Algemeen
In september 1944 begon de bevrijding van Nederland en deze zou maar liefst negen maanden duren. Negen lange maanden waarin tienduizenden slachtoffers zouden vallen onder militairen en burgers.
Als wraak en vergelding voor aanslagen op Duitsgezinde Nederlanders werden van september 1943 tot begin september 1944 tal van aanslagen gepleegd op vooraanstaande burgers. Directe aanleiding tot deze Silbertanne Aktion waren feitelijk de moorden in de eerste maanden van 1943 op Seyffardt en Reydon door de verzetsgroep CS-6.
Van september 1943 tot juni 1944 waren het individuele leden van de Germaansche SS die de aanslagen pleegden, vanaf juli 1944 werd het Sonderkommando Feldmeijer actief. Vanaf dat moment werden de aanslagen centraal vanuit Den Haag aangestuurd. De Silbertanne Aktion eindigde in september 1944. Hitler had kort daarvoor het Niedermachungsbefehl uitgevaardigd, waardoor verdachten geen proces meer hoefden te krijgen en wraakacties in alle openheid konden plaatsvinden. Hierdoor ontbrak de noodzaak om de Silbertanne Aktion voort te zetten.
Onder de noemer Silbertanne Aktion zouden er, verdeeld over 28 aanslagen, in ieder geval 44 dodelijke slachtoffers vallen, terwijl 12 slachtoffers een aanslag wisten te overleven.
Mede door geromantiseerde verfilmingen zijn veel mensen in de veronderstelling dat de ramp met de Titanic de grootste scheepsramp is in de moderne geschiedenis. Meer dan 1500 mensen verdronken in de nacht van 14 op 15 april 1912 in het ijskoude water van de Atlantische Oceaan.
Hongerwinter 1944-45. Strenge vorst en geen andere brandstof dan een boompje uit het plantsoen. Voedsel was vrijwel niet verkrijgbaar. Ieder leed onder de Duitse bezetting en de schaarste aan de meest elementaire levensbehoeften. Vooral in de steden was de nood groot. De firma Joh. Enschedé en Zonen, Grafische Inrichtingen N.V. in Haarlem probeerde een bijdrage te leveren om het leed van de kinderen van personeelsleden enigszins te verzachten.
Toen ik mij een jaar of 25 geleden ging verdiepen in de geschiedenis van de gemeente Zeist kwam ik er achter dat de oorlogsperiode van Zeist nogal anoniem werd beschreven. Alleen van de omgekomen verzetsmensen was door het voormalig verzet een lijst opgesteld. Achteraf is mij gebleken dat op die lijst namen ontbreken. Men sprak alleen over 'de mensen omgekomen bij bombardementen en beschietingen' en 'de vermoorde joden'.
Eind april 2005 verscheen ter gelegenheid van zestig jaar bevrijding een dubbelnummer van het bulletin Seijst, een uitgave van het Zeister Historisch Genootschap, voorheen Van de Poll-Stichting genaamd, met daarin opgenomen een door mij geschreven artikel over de 21 oorlogsmonumenten in Zeist, waarin uitgebreid wordt ingegaan op de geschiedenis van de monumenten. Bij veel van deze monumenten wordt geen naam vermeld of het moeten de grafmonumenten zijn.
Anonimiteit bij de beschrijving van de oorlog en 'anonieme' oorlogsmonumenten was in de eerste decennia na de oorlog niet ongebruikelijk. Daardoor had de oorlog geen gezicht en werd het voor de volgende generaties een abstract begrip.
In 'Zij zochten Adullam in Zeist. Overzicht van de joodse inwoners van de gemeente Zeist, 1940-1945' (Zeist 2001) heb ik de namen van de joodse inwoners van Zeist genoemd. Dit in de oude traditie van het jodendom.
Met het artikel 'Een joodse school te Zeist, 1942-1943', verschenen in het tijdschrift Oud-Utrecht (Nr. 4, 1996, p. 86-90) en de biografie van Mozes van Staveren (1889-1986), onderwijzer en accountant, opgenomen in 'Utrechtse biografieën, deel De Utrechtse Heuvelrug-Noord' (Utrecht 2004, p. 192-196) ben ik ingegaan op de lotgevallen van verschillende groepen binnen de joodse inwoners van Zeist.
Op 28 augustus 1939 mobiliseerde Nederland en veel mannen uit Zeist werden onder de wapenen geroepen. Een periode van acht maanden van toenemende oorlogsdreiging en daarmee gepaard gaande zorgen van de ouders en vrouwen om hun zonen en mannen was begonnen. De namen van de 840 Zeister mobi-lisanten staan vermeld op de website www.rhoen.nl/mobilisanten . Als eerbetoon aan de soldaten die tussen 1940-1945 aan de oorlog hadden deelgenomen, werd in 1944 (in 1948 opnieuw vastgesteld) de militaire herinneringsmedaille Oorlogsherinneringskruis (OHK) ingesteld. De namen van de 81 Zeistenaren aan wie deze medaille tussen 1950-1953 werd uitgereikt, staan op de website van de gemeente Zeist www.zeist.nl in de map van het Gemeentearchief Zeist.
Dit geldt ook voor de in 1947 ingestelde militaire herinneringsmedaille Ereteken voor Orde en Vrede (EOV), die verleend werd voor militaire dienst in Nederlands-Indië tijdens de jaren 1945-1951. De namen van de 450 personen die in Zeist deze onderscheiding ontvingen staan op de laatst genoemde site.
Naast de militaire herinneringsmedaille Ereteken voor Orde en Vrede vereerde het gemeentebestuur van Zeist de dienstplichtigen en oorlogsvrijwilligers hen bij hun terugkeer in Zeist met de 'Eere-medaille der gemeente Zeist ter herinnering aan de Indische militaire dienst'. De 543 namen van de mannen die voor deze eremedaille in aanmerking kwamen staan in het door mij geschreven boekje 'Eere-medaille der gemeente Zeist ter herinnering aan de Indische militaire dienst' voor dienstplichtigen en oorlogsvrijwilligers, 1946-1951 (Zeist 2001), maar sinds 19 april ook op de website www.zeist.nl in de map van het Gemeentearchief Zeist.
Op 14 juni 2000 ben ik begonnen met het opzetten van het 'Register van sinds 1940 in oorlogssituaties omgekomen militairen en burgers met als laatste woonplaats Zeist of in Zeist gewoond hebbend en van militairen en burgers die in Zeist begraven liggen of gelegen hebben.' In de afgelopen vijf jaar heb ik gegevens verzameld over 402 omgekomen militairen en burgers. Ik heb geprobeerd zoveel mogelijke biografische gegevens vast te leggen, zoals: wanneer hebben zij in Zeist gewoond, waar zijn zij overleden, waar liggen zij begraven.
Zo vindt u in dit register de gegevens over de verzetsman Dirk Willem Folmer (1909-1944), terwijl in zijn op 19 april jl. gepresenteerd dagboek, althans volgens een krantenbericht, wordt beweerd dat over zijn lot niets bekend zou zijn.
Dit door mij samengestelde register is te raadplegen op de persoonlijke website www.rhoen.nl/oorlogsslachtoffers. Met dit register hoop ik de oorlog in Zeist en de omgekomen Zeistenaren een naam, een gezicht, te hebben gegeven en hen uit de anonimiteit te hebben gehaald. Ik beschouw dit document zelf als een digitaal oorlogsmonument van de gemeente Zeist.
April 2005
Het is 27 september 1941, ruim drie maanden na de inval van het Duitse leger in de Sovjet Unie. Op de veelosplaats nabij station Amersfoort, duizenden kilometers ten westen van Moskou, komt na een erbarmelijke reis van twee weken een trein met 101 Sovjetrussische krijgsgevangenen aan. Van ellende en ondervoeding bezwijkt één van hen al op de losplaats.
Zijn sobere grafsteen op het Russisch Ereveld in Leusden valt niet op, niemand kijkt er ooit naar om. Pjotr Kovalj is een anonieme soldaat uit een ver en onbegrepen land. Maar onder zijn steen ligt meer dan alleen zijn stoffelijk overschot. Zijn levensverhaal is mee de kist ingegaan.
Het is 1941 als zijn vrouw Galina alleen achterblijft in Alushta, een door God verlaten uithoek in de Sovjetrepubliek Oekraïne. Hopeloos verliefd zijn Pjotr en Galina Kovalj, als de Tweede Wereldoorlog het echtpaar na zeven jaar samenzijn uit elkaar rukt. Pjotr gaat naar het front, maar niet voordat Galina hun beide horloges heeft stopgezet. De tijd staat voor Galina stil tot de terugkeer van haar geliefde.
Maar Pjotr komt niet terug. Hij overlijdt in mei 1945, na de bevrijding, aan tuberculose in een Duits ziekenhuis. Galina krijgt het nooit te weten. Pjotr is als vermist opgegeven, dus koestert ze de hoop dat hij nog in leven is. Daarom bewaart ze de horloges en zet ze nooit meer aan.
Terwijl Pjotr vecht tegen de Duitsers, strijdt Galina voor het leven van haar kinderen. Zoon Anatoli overlijdt op 4-jarige leeftijd aan difterie, want medische hulp is er niet tijdens de oorlog. De geboorte van hun tweede kind, een dochter, betekent slechts tijdelijke vreugde. Dochter Kowalj sterft twee weken na haar geboorte. Pjotr heeft nooit van haar bestaan geweten, noch van de dood van zijn zoontje.
Galina bekeert zich tot de Kerk van Rome, een taboe in de Sovjettijd. Troost vindt ze in haar geloof en in haar werk. Na het uiteenvallen van de Sovjet Unie, eind jaren tachtig, is de toestand in Oekraïne erbarmelijk. Als aasgieren wachten omstanders op haar dood. Ze ruziën over wie haar flatje mag overnemen.
Galina sterft arm en eenzaam in 1990, op 86-jarige leeftijd. In een doodkist gemaakt van sinaasappelkistjes wordt ze begraven. Eén laatste wens heeft Galina voor haar dood. De horloges die ze in 1941 stilzette, wil ze meenemen in haar graf, tezamen met een gezinsfoto. En zo geschiedt.
Tussen het onkruid en de verdorde takken en bladeren is het eenvoudige naamplaatje nauwelijks zichtbaar: Galina Kowalj, 1904-1990. Een half uur heeft het geduurd om het verwaarloosde graf te vinden. Alleen een laag stenen muurtje geeft aan dat hier iemand begraven ligt. Met het graf van het zoontje van Pjotr en Galina, op een andere begraafplaats in Alushta, is het niet veel beter gesteld. Zwerfhonden rennen vervaarlijk tussen de graven en langs de bezoekers, die zich zwoegend een weg banen door de takken en de hondenpoep.
Drieduizend kilometer verder rust Pjotr. Hij weet niets van de lijdensweg van de vrouw die hij aanbad. En niemand zal het hem ooit nog kunnen vertellen. Het sprookje van voor de oorlog, toen Pjotr en Galina als Romeo en Julia samenwoonden, is ruw uitgeblazen. Zoals het klokje in Alushta tikte, tikt het nergens meer. (2001)
In 2012 publiceerde Remco Reiding een boek ('Kind van het Ereveld') over zijn jarenlange zoektocht naar nabestaanden van deze Sovjetsoldaten. Meer informatie: www.kindvanhetereveld.nl
Internet
De aanslag
Het mislukken van de operatie Market Garden zorgde in het najaar van 1944 voor een stroom aan evacués uit het gebied rondom Arnhem. De geallieerden waren op zoek naar een doorgang over de Rijn en in het voorjaar van 1945 stond een nieuwe poging op stapel. De bevolking van Arnhem en omgeving was voor een groot deel opgevangen in Apeldoorn waar de enorme toestroom aan vluchtelingen zorgde voor een groot tekort aan voedsel.
De overval
Op de avond van 6 maart 1945 kreeg het verzet in Apeldoorn een tip dat de volgende ochtend de Wehrmacht zo'n drieduizend kilo vlees zou ophalen bij een slachterij in Epe. Met de vele vluchtelingen in Apeldoorn zou een dergelijk hoeveelheid vlees zeer welkom zijn. De verzetsgroep van Geert Gosens kreeg de opdracht om met een vrachtauto het vlees bij de slachterij op te halen voordat de Duitsers dat zouden doen. De groep was al in het bezit van Duitse uniformen, maar had geen vrachtauto ter beschikking om het vlees te vervoeren. Eerder hadden de mannen al eens met succes een vrachtauto van de Wehrmacht aangehouden en de bemanning laten 'verdwijnen', een actie die ze nu weer zouden moeten uitvoeren. De organisatie van het Duitse leger was in het laatste oorlogsjaar niet meer van dien aard dat een vrachtauto snel gemist zou worden. En omdat er met regelmaat Duitse soldaten deserteerden in die dagen, was de kans groot dat deze ook niet snel gemist zouden worden.
Rond een uur of tien diezelfde avond vertrokken de mannen op de fiets in de richting van Woeste Hoeve, waar de Arnhemscheweg het meest geschikt leek om een lege vrachtwagen die terugkwam van het front te overvallen. Allen waren gekleed in een SS-uniform, ook de Oostenrijkers Sepp Köttinger en Herman Kempfer die waren gedeserteerd uit de Waffen-SS. Alleen Wim Kok was gekleed in zijn marechaussee-uniform. De groep van Gosens bestond verder uit Henk de Weert en Karel Pruis. Onderweg werden de mannen aangehouden bij de spoorwegovergang aan de Christiaan Geurtsweg door een Luftschutzwacht, maar mede door de twee Oostenrijkers, konden de mannen snel hun weg vervolgen. Om hun vermomming te testen hielden de mannen in Beekbergen nog eens een particuliere vrachtwagen aan. De Nederlandse chauffeur had niets in de gaten. Toen de mannen even later aankwamen bij herberg De Woeste Hoeve werden de fietsen in de berm verborgen en brachten de mannen hun wapens in gereedheid.
Het was aardedonker die nacht en de mannen moesten op hun gehoor afgaan om een geschikt vervoermiddel uit te zoeken. De groep liet een aantal lichte voertuigen passeren, maar kwam in actie toen om half een in de nacht een zware auto naderde. Maar in plaats van een vrachtauto bleek het een open BMW met enkele officieren te zijn. De inzittenden roken meteen onraad en trokken hun wapens. Gosens gaf ze het bevel om uit te stappen, maar de mannen bleven zitten, waarop Gosens op de motorkap sprong en twee schoten door de voorruit vuurde. Hij sprong naast de wagen en gaf de inzittenden nogmaals de opdracht uit te stappen. De Duitsers maakten echter geen aanstalten te gehoorzamen, integendeel ze zetten hun wapens op scherp. Gosens aarzelde niet en gaf het commando "Vuur!", waarop de anderen hun wapens leegschoten op de wagen. Meer dan 200 kogels werden afgeschoten op de auto met z'n inzittenden. Oberleutnant Exner, op de achterbank, werd met kogels doorzeefd en stierf ter plekke. De chauffeur was waarschijnlijk al gesneuveld bij de eerste schoten van Gosens. De man naast de chauffeur leefde echter nog, maar hij was in het zwakke schijnsel van de enige lamp die de mannen bij zich hadden niet herkend, ondanks zijn generaalsuniform.
Toen uit de richting van Arnhem een vrachtauto naderde, doken de mannen in een greppel langs de weg. De vrachtauto van de Wehrmacht stopte even naast de BMW en reed toen snel door. De mannen klommen weer uit de greppel, controleerden de auto met inzittenden nog eens en leken er van overtuigd dat alle inzittenden dood waren. Toen een tweede auto naderde, leek het de mannen verstandig om zich uit de voeten te maken. In de doorzeefde BMW bleef de zwaargewonde officier achter. Nabij gelegerde Duitsers, zo'n honderdvijftig in getal, waren wel gealarmeerd door het vuurgevecht, maar durfden niet te gaan kijken. Half vier die nacht werd de zwaargewonde officier uiteindelijk ontdekt door Duitse militairen die met een konvooi paarden op weg waren. Via de telefoon in de herberg werd het Kriegslazarett in Apeldoorn gewaarschuwd. Pas na het arriveren van het Duitse Rode Kruis ontdekte men dat de officier Hans Albin Rauter was, de hoogste politie- en SS-chef in Nederland. Hij bleek onderweg te zijn van zijn hoofdkwartier in Didam naar Apeldoorn, waar hij de volgende ochtend vroeg een bijeenkomst zou hebben.
Rauter werd per ambulance overgebracht naar het Kriegslazarett in Apeldoorn. Daar bleek dat hij onder meer een dubbel longschot, een kaakschot en een schot door zijn dijbeen te hebben opgelopen. Bovendien had hij veel bloed verloren. De Sicherheitsdienst (SD) begon 's ochtends direct met een onderzoek en kwam al snel tot de conclusie dat het ging om een aanslag door het verzet. Rauter, overtuigd dat de aanslag doelbewust op hem was gericht, herkende Geert Gosens van een foto als een van de daders. De SD in Zwolle formeerde een speciaal rechercheteam dat zich met het onderzoek zou gaan bezighouden. In de herberg werd een ruimte ingericht als verhoorkamer. Slechts een van de omwonenden gaf aan schoten te hebben gehoord...
Todeskandidaten
SS-Brigadeführer Schöngarth nam Rauters taken over en wordt over het algemeen verantwoordelijk gehouden voor de uitvoering van de represaillemaatregelen. Het was een gevreesde vergeldingsmaatregel, ingesteld door Rauter zelf, waarbij zogenaamde "Todeskandidaten" werden gefusilleerd. Todeskandidaten waren veelal politieke gevangenen die om het minst of geringste ter dood waren veroordeeld, waarna vervolgens tot een geschikte gelegenheid werd gewacht om het vonnis ten uitvoer te brengen. Verschillende SD-commandanten in het land kregen de opdracht om in totaal voor tenminste driehonderd Todeskandidaten te zorgen. In Amsterdam kwam de beruchte SD-commandant Willy Lages 'slechts' tot een aantal van negenenvijftig Todeskandidaten, hoewel zijn opdracht was vijfenzeventig man te leveren. Drieënvijftig van hen werden in de vroege ochtend van 8 maart gefusilleerd. Zes Todeskandidaten werden gefusilleerd in Fort De Bilt bij Utrecht. Een lid van het executiecommando tekende na mei 1945 aan dat er naast de zes Todeskandidaten nog eens elf mannen waren doodgeschoten die dag in Fort De Bilt. Op de Waalsdorpervlakte werden naast zevenentwintig Todeskandidaten ook elf andere gevangenen gefusilleerd. In Amersfoort werden, even buiten het Durchgangslager, negenenveertig Todeskandidaten gefusilleerd. Maar op de plek van de 'aanslag', bij De Woeste Hoeve, zouden uiteindelijk honderdzeventien mensen gefusilleerd worden. Deze Todeskandidaten kwamen uit gevangenissen in Assen, Zwolle, Almelo, Colmschate, Doetinchem en Apeldoorn.
De gevangenen werden in de avond en 's nachts naar Apeldoorn gebracht, waarna ze om half zeven in de ochtend van 8 maart in bussen en vrachtwagens in de richting van De Woeste Hoeve vertrokken. Bij aankomst stond het vuurpeloton al te wachten. Het bestond uit ongeveer vijftig Duitsers van de Waffenschule der Ordnungspolizei, gelegerd in Amersfoort. De gevangenen werden in groepen van twintig op een aanhanger naar de executieplaats gebracht, alwaar ze de reden van de executie werd voorgelezen. Vervolgens werden ze geëxecuteerd. Vijf minuten later stond een volgende groep hetzelfde lot te wachten. Mannen die niet meteen dood waren, werden aan na afloop alsnog door enkele schoten om het leven gebracht.
De Apeldoornse verzetsgroep waarvan de leden verantwoordelijk waren voor de 'aanslag' op Rauter, hoorde dat de Duitsers represailles zouden nemen en vertrok naar De Woeste Hoeve om mogelijke executies te voorkomen. Maar toen de groep, bewapend en al, arriveerde, was een groep van honderdvijftig man Ordnungspolizei en Waffen-SS bezig de honderdzeventien gefusilleerde slachtoffers langs de kant van de weg te leggen. Daarna werd de weg weer opengesteld en werden passanten gedwongen langs de slachtoffers te lopen, soms meerdere keren.
Vrijwel meteen kwam de geruchtenstroom op gang. Er was onduidelijkheid over het aantal slachtoffers en de identiteit van de slachtoffers. Sommige vreesden dat de slachtoffers toevallige voorbijgangers waren, anderen vermoedden dat het om gevangenen ging uit Kamp Amersfoort.
De reacties
In de dagen na de gebeurtenissen bij De Woeste Hoeve, maar ook elders in het land, verschenen berichten in de illegale pers waarbij werd getwijfeld aan de Duitse lezing dat de aanslag zou zijn uitgevoerd door het verzet. In het verzet waren ook vragen gesteld, maar daar werd snel duidelijk dat er geen sprake was van een geplande aanslag op Rauter. Iets waar Rauter zelf wel van overtuigd was. De Duitsers op hun beurt waren echter niet al te scheutig in de berichtgeving over de aanslag op Rauter. Misschien ook wel logisch, aangezien ze niet graag wilden toegeven dat de hoogste politie- en SS-chef van het land zich vrijwel onbeschermd verplaatste. Men mocht zo eens op een idee komen tenslotte. De Duitsers bleven volhouden dat het om een bewuste aanslag ging, maar het is onwaarschijnlijk dat het verzet wist dat Rauter zich zonder enige bewaking langs de bewuste locatie zou verplaatsen. En gezien de aanwezigheid van de nabij gelegerde Duitse troepen, zou een meer afgelegen locatie voor een aanslag op Rauter logischer zijn geweest, een vuurgevecht zoals nu was voorgevallen is nooit de bedoeling geweest. Uiteindelijk mocht men van geluk spreken dat de nabij gelegerde Duitsers uit angst niet naar buiten durfden te komen.
In Het Parool van 17 maart werd de aanslag op Rauter een voorwendsel genoemd. "Intusschen is het hoogst twijfelachtig, of de aanslag door Nederlanders werd gepleegd. De leiders der verzetsbeweging hebben er geen opdracht toe gegeven. Het is veeleer aannemelijk, dat de schietpartij door Rauter's vijanden uit de Wehrmacht of door NSB-ers werd georganiseerd of dat een der vele groepjes Duitsche deserteurs, die plunderend en roovend over de Veluwe trekken, voor de schoten verantwoordelijk is." In Het Parool van 27 maart leek men overtuigd van een complot van Duitse officieren en dat de SD daarom geen belang had bij het oplossen van de zaak.
Het verantwoordelijke verzet was ook niet genegen om hun daden aan de buitenwacht mee te delen. Nu het oorlogseinde naderde was het belangrijk de gewone mensen niet tegen zich in het harnas te jagen. Ze konden tenslotte alle steun gebruiken om het de bezetter zo lastig mogelijk te maken. Na de oorlog werd, met name door de publicatie Ik draag u op (1946) over het Apeldoornse verzet, duidelijk wie achter de zogenaamde aanslag op Rauter zaten. Wel moet gezegd worden dat vrijwel alle verslagen over de bewuste gebeurtenis die nacht bij Woeste Hoeve zich baseren op het enigszins gekleurde ooggetuigenverslag in Ik draag u op.
Het massagraf
In de middag van 8 maart kreeg de lokale politie opdracht van de SD de lichamen van de gefusilleerden te begraven op begraafplaats Heidehof in Ugchelen. Zonder identificatie werden mannen in een vijftig meter lang massagraf begraven. Wel werden ze begraven in de volgorde waarin de mannen naast elkaar hadden gelegen bij Woeste Hoeve. Aangezien de mannen waren gefusilleerd in de samenstelling waarin ze in Apeldoorn waren gearriveerd, kon men in ieder geval afleiden uit welke gevangenis de slachtoffers afkomstig waren.
Op 25 april, een week na de bevrijding van Apeldoorn, werd begonnen met het opgraven van de slachtoffers en de identificatie. Gemiddeld deed men vijftien opgravingen op een dag. Bij de identificatie werden bijzondere kenmerken van de slachtoffers en hun kleding genoteerd. Voorwerpen als ringen, papieren werden met een stukje afgeknipte kleding in genummerde zakjes bewaard.
Dagelijks kwamen nabestaanden naar de Heidehof in de hoop iemand te vinden. Na identificatie of na het vastleggen van de kenmerken werden de slachtoffers in een kist herbegraven in een nabijgelegen grafveld. Daar werden de honderdzeventien slachtoffers in drieëntachtig graven begraven. Wanneer nabestaanden zich meldden, werd de kist opgegraven en kreeg het slachtoffer een rustplaats in de plaats van herkomst. Na een vijftal weken waren zestien slachtoffers nog niet geïdentificeerd. In diverse kranten verschenen advertenties met een oproep. Op 18 juni verschenen zelfs uitgebreide signalementen van dertien personen. Eind juni waren er nog slechts drie ongeïdentificeerde slachtoffers. Uiteindelijk zouden twee slachtoffers ongeïdentificeerd blijven. Tot in 2009 na jaren van onderzoek en via een dna-test bleek dat één van de slachtoffers de Poolse gevechtspiloot Czeslaw Oberdak was. Eind 2009 werd hij met militaire eer bijgezet in het familiegraf in Krakau (Polen).
In maart 1950 lagen nog dertien slachtoffers begraven in het oorspronkelijke grafveld. Deze zijn toen herbegraven in de grafnummers 1026 tot 1038. Het pad waaraan deze graven liggen, kreeg de naam 'het Woeste Hoevelaantje'. Op 2 november 1982 werden negen van de dertien slachtoffers overgebracht naar Ereveld Loenen. Daar werden ze, op uitdrukkelijk verzoek van een nabestaande, in dezelfde volgorde begraven als aan het Woeste Hoevelaantje. In juni 2006 liggen nog vier slachtoffers begraven aan het Woeste Hoevelaantje. Slechts op het graf van een van hen, Jacob de Boer, is een grafsteen geplaatst. Helmut Seyffards, Jean G. Joosten en F.A. Molijn hebben geen grafsteen.
De betrokkenen
Rauter zou in Duitsland van zijn verwondingen herstellen en pas na de oorlog weer terugkeren naar Nederland voor zijn proces. Hij werd ter dood veroordeeld en op 25 maart 1949 geëxecuteerd op de Waalsdorpervlakte. De locatie van zijn graf is een staatsgeheim, maar ligt vermoedelijk op een Duits soldatenkerkhof.
Schöngarth, die eindverantwoordelijk werd gehouden voor de represailles, werd ter dood veroordeeld en opgehangen in Duitsland omdat hij in november 1944 in Twente opdracht had gegeven een bemanningslid van een Brits vliegtuig dood te schieten.
Twee leden van de groep Gosens overleefden de oorlog niet. Toen de Duitsers een week na de gebeurtenissen bij Woeste Hoeve een grote razzia hielden in de bossen tussen Eerbeek en Arnhem, kwamen Pruis en Kempfer een Duitse patrouille tegen terwijl ze wapens en munitie probeerden te verplaatsen. Karel Pruis kwam bij het daaropvolgende vuurgevecht om het leven en werd later dood gevonden in de Imbosch. Hij ligt begraven op de Gemeentelijke begraafplaats Heiderust te Rheden (grafnr. 595) Aangenomen wordt dat Herman Kempfer ook is omgekomen bij het vuurgevecht, maar zijn lichaam is nooit gevonden.
Het monument
Op 21 juli 1945 werd, op initiatief van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS), een eenvoudig monument onthuld vlakbij de executieplaats. Het monument bestond uit een houten kruis op een voet van zwerfkeien. Op een houten bordje de tekst: 'Op 8-3-'45 werden hier 117 Vaderlanders door de Duitsche overweldigers, op gruwzame wijze vermoord.'
Bij de plechtigheid vormden BS-leden van de afdelingen Loenen en Apeldoorn een erewacht. De commandant van de BS afdeling Loenen hield een korte toespraak, waarna het monument werd overgedragen aan het gemeentebestuur van Apeldoorn. De burgemeester van Apeldoorn hield ook een toespraak en besloot met de woorden: 'Tot ver in het nageslacht zal dit gedenkteken door de burgerij van Apeldoorn in ere worden gehouden.'
In 1947 legde koningin Wilhelmina bij een plechtigheid op 4 mei een bloemstuk in de vorm van een kussen neer, met daarop het verzetskruis in bloemen.
In 1948 gaven enkele nabestaanden aan dat ze graag een plaquette wilden bij het monument met de namen van de gefusilleerden en een zitbank. De gemeenteraad ging om onduidelijke redenen niet in op het verzoek: 'De raad acht het wenselijk geen namen bij het monument te publiceren, een en andere ter wille van een drietal niet nader te noemen personen.' Wel werd het houten bordje met het opschrift vervangen door een bronzen plaat. Hierbij werd de tekst iets gewijzigd: '117 vaderlanders werden hier op 8 maart 1945 door de Duitse overweldiger op gruwzame wijze vermoord.'
Op 8 maart 1970 vond de laatste officiële herdenking plaats. Wellicht dacht men na 25 jaar genoeg herdacht te hebben. In 1979 werd wel het oorspronkelijke kruis vervangen door een groter exemplaar. Er werd alsnog een zitbank geplaatst en een parkeerstrook aangelegd. Maar nog steeds werden de namen van de slachtoffers niet vermeld.
Toen in 1987 het monument werd geadopteerd door de basisschool De Touwladder, kreeg de jaarlijkse herdenking weer een vervolg. Tegelijkertijd werd door persoonlijke initiatieven duidelijk dat er nog steeds behoefte was aan een nieuw monument, waarbij ook de namen van de slachtoffers vermeld zouden worden. In 1991 werd de Stichting Monument Woeste Hoeve opgericht en kozen nabestaanden voor een ontwerp van kunstenaar Hans Morselt. De politiek besliste echter anders en koos voor een ontwerp van de Apeldoornse kunstenaar T. Verrips. Op 4 mei 1992 werd het monument onthuld door de toenmalige Commissaris van de Koningin in Gelderland, Jan Terlouw.
Het monument bestaat uit het grote houten kruis uit 1979, geplaatst op een voetstuk. Achter het kruis een door metaal omlijste glazen gedenkplaat met in alfabetische volgorde de namen van de honderdvijftien bekende slachtoffers.
Het kruis en de plaat worden omgeven door een metalen constructie van pijpen. Voor het monument ligt een pleintje met rode bakstenen en een tweetal zitbanken. In het pad naar het monument ligt een gedenksteen met een gedicht van de Duitse theoloog Dietrich Bonhoeffer. Dietrich Bonhoeffer werd, vlak voor de bevrijding, op 9 april 1945, op persoonlijk bevel van Hitler in het concentratiekamp Flossenbürg om het leven dood gebracht.
Literatuur
- Dr. L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog - Deel 10b Het laatste jaar II Eerste Helft (p. 418-427) (Amsterdam, 1981)
- Henk Berends, Woeste Hoeve - 8 maart 1945 (Kampen, 1995)
- A.M. Overwater, De gevallenen in de forten van Utrecht - 1942-1945 (Barendrecht, 1997)
- N.N., Ik draag u op (Apeldoorn, 1946)
- Ron Maat, Anne Boer, 'Drama Woeste Hoeve verder ontrafeld: Pool eindelijk thuis'in De Stentor 10 december 2009
Bronnen
- Slachtofferregister Oorlogsgravenstichting
- '300 Nederlanders Vermoord' in: Het Parool, 17 maart 1945 op Het Illegale Parool
- 'Wie pleegde aanslag Rauter' in: Het Parool, 27 maart 1945 op Het Illegale Parool