Het hervormde kerkhof bij de kerk van Lage Vuursche in Utrecht telt een uniek grafmonument. Het betreft de graftombe voor de amateurarcheoloog en -egyptoloog Jan Herman Insinger, overleden in 1918 in Caïro. Hij verdiende in Egypte de kost als handelaar, maar was een groot verzamelaar van Egyptische antiquiteiten die tegenwoordig een belangrijk deel vormen van de collectie van het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden.
Als patiënt naar Egypte
{seog:disable}Jan Herman Insinger (* 12 mei 1854) is in Nederland een relatief onbekend figuur, maar hij is afkomstig uit een welgestelde bankiersfamilie. Zijn overgrootvader Herman Albrecht Insinger kwam op jonge leeftijd naar Amsterdam en richtte het handels- en bankbedrijf Insinger & Co. op. Het bedrijf hield zich onder meer bezig met de koloniale handel. Zo had het ten tijde van de afschaffing van de slavernij ruim 1200 slaven in Suriname in bezit. Zijn kleinzoon (en vader van Jan Herman) Herman Albrecht was directeur van 'De Amsterdamsche Kanaal Maatschappij' die verantwoordelijk was voor de aanleg van het Noordzeekanaal. In 1860 werd Herman Albrecht eigenaar van het zeventiende-eeuwse landhuis Pijnenburg in Baarn. Het werd het zomerverblijf voor het gezin Insinger. Enkele jaren later, in 1868, overleed zijn vrouw Johanna op Pijnenburg ‘na een langdurig lijden in den ouderdom van 38 jaar’. Het gezin werd vervolgens zwaar getroffen door tuberculose. Drie van Jan Hermans jongere broers overleden op Pijnenburg tussen 1878 en 1881 aan deze infectieziekte en ook Jan Herman zelf werd besmet met de bacterie. Zijn vader besloot hem in 1879 naar Egypte te sturen, waar in die tijd veel lijders aan longtuberculose heen werden gestuurd. Het klimaat deed Jan Herman goed, maar de winter in Caïro was te koud en vochtig voor hem en hij besloot naar Opper-Egypte af te reizen waar het klimaat warmer en droger was. Insinger kwam hierdoor in Egypte op plekken waar weinig Europeanen kwamen en bovendien deed hij goede contacten op, zoals met de directeur van het Caïro Museum en die van de Oudheidkundige Dienst. In 1881 verkreeg Insinger zijn eerste vergunning om zelfstandig opgravingen te verrichten. Uit die periode stammen ook de eerste contacten met het Leidse museum, dat in 1818 was gesticht door Koning Willem I. In 1881 trouwde Insinger met de Libanese Mariam Mansour Hanna Daraou, dochter van een christelijke Libanese handelaar. Insinger was 25, Mariam slechts 16 jaar oud. Samen zouden ze drie dochters en een zoon krijgen.
Intussen was er volop politiek rumoer in Egypte, waardoor Insinger genoodzaakt was om enige tijd in Italië te verblijven. Toen hij terugkeerde naar Egypte ging Insinger weer op reis door het land. Wel bleef zijn gezondheid hem parten spelen. In 1885 publiceerde het Tijdschrift van het Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap een reisverslag van Insinger ‘In het land der Nijl-Cataracten - Februari-Maart 1883’. Het is het enige reisverslag dat van hem bekend is en hij beschrijft uitgebreid over zijn kwalen.
Maandag, den 13deen, gaf ik 's ochtends elk oogenblik bloed op, zooveel dat ik er niet aan denken kon om verder te gaan ; na een paar dagen verder reizen zou er dan wel een bloedspuwing komen, en dan daar te liggen in een geheel onbewoond land, om, òf over 1 of 2 maanden, na wat opgekrabbeld te zijn, terug te keeren, mij terug te laten dragen, òf misschien in 't geheel niet terug te keeren? En aan den anderen kant, een tocht opgeven, waar ik reeds een half jaar plan op had? Ik besloot eindelijk op 't ezeltje te gaan zitten, 't schommelende kameel zou wel de oorzaak zijn, en zoo naar Wadi-Halfa en de schuit terug te keeren. Gelukkig was mijn knecht Nassiem bang, dat na zoo'n mislukten tocht mijn humeur zóó slecht zou worden, dat hij 't dan zóó hard te verantwoorden zou hebben, dat hij mij als zijn meening vertelde: als meneer op een ezel naar Wadi-Halfa kan gaan, kan hij ook wel op dien ezel naar el Orde komen. Ik geloofde hem gelukkig, want zooals 't later bleek had hij gelijk; half op den ezel, half op den hegien ben ik in el Orde aangekomen; in 't teruggaan verwisselde ik dezen hooggeroemden hegien met zijn onaangename, stootende beweging tegen een der lastkameelen, dat een alleraangenaamste, zacht schommelende beweging had, en ik kwam in Wadi-Halfa sterker, dikker en gezonder aan dan ik in de laatste jaren geweest was. O teringlijders volgt toch mijn voorbeeld.
Vanaf 1884 woonde Insinger met zijn gezin op een dahabiya, een tweemaster genaamd 'Meermin', waarmee Insinger de Nijl kon bevaren. Omdat ook zijn schoonzuster bij het gezin kwam wonen, werd de boot te klein en in de winter van 1888-1889 liet Insinger een huis bouwen in Luxor. Het huis, Palmenburg, had het uiterlijk van een kasteel en de naam was een verwijzing naar het buitenhuis Pijnenburg in Baarn. De bouw van het huis, naar een ontwerp van Insinger zelf, duurde enkele jaren. Insinger zou er na voltooiing graag gasten ontvangen, onder wie vooraanstaande archeologen.
De Papyrus Insinger
Hoewel Insinger een gefortuneerd man was, verdiende hij ook aan het lenen van geld en als handelaar in antiquiteiten. Door Insinger zou het museum in Leiden tal van antiquiteiten verkrijgen, waaronder een bijzondere reeks foto’s die Insinger zelf had gemaakt. Uit onderzoek blijkt dat Insinger geen geld verdiende aan de verkopen aan het museum; hij verlangde enkel de aanschaf- en transportkosten. In 1895 kocht Insinger een zes meter lange papyrus van een Frans industrieel. De papyrus bleek zeer waardevol en werd vernoemd naar Insinger: Papyrus Insinger. De papyrus bevat vijfentwintig levenslessen en vermaningen. Het is een zogenaamde wijsheidsleer uit de eerste eeuw na Christus, toen Egypte was ingelijfd bij het Romeinse Rijk. Wijsheidsleren zijn een Egyptische traditie die al vanaf het Oude Rijk (2543-2120 v.Chr.) in Egypte bestond en ze werden aanvankelijk in het hiëratisch geschreven, het schrift voor het dagelijks gebruik. Ze werden overgeleverd op papyri en potscherven, de zogenaamde ostraka. In de eeuwen voor Christus ontwikkelde zich een cursief handschrift, het demotisch, dat zou leiden tot een alfabethandschrift in de Romeinse tijd. De Papyrus Insinger is hier een voorbeeld van en het laat zien dat de oude Egyptenaren ondanks de Romeinse overheersing trouw bleven aan hun goden, hun schrift, levenswijze en grafgebruiken, al pasten ze die wel aan de nieuwe tijd aan. Van de vier bewaard gebleven langere demotische wijsheidsleren is de Papyrus Insinger de belangrijkste.
Verlies van reputatie
In 1895 zou Insinger voor het eerst in zestien jaar naar Nederland komen, vooral om zijn oudste dochters te zien die in Nederland naar school gingen. Ook wilde hij medisch advies inwinnen voor hem en zijn vrouw. In de jaren die daarop volgden, werd de collectie van het Leidse museum fors uitgebreid dankzij de contacten met Insinger totdat de curator van het museum werd vervangen en kort daarop in 1903 overleed. Daarna werden er geen aankopen meer gedaan via Insinger. De belangrijkste oorzaak daarvoor was dat de toenmalige directeur geen egyptoloog was en andere interesses had. Dit tot ergernis van Insinger. In Egypte kregen de Britten het bovendien voor het zeggen, terwijl Insinger veel meer georiënteerd was op de Fransen, die een belangrijke rol hadden gespeeld in de ontwikkeling van de egyptologie. Ook de handel in antiquiteiten kwam onder invloed van de Britten en Insinger raakt gebrouilleerd met enkele van hen. Zo verweet Insinger de Hoofdinspecteur van antiquiteiten in Opper-Egypte, Howard Carter, later ontdekker van de tombe van Toetanchamon, incompetentie, maar hiermee schaadde Insinger enkel zijn eigen reputatie. Zijn gezondheid ging bovendien achteruit en ook de herhaaldelijke depressies van zijn vrouw maakten het leven zwaarder.
Begraven in Lage Vuursche
Op 20 februari 1911 overleed zijn vader, Herman Albrecht Insinger, die in Parijs was gaan wonen. Hij werd op 24 februari bijgezet in het familiegraf op het kerkhof bij de Hervormde kerk van Lage Vuursche, in het graf waarin zijn vrouw en drie zoons al eerder waren begraven. Bij legaat werd de zoon van Jan Herman Insinger, Edmond, de nieuwe eigenaar van Pijnenburg, dat in verwaarloosde staat verkeerde. In Egypte vereenzaamde Jan Herman Insinger met de jaren steeds meer. Nadat hij plotseling ziek werd, overleed hij op 27 oktober 1918 op 64-jarige leeftijd in het ziekenhuis van Gezira, een eiland in de Nijl bij Caïro.
Het lichaam van Insinger werd gebalsemd en in een loden kist begraven. Het lichaam zou op een later tijdstip worden overgebracht naar Nederland, waar het op 19 augustus 1919 werd bijgezet in de bovengrondse graftombe die de Nederlandse architect J.W. Hanrath had ontworpen. Hanrath was geen onbekende voor de familie Insinger; hij was in 1913-1914 ook betrokken bij verbouwingen aan Pijnenburg die Edmond Insinger liet uitvoeren. Het grafmonument bestaat uit een natuurstenen sarcofaag met zadeldak met aan de achterzijde een rechthoekige stèle voorzien van een kroonlijst met papyrusmotieven. De stèle wordt geflankeerd door lagere zijvleugels en met een lage reling met banden rond het geheel. De bodemruimte rond de sarcofaag is opgevuld met grof grind. De stèle is zonder tekst, maar er is een korte inscriptie op het voeteneind van de sarcofaag: ‘J.H. Insinger geb. te Amsterdam 12 mei 1854 overl. te Cairo 27 oct. 1918’. De sarcofaag heeft een viertal Egyptische reliëfs op de zijmuren, twee aan elke kant. Elk reliëf toont een knielende figuur voor een blauwe lotusstruik. Aan de linkerzijde staan de bloemen alle vol in bloei, aan de rechterzijde zijn enkele bloemen geknakt. Ook de houding en de gesuggereerde gebaren van de figuren verschillen. Het is opvallend hoeveel ruimte het grafmonument in beslag neemt. Mogelijk was het de bedoeling dat later Mariam Insinger hier ook begraven zou worden en wellicht ook zijn kinderen. Mariam Insinger verliet na de dood van haar man Egypte en overleed in 1941 in een instelling in Zwitserland. Vooralsnog is onbekend waar zij is begraven of gecremeerd.
Het huis in Caïro, Palmenburg, werd na de dood van Insinger het zomerhuis van de tweede vrouw van Sultan Hussein Kamel. Onduidelijk is of het huis werd verkocht of dat het in beslag werd genomen. In 1952 werd het een school voor meisjes, daarna een opslag voor watermeloenen. Uiteindelijk werd het in de jaren zestig gesloopt. Het huis Pijnenburg in Lage Vuursche wordt nog steeds bewoond door nazaten van Jan Herman Insinger.
Hoewel hij bij het grote publiek nauwelijks bekend is, zorgde Jan Herman Insinger gedurende de periode 1879-1918 dat de collectie van het Rijksmuseum van Oudheden met zo’n 2.500 objecten kon worden uitgebreid. Ook na zijn dood hebben verschillende nabestaanden waardevolle objecten geschonken aan het museum in Leiden. In Lage Vuursche houdt zijn grafmonument de herinnering levend aan een bijzondere Nederlandse Tbc-patiënt in Egypte. Het grafmonument werd in 1999 aangewezen als rijksmonument.
Met dank aan dhr. Henk Kuus, beheerder begraafplaats Lage Vuursche.
Bron
- J.H. Insinger, ‘In het land der Nijl-Cataraten’ in: Tijdschrift van het Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap 1885, Tweede serie - Deel II, blz. 1-113
Literatuur
- Maarten J. Raven, ‘The most prominent Dutchman in Egypt’ - Jan Herman Insinger and the Egyptian collection in Leiden’ (2018)
- Nederlands Patriciaat 72 (1988), p. 249-279
- Utrechtsch provinciaal en stedelijk dagblad, 19-08-1868
- De Gooi- en Eemlander, 25-2-1911
Internet
- Rijksmonumentenregister
- Delpher
- Rijksmuseum van Oudheden (geraadpleegd 13-1-2019)
- Landgoed Pijnenburg (geraadpleegd 13-1-2019)
- ‘Herman Albrecht Insinger’ op: Stadsarchief Amsterdam - Amsterdam en Slavernij (geraadpleegd op 13-1-2019)
- R.J. Demarée, ‘‘Insinger House: Dutch castle on the Nile’ op t3.wy Projects(geraadpleegd 13-1-2019)