren met de grote naties om ons heen, die een veel grotere traditie hadden, zoals Spanje, Engeland en Frankrijk. In Nederland was het toch vooral de adel die zich grote grafmonumenten liet aanmeten, uit zelfverheerlijking.
Of je nu een belangrijke VOC-bestuurder, burgemeester, schrijver of wetenschapper was, als er niet meer betaald werd voor je graf dan was je gedoemd te eindigen in een knekelput. En ook al was hij een van de meest gewilde schilders van de zeventiende eeuw, Rembrandt van Rijn werd begraven in een huurgraf, wat niets anders was dan het voorportaal van de knekelput. Laten we niet vergeten dat in veel kerken de meeste zerken niet meer dan een nummer hadden en op het kerkhof zelden sprake was van een grafmonument.
Over de graven van soldaten die op het slagveld stierven in de strijd hebben we het dan nog niet eens. Hun lichamen bleven meestal liggen en rotten daar weer. Soms verdwenen ze anoniem in ongemarkeerde massagraven daar waar ze gesneuveld waren. Zand erover en vergeten. Een gebruik dat gangbaar was op strijdtonelen in heel Europa. Heel soms wordt er jaren later een monument geplaatst. Zo werd in 1995 werd door de plaatselijke burgemeester bij het Duitse Veldhausen, vlak over de grens bij Coevorden, een gedenksteen onthuld op wat in de volksmond het “Hollandschen Karkhoff” wordt genoemd, op de wal die Staatse troepen hadden opgeworpen tegen de vijand. Volgens overlevering zouden hier honderden slachtoffers liggen begraven in de omgeving. Een monument dat zonder enige Nederlandse bemoeienis werd geplaatst overigens.
Opgraving in Vianen (foto gemeente Vijfheerenlanden)
Af en toe worden in Nederland dergelijke massagraven aangetroffen bij werkzaamheden. Tijdens coronatijd werden bij Vianen in 3 massagraven de skeletten gevonden van soldaten uit het Britse leger. Zij vochten in de Eerste Coalitieoorlog die voorafging aan de Franse overheersing van Nederland, eind achttiende eeuw. De soldaten zijn vermoedelijk overleden in een veldhospitaal en begraven in een massagraf. Anoniem en zonder gedenkteken. Zand erover en vergeten. Vergelijkbare ongemarkeerde massagraven uit dezelfde periode vinden we ook elders in Nederland, zoals bijvoorbeeld is overgeleverd in het toponiem ‘het Engelse kerkhof’ in Zutphen, een plek die hernoemd is tot het Sidneypark. De meeste van die plekken kennen geen monument. Hoewel burgers normaal niet betrokken waren bij veldslagen, waren er ook tal van plunderingen van steden en dorpen. Er is echter nauwelijks iets bekend over hoe omgegaan werd met de doden. Maar waarschijnlijk niet veel anders zoals in die tijd gebruikelijk was bij epidemieën. Zand erover en vergeten.
Een uitzondering daarop is het Russisch monument in het Noord-Hollandse Bergen. Het staat op het massagraf van zo’n 500 Russische soldaten die sneuvelden in de strijd met Frans-Bataafse troepen in 1799 tijdens de Tweede Coalitieoorlog. Het monument zelf stamt evenwel uit 1901.
Tot zover terugkijkend is het op zich niet vreemd dat er geen geschiedenis is van het herdenken van de doden bij hun graven. Het vond gewoonweg niet plaats. Overheid, leger of enige andere organisatie zorgden niet voor structureel georganiseerde herdenkingen.
Anders was dat bij graven van hooggeplaatste militairen met grafmonumenten waarop soms melding wordt gemaakt van veldslagen in hun carrière, zoals kolonel Ledel in Oostburg of vice-admiraal Koopmans op Soestbergen in Utrecht. Zij kwamen echter niet om in de strijd, maar werden wel als helden vereerd. En van de bekendste grafmonumenten is wat dat betreft misschien nog de graftombe voor generaal Van Heutsz op De Nieuwe Ooster in Amsterdam. Ooit vereerd, nu verguisd.
Citadelmonument in Ginneken.
In Nederland is er pas voor het eerst sprake van een eregraf bij het herbegraven van Nederlandse militairen die in 1832 om het leven kwamen in de strijd om Antwerpen. Daar lagen ze lang begraven op de Citadel, totdat de oude vesting gesloopt werd. Besloten werd om ze her te begraven in Ginneken, waar hun voormalig opperbevelhebber generaal Chassé op het kerkhof achter de kerk begraven lag. Op initiatief van koning Willem III werd op het voorplein een monument ontworpen, dat in 1874 werd onthuld en waaronder in een kelder de stoffelijke resten van een aantal gesneuvelde soldaten werden bijgezet. Later zouden er meer volgen en in 1907 zou generaal Chassé zelf hier worden bijgezet. Vaak genoeg wordt verwezen naar Chassé, maar meestal wordt vergeten met welk doel het grafmonument eigenlijk is opgericht.
Een klein, maar noodzakelijk uitstapje naar het buitenland.
Met de Krimoorlog halverwege de negentiende eeuw, zien we voor het eerst het verschijnsel van een oorlogsbegraafplaats. Na het conflict werd in Sebastopol, ook momenteel nog betwist gebied, door de Fransen een militaire begraafplaats aangelegd en later ook door Britten. Weliswaar werden de soldaten nog steeds begraven in massagraven en niet in individuele graven, maar wel gegroepeerd per eenheid. In het Verdrag van Parijs, dat een einde maakte aan het conflict, werd het behoud van de Franse begraafplaatsen op de Krim vastgelegd in het internationale recht. De Franse begraafplaats werd overigens overbouwd in het Sovjettijdperk en pas in 2013 werd de locatie weer teruggevonden na de vondst van tientallen botten en schedels.
De eerste militaire begraafplaatsen met nauwkeurig gedolven individuele graven ontstonden tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865). De begraafplaats in Gettysburg is de bekendste. Iedere soldaat werd bij naam genoemd, was het niet op een individuele grafsteen, dan wel op een gezamenlijk monument.
In de Frans-Duitse Oorlog van 1870-1871 zien we voor het eerst in Europa dat soldaten individueel werden begraven. Toen de vrede werd gesloten met het Verdrag van Frankfurt, werd bovendien voor het eerst bepaald dat het land waar een militaire begraafplaats was gevestigd verantwoordelijk zou zijn voor het onderhoud ervan. Later werden afspraken hiervoor vastgelegd in de Geneefse Conventies.
Op Duitse begraafplaatsen kun je nog steeds grafvakken aantreffen die naar de Frans-Duitse Oorlog verwijzen. Maar terug naar Nederland.
Cenotaaf in de hervormde kerk van Heumen.
In Nederland woedde er na het conflict met België lang geen oorlog meer. De nationalistische gevoelens en vooral ook de liefde voor het koningshuis werden echter wel aangewakkerd met het plaatsen van monumenten die verwijzen naar dramatische gebeurtenissen in de vaderlandse geschiedenis, zoals bij Heiligerlee en in Heumen waar in de kerk een cenotaaf werd opgericht, ter herinnering aan de dood van twee jongere broers van Willem van Oranje bij de Slag op de Mookerheide. Je kunt deze monumenten zien als de voorlopers van oorlogsmonumenten.
In het toenmalige Nederlands-Indië werd echter wel gevochten. Bij Atjeh woedde zelfs een oorlog die van 1873 tot 1942 zou duren en wat nu wordt gezien als een van de dieptepunten in de Nederlands koloniale geschiedenis. Naar schatting zo’n 100.000 Indonesiërs lieten daarbij het leven. Voor zover bekend zijn er voor hen geen begraafplaatsen. Wel voor de Nederlanders en de KNIL-soldaten, waarvan de belangrijkste in Peutjoet.
Ook al werden er vrouwen en kinderen begraven, de begraafplaats gold als een officieel militaire begraafplaats, waar zo’n 2.000 gesneuvelde en door ontberingen omgekomen soldaten zijn begraven. Het betreft de eerste militaire begraafplaats in de geschiedenis van Nederland.
Grafmonument met verschillende onderscheidingen, waaronder de Militaire Willemsorde.
Overigens vinden we ook in Nederland nog indirecte sporen van de Atjeh-oorlog, met name in de afbeelding van de Militaire Willemsorde op grafmonumenten van militairen die de strijd hadden overleefd en naar Nederland waren teruggekeerd. Deze Militaire Willemsorde werd veelvuldig uitgereikt aan soldaten die hadden gevochten in de Atjeh-oorlog en werd trots uitgebeeld op het grafmonument.
Een nieuwe tijd
In de twintigste eeuw veranderde de wijze van oorlogsvoering drastisch. Massavernietigingswapens werden op het slagveld ingezet in de vorm van gifgassen. Onderzeeboten en mijnen werden de grootste bedreigingen op zee en vliegtuigen legden bommentapijten op steden.
's Gravenzande.
Nederland was weliswaar niet actief bij de strijd betrokken in de Eerste Wereldoorlog, op het funeraire landschap heeft het wel degelijk de nodige impact gehad. Langs de kust vinden we met name de graven van aangespoelde zeelieden, afkomstig van gezonken kruisers en andere schepen. Zo werden in september 1914 de Engelse pantserkruisers Cressy, Hogue en Aboukir voor de kust van Nederland getorpedeerd. Bijna 1.500 opvarenden kwamen op het leven. Voor het eerst verschenen er officiële oorlogsgraven op Nederlandse begraafplaatsen.
Tijdens en in de nasleep van de Eerste Wereldoorlog verbleven ruim 1,25 miljoen vluchtelingen en buitenlandse militairen kortstondig of langdurig op Nederlandse bodem. De burgers werden opgevangen in vluchtelingenkampen, verspreid over het land, de militairen in interneringskampen. Zij die overleden, werden in de nabijheid van die kampen begraven.
Toch waren niet alle oorlogsgraven centraal gelegen.
Het grafmonument voor Frans Bosmans in Dokkum.
Tegen het einde van die oorlog kwam er nog een vijand bij: de Spaanse griep. Mede door de soms erbarmelijke omstandigheden in de kampen wist de ziekte enorm huis te houden onder de ontheemden uit verschillende landen. Een van die verhalen is van de Belgische militair Frans Bosmans. Hij was geïnterneerd in Harderwijk, maar werd toegestaan om buiten het kamp werk te zoeken, waarmee het tekort aan arbeidskrachten kon worden opgevangen. Bosmans vond in Dokkum werk als meubelmaker, maar vond er ook de liefde. Hij trouwde in 1917 met de Friese Jeltje Kramer. Een maand na de wapenstilstand in november 1918 ging Frans naar België om zijn thuiskomst voor te bereiden. Verzwakt keerde hij terug naar Dokkum en overleed nog geen maand later. Hij werd begraven op de Algemene begraafplaats van Dokkum. In 1958 kwam Jeltje naast hem te liggen. Het zijn de kleine verhalen die het grote verhaal illustreren.
Zo’n 4.000 Belgische burgers overleden in die jaren en werden op lokale begraafplaatsen begraven. In Nunspeet liggen enkele honderden Belgische vluchtelingen begraven en in Soesterberg en Weert tientallen Franse vluchtelingen en militairen. Het onderzoek náár, maar ook dóór nabestaanden vindt nog steeds plaats.
In 2023 werd door de Fransman Edouard Roland op de katholieke begraafplaats in Soesterberg een plaquette onthuld ter nagedachtenis van de 21 Franse militairen die in Nederland overleden als gevolg van de Eerste Wereldoorlog, waaronder zijn grootvader. Roland hoorde pas in 2016 waar zijn grootvader begraven lag.
Tal van deze graven uit de Eerste Wereldoorlog zijn al verdwenen, maar soms zijn ze er nog, zoals het graf van Rosa Vecht. Zij sloot zich als verpleegster aan bij het Belgische Rode Kruis en kwam in januari 1915 om het leven als gevolg van beschietingen door het Duitse leger. Ze ligt begraven op de Joodse begraafplaats in Muiderberg.
Maar de graven waren er vele, waaronder ook de slachtoffers van de IJzeren Draad, op de grens van België en Nederland. Die niet alleen vluchtelingen en ontsnapte soldaten het leven kostte, maar ook vele smokkelaars. Er zijn echter nauwelijks graven van bekend.
Vissersmonument Egmond aan Zee.
Wel zien we monumenten voor andere slachtoffers ontstaan. Met name een aantal monumenten voor omgekomen vissers vinden hun oorsprong in de Eerste Wereldoorlog, als veel vissers op zee blijven. Hun schepen liepen grote kans op een mijn te varen, getorpedeerd te worden of beschoten, met alle gevolgen van dien. Honderden vissers lieten het leven. In 1921 werd het ook Marine-rampenfonds opgericht, een van de doelstellingen was ‘om gedenktekenen te stichten op de gemeenschappelijke graven van omgekomen marinemannen’.
Graven van Nederlandse slachtoffers van de Eerste Wereldoorlog zullen we niet veel aantreffen. Toch verbaas je je daar soms wel eens over.
En dan begint de Tweede Wereldoorlog
Voor Nederland begon de oorlog officieel op 10 mei 1940, de datum die de Oorlogsgravenstichting ook formeel aanhoudt als het gaat om het erkennen van oorlogsslachtoffers. Maar feitelijk begon de oorlog al veel eerder, op 1 september 1939 met de Duitse inval in Polen. Europa wordt dan wakker. Vanaf die tijd tellen we in Nederland de eerste oorlogsdoden. Verschillende burgers die bij ongelukken om het leven kwamen, maar ook bij schietincidenten. Veel gemobiliseerde soldaten. Marine, koopvaardij en vissers door zeemijnen, torpedo’s en beschietingen. Soms bij verkeersongelukken, soms bij schietincidenten. En zo gaat de lijst door. De lijst telt op dit moment 432 Nederlandse oorlogsdoden die niet officieel erkend zijn als oorlogsslachtoffers, maar direct of indirect door de oorlog, die Nederland nog niet echt bereikt had, hun leven verloren.
En net als in de Eerste Wereldoorlog zorgden aangespoelde zeemijnen voor slachtoffers, zoals op Schiermonnikoog. Geen erkende oorlogsslachtoffers, wel oorlogsdoden.
Vanaf mei 1940 nemen de aantallen slachtoffers echter snel toe.
Op de Grebbeberg verscheen een ereveld, aangelegd door de Duitse bezetter, waar zowel Duitse als Nederlandse militairen werden begraven. Ook elders in Nederland ontstonden kleine begraafplaatsen dichtbij locaties waar gevochten werd, zoals in Valkenburg in Zuid-Holland, waar een vliegveld lag.
Verzetsmensen die tijdens de oorlog om het leven kwamen, kregen in eerste instantie niet altijd een keurig graf, maar werden soms ook in een bos of in de duinen begraven, zonder gedenkteken. Naar mate het einde van de oorlog naderde, waren er vaker standrechtelijke executies en lang niet altijd werden de slachtoffers naar een begraafplaats overgebracht.
In een onderduikershol in Harfsen werden simpelweg een paar granaten gegooid. Twee mensen hielden zich er op dat moment schuil en kwamen om het leven. Ze bleven hier begraven liggen en hun graf werd na de oorlog ook het oorlogsmonument van het dorp. Een plaatsen van herinnering.
Grafmonumenten van oorlogsslachtoffers vinden we op Nederlandse begraafplaatsen in alle soorten en maten. Vaak met een verwijzing, maar lang niet altijd. Soms verraad alleen een datum in combinatie met een plaatsnaam de tragedie die heeft plaatsgevonden. Zoals 8 maart 1945 in Woeste Hoeve. De grootste executie tijdens de oorlogsjaren op Nederlandse bodem. 117 doden werden begraven op Heidehof in Ugchelen, maar de meesten werden na de oorlog herbegraven in hun woonplaats. Ook al zijn hun grafmonumenten niet altijd bijzonder en soms zelfs heel eenvoudig. Het is wel erfgoed.
Vak D op de gemeentelijke begraafplaats in Warnsveld.
En ook als er geen grafmonument is, maar wel een graf, heeft het waarde en een betekenis. Zoals op de gemeentelijke begraafplaats in Warnsveld, waar in vak D tientallen psychiatrische patiënten liggen begraven die onder de meest erbarmelijke omstandigheden in het laatste oorlogsjaar om het leven zijn gekomen.
Het verhaal van de oorlog kent duizenden verhalen. En de meeste lopen niet goed af. Ze moeten verteld blijven worden. Omdat het om duizenden mensen gaat. Duizenden keren één mens. Elk met een eigen verhaal. Laten we hen niet vergeten. Zoals de duizenden Joden die nooit terugkeerden, maar wel genoemd worden op grafmonumenten in hun woonplaats. Op bijna elke Joodse begraafplaats in Nederland is wel een dergelijke verwijzing te zien.
Het zijn in de media over het algemeen de erevelden die de aandacht krijgen. En laten we wel wezen, niets zo confronterend als tussen rijen en rijen grafmonumenten lopen van jonge jongens die sneuvelden ver weg van huis.
Maar op bijna elke begraafplaats ligt wel iemand die is omgekomen in de oorlog, een geallieerde, een Nederlandse militair, iemand die verzet pleegde of een burger die als gevolg van beschietingen of een neergestorte V1 om het leven kwam. Soms is het slachtoffer overgebracht naar een ereveld, maar is het grafmonument blijven staan. Als herinnering en om het verhaal te kunnen blijven vertellen.
Grafmonument voor twee slachtoffers van ontplofte munitie.
En laten we de naoorlogse doden niet vergeten. Mensen die om het leven kwamen door mijnen of ontplofte munitie. Hoeveel kinderen kwamen om het leven omdat ze met gevonden munitie speelden? Soms zijn hun graven bewaard gebleven. In Den Bosch met een bijzondere vormgeving die verwijst naar de gebeurtenis.
Nog niet zo heel lang geleden werd in het buurtschap Spik bij Roermond een monument opgericht op de plek waar kinderen vlak na de oorlog om het leven kwamen door munitie uit de oorlog. Het laat zien dat dergelijke gebeurtenissen, maar ook de plek waar het gebeurde nog steeds van betekenis zijn.
En dan de heikele verhalen.
Voorbeeld van een grafmonument met een runenteken (foto Geerke Vermeulen).De overwinnaar schrijft de waarheid. Het is gemakkelijk om de verliezers van de oorlog te vergeten en ook hun graven te laten verdwijnen. Dat is in veel gevallen ook gebeurd. Niet alleen vanuit de eigenaren van begraafplaatsen, maar ook door nabestaanden zelf. Uit schaamte. Soms werden grafmonumenten van collaborateurs bewust verwijderd door de beheerder van de begraafplaats, omdat mensen er aanstoot aan namen.
Wat bewaard is gebleven, zijn uitzonderingen. Feit is dat er naast de Duitse oorlogsbegraafplaats in Ysselsteyn nog maar nauwelijks graven en grafmonumenten van overleden collaborateurs en oorlogsmisdadigers te vinden zijn in Nederland. Soms is het er echter nog wel. Op Heidehof in Ugchelen ligt een niet-zichtbare rij graven met Rijksduitsers en NSB’ers. Zij kwamen om het leven toen ze op Dolle Dinsdag vluchten en hun trein door een Amerikaans vliegtuig werd beschoten. Bijna niemand weet dat ze hier nog begraven liggen. Het is belangrijk om te leren van de geschiedenis en het verleden niet dood te zwijgen. Alleen als we beide kanten van de geschiedenis laten zien, ontstaat er een context en kunnen we ervan leren.
Dat bewijst ook de aanwijzing van een NSB-graf in Roermond als rijksmonument. De Leeuw pleegde zelfmoord en kwam op het Oude Kerkhof dan ook in het zelfmoordenaarshoekje te liggen, maar wel met een grafmonument van kunststeen met typisch Germaanse symboliek, een levensvlam. Er waren verschillende protesten tegen de aanwijzing, onder meer van nabestaanden van omgekomen verzetsstrijders. Begrijpelijk, maar met de aanwijzing tot rijksmonument wordt De Leeuw of zijn gedachtegoed niet verheerlijkt, maar wordt op de bijzonderheden gewezen van zijn grafmonument en de context daarvan. Ook op Nieuw Eykenduynen zijn een aantal grafmonumenten niet verwijderd, maar omdat het desbetreffende grafveld opnieuw wordt ingericht, zijn de grafmonumenten verplaatst naar elders op de begraafplaats. Zo kan het ook. Het gaat er niet om de personen te herdenken in dit geval, maar om stil te staan bij het gedachtengoed dat met hun grafmonumenten wordt verbeeld.
Tot slot
Niet iedereen zal blij zijn met wat ik zeg, maar we kunnen niet alles bewaren, de begraafplaatsen zijn niet bedoeld als statische musea. Begraafplaatsen dienen gebruikt te worden voor het doel waarvoor ze zijn aangelegd: lijkbezorging.
Maar laten we met zijn allen wel proberen de geschiedenis die onze begraafplaatsen herbergen te bewaren. Daarmee kunnen we het verhaal vertellen van een gemeenschap, maar ook de persoonlijke tragedies laten zien die een oorlog met zich meebrengt. Als eerbetoon of herinnering aan de slachtoffers en de doden, maar ook als waarschuwing. Voor onszelf, maar ook voor toekomstige generaties. De oorlog is dichterbij dan ons lief is.
Voor de erkende Nederlandse oorlogsslachtoffers en hun graven heeft de Oorlogsgravenstichting de zorg. Voor de vele burgerslachtoffers ligt de morele verantwoordelijkheid bij eigenaren van begraafplaatsen. En vaak wordt die verantwoordelijkheid ook genomen. Gemeenten hanteren in veel gevallen strengere definities van wie als oorlogsslachtoffer wordt gezien. Maar het is ook aan de eigenaren en beheerders van begraafplaatsen om hier een verantwoordelijkheid in te nemen, ook ten aanzien van de grafmonumenten. Juist nu, 80 jaar na de Tweede Wereldoorlog.
Ik sluit mij aan bij Ludmilla van Santen van Werkgroep Oorlogsdoden: #noemdenamen. Vertel hun verhalen. Laat hun laatste rustplaats bestaan. Het is in veel gevallen nog de enige tastbare herinnering die er is.
Pleidooi
Wat we eigenlijk al wisten in de voorbereiding naar deze bijeenkomst: onderzoek naar materiële aspecten van oorlogsgraven en oorlogsmonumenten is voor een groot deel nog onontgonnen terrein. Voor de erkende oorlogsmonumenten en – oorlogsgraven zijn er de websites van het Nationaal Comité 4 en 5 mei en de Oorlogsgravenstichting. Daarnaast zijn er verschillende initiatieven, waarvan die van TracesOfWar.com wel de meest uitgebreide is. Het blijft echter bij registratie. Een bakstenen monument laat zich niet vervangen door een granieten gedenkplaat.
Bewustwording van de waarden van dit erfgoed helpt ons ook het verleden beter te begrijpen. Onderzoek naar de grafcultuur van de Tweede Wereldoorlog en de materiele herdenkingscultuur na de oorlog is echter nauwelijks nog gedaan. We weten in veel gevallen wel wat er is, maar soms ook nog niet altijd.
Ik wil dan ook besluiten met een oproep. De Tweede Wereldoorlog heeft een groot stempel gedrukt op onze grafcultuur en de oorlog heeft voor een groot deel onze herdenkingscultuur bepaald. De beeldtaal is in veel gevallen uniek en sprekend. Verder onderzoek is nodig om dit bijzondere erfgoed blijvend onder de aandacht te kunnen houden en waar nodig te beschermen. Want dat laatste ontbreekt er in veel gevallen nog wel aan.
Dank u wel voor uw aandacht.
Nieuw op de website
