In Oegstgeest staat op de hoek van de Lijtweg en de Louise de Colignylaan en aan het begin van de oude Hofdijck een eenzame pilaar binnen een klein plantsoen. Twee hoge bakstenen pijlers, bekroond met zandstenen siervazen, met daartussen een dubbel hekwerk geven toegang tot het kleine perceel. Op de pilaar staat de tekst ‘Daniel Wyttenbach, civis Bernas’. Tot 1830 stond hier het buitenhuis D’ Hoogen Boom. Het enige wat daarvan nog rest in een druk bebouwde omgeving is het voormalige voorplein.
Wie was Daniel Wyttenbach?
De geboortegrond van Daniel Albert Wyttenbach ligt in Zwitserland, in Bern, waar hij in 1746 ter wereld kwam. Hij studeerde oude talen in Marburg en in Göttingen. Onder invloed van de Duits-Nederlands classicus David Ruhnken kwam Wyttenbach naar Leiden, waar hij tot 1771 studeerde. Op voordracht van Ruhnken werd Wyttenbach benoemd tot hoogleraar Letteren en Wijsbegeerte aan het Remonstrants Seminarium in Amsterdam. In 1779 volgde zijn benoeming tot hoogleraar aan het Athenaeum Illustre. Wyttenbach onderwees hier op het gebied van Griekse en Latijnse letterkunde, vaderlandse en algemene geschiedenis en welsprekendheid. Wyttenbach publiceerde zelf ook, voornamelijk in het Latijn. Na de dood van Ruhnken in 1798 volgde Wyttenbach hem in Leiden op als hoogleraar Griekse en Latijnse letteren, algemene geschiedenis, geschiedenis der wijsbegeerte, welsprekendheid, dichtkunde en oudheden. Ook zou hij tot 1816 de bibliothecaris zijn. Zijn huishouding in Leiden, aan de zuidzijde van het Rapenburg bij de Vliet, werd geregeld door zijn nichtje, Daniel Jeanne Gallien, die naar hem vernoemd was en met wie hij de liefde deelde voor de klassieke studies. Zij woonde eerder al enige jaren bij hem in toen Wyttenbach nog in Amsterdam woonde. Zij was zijn secretaresse en assistent. In 1808 zou zij zelf beginnen met schrijven, in het Frans. Twee van haar werken zijn in het Nederlands vertaald.
Van Leiden naar Oegstgeest
Heel lang woonde Wyttenbach niet in Leiden. Op 12 januari 1807 was er op nauwelijks 100 meter van het huis van Wyttenbach een enorme buskruitontploffing waarbij meer dan 150 mensen om het leven kwamen en ruim 2.000 gewonden vielen. Onder de doden ook Jean Luzac, een collega van Wyttenbach. De schade in de binnenstad van Leiden was enorm en een paar honderd huizen werden verwoest. Het huis van Wyttenbach was een ruïne geworden en veel boeken en papieren waren verloren gegaan. Wyttenbach en zijn nicht hadden in de winterse omstandigheden nog slechts twee kamers tot hun beschikking. In alle hectiek na de ramp konden ze pas na 15 dagen het buitenhuis D’ Hoogen Boom betrekken in Oegstgeest, dat Wyttenbach een jaar eerder had aangeschaft. Het dorp Oegstgeest bestond toen nog uit enkele losse kernen, maar de grenzen van Oegstgeest liepen in die tijd tot de wallen en singels van Leiden.
Overlijden
Naarmate Wyttenbach ouder werd, ging zijn gezondheid achteruit en op zijn 70ste deed zijn slechte zicht hem ertoe besluiten om te bedanken voor zijn ambt en hij trok zich terug in zijn buitenhuis. Wyttenbach voelde zijn einde naderen en dat was de reden dat hij op 28 januari 1817 trouwde met zijn nicht, zodat ze na zijn dood recht had op een weduwepensioen. Daarnaast zouden na zijn overlijden de meeste van zijn bezittingen en het vruchtgebruik daarvan aan haar toekomen. Lang kon Wyttenbach helaas niet van zijn teruggetrokken bestaan genieten, voor zover zijn gezondheid dat al toeliet. In de winter van 1820, intussen vrijwel blind geworden, liet hij vastleggen dat hij na zijn dood samen met zijn hond Hermione zou worden begraven op het voorterrein, tussen het huis en het toegangshek. Vanuit de eetkamer zou Daniel dan op het graf uitkijken. Niet veel later overleed het hondje. Nog geen anderhalve dag na de dood van Hermione overleed even voor middernacht op 17 januari 1820 Daniel Wyttenbach. Naar zijn wens werd hij begraven op het voorterrein. De Oegstgeester metselaar Jan Dobbe van Bergen metselde een grafkelder, waar Wyttenbach samen met Hermione werd bijgezet. Het hondje zou op een tinnen schaal in de kelder geplaatst zijn.
Vanaf 1810, toen Nederland onderdeel werd van het Franse keizerrijk, trad ook hier Franse wetgeving in werking. Dat betekende onder andere dat er niet meer begraven mocht worden in kerken. Of daar in Oegstgeest ook gevolg aan werd gegeven, is de vraag. Zo werd begin oktober 1813 het kind van Paul Chevallier en Theodora Marchant begraven in de Hervormde kerk. Na het vertrek van de Fransen werd het begraven in kerken weer toegestaan. Onder medici en geestelijken was er echter veel weerstand tegen het begraven in kerken, al vanaf de achttiende eeuw. De begrafenissen zorgden niet alleen voor overlast, maar de doden vormden ook een gevaar voor de volksgezondheid. Hoe Wyttenbach hierin stond, is niet duidelijk. Wel is het opvallend dat hij zich niet in de kerk liet begraven, maar op eigen terrein, wat niet heel gebruikelijk was. Pas in 1829 zou het begraven in kerken definitief afgeschaft worden.
Wel een monument, maar geen grafmonument
Daniel Wyttenbach bleef na de dood van haar oom op D’ Hoogen Boom wonen. In 1827 zou ze ter gelegenheid van de driehonderdste verjaardag van de stichting van de universiteit van Marburg, een eredoctoraat verkrijgen. De lofrede bij de promotie luidde dat zij een grote wetenschappelijke vorming bezat en in haar geschriften het dagelijks leven van de klassieke Oudheid kon doen herleven. Zelf was Daniel, zo vlak na de dood van haar oom, niet bij de uitreiking aanwezig. Of het eredoctoraat eigenlijk een eerbetoon was aan hem, die zelf in Marburg gestudeerd had, blijft gissen.
Op 3 april 1830 liet zij bij testament vastleggen dat het huis na haar dood afgebroken moest worden en dat zij zouden worden bijgezet in de grafkelder bij haar echtgenoot. Het bestrate voorplein moest door een architect worden heringericht, waarbij de grond met graszoden zou moeten worden bedekt. Het voorterrein werd overeenkomstig haar wil door middel van een sloot gescheiden van de locatie van het voormalige buitenhuis. Uit het testament blijkt bovendien dat de zuil niet boven de grafkelder is gebouwd, maar elders op het terrein. De weduwe liet ook vastleggen dat ter nagedachtenis aan haar oom en echtgenoot een zandstenen zuil opgericht diende te worden met de eenvoudige tekst: ‘Daniel Wyttenbach, civis Bernas’, oftewel Daniel Wyttenbach, burger van Bern. De uitvoering hiervan werd in handen gelegd van het weduwenfonds van Leidse hoogleraren, dat ook verantwoordelijk werd voor het onderhoud van perceel en zuil.
Nog dezelfde maand, op 27 april, overleed de weduwe Wyttenbach zelf, slechts 57 jaar oud. Het huis werd afgebroken en het achtergelegen land ingericht als teelgrond en verhuurd aan de tuinman van D’ Hoogen Boom. Enkel de oorspronkelijk toegangspoort bleef bewaard, tot op de dag van vandaag. Het terrein is nog steeds in eigendom bij het weduwenfonds. De zuil herinnert ons vooral aan Daniel Wyttenbach, terwijl er niets te zien is van de grafkelder ergens op het terrein.
In 1971 is de gedenkzuil met het toegangshek aangewezen als rijksmonument (nr. 31239).
Literatuur
- W.J.J.C. Bijleveld, ‘Daniel van Wyttenbach in Oegstgeest’ in: Leidsch Jaarboekje 1944, pag. 193-200
- Leen Dorsman, ‘Gallien, Daniel Jeanne’, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. [13/01/2014]
- P.C. Bloys van Treslong Prins, Genealogische en heraldische gedenkwaardigheden in en uit de kerken der provincie Zuid-Holland – deel IIa, 1922
- Rijksmonumentenregister
Internet