Begraafplaatsen mogen zich in een toenemende belangstelling verheugen. Er wordt onderzoek gedaan naar de geschiedenis van deze oorden van rust en stilte en de grafmonumenten worden uitvoerig beschreven. Genealogen willen graag weten waar iemand begraven ligt en zijn geïnteresseerd naar de gegevens die op een graf vermeld staan. Vragen als 'Wie stelden de doden ter aarde' en 'Waar woonden zij' worden niet zo vlug gesteld; nog minder beantwoord. Voor Zeist wordt geprobeerd hierop een antwoord te geven; althans voor de begraafplaats aan de Bergweg.
De doodgravers
In 1829 liet het gemeentebestuur een algemene begraafplaats aanleggen aan de Bergweg. Tegenwoordig wordt deze de Oude Begraafplaats genoemd. De eerste dode werd er op 18 januari 1830 begraven. De Nieuwe Begraafplaats aan de Woudenbergseweg werd in 1917 in gebruik genomen. [1]
Voor het begraven van de doden stelde het gemeentebestuur een doodgraver aan. Vijf personen hebben deze functie vervuld. De eerste die tot doodgraver werd benoemd was Gerrit Magerij (1761-1853). Hij moet met ingang van 1 oktober 1830 zijn aangesteld, daar zijn traktement over dat jaar 12,50 gulden bedroeg en over 1831 en volgende jaren 50 gulden. [2] Voorheen was hij veldwachter in Zeist geweest en deurwaarder. Zijn zoon Hermanus (1791-1860) werd na zijn overlijden door de gemeenteraad tot zijn opvolger benoemd. [3] In 1860 werd Willem Verweij (1806-1872) in die functie benoemd. [4] Na zijn dood benoemde de gemeenteraad Teunis van Eck (1830-1897). [5]
De doodgraver was niet alleen belast met het delven van de graven, maar moest tevens zorgen voor het onderhoud van de begraafplaats. Verschillende personen die in die functie benoemd werden, waren tuinman of -knecht van beroep. Dat was een belangrijke afweging toen in 1897 voorzien moest worden in de vacature. Tot opvolger van Van Eck werd Teunis van de Kamp (1864-1930) benoemd. [6] Naar zijn functioneren werd in 1923 door een commissie uit de gemeenteraad een onderzoek ingesteld. De gemeenteraad trok in zijn vergadering op 27 maart naar aanleiding van dit rapport het raadsbesluit van 15 januari tot opheffing van de functie van doodgraver van de Oude Begraafplaats en tot het verlenen van ontslag aan Van de Kamp weer in. [7]
Bij doodgravers zal men zich afvragen waar zij begraven liggen. Gerrit Magerij vond zijn laatste rustplaats in een ongenummerd huurgraf, zijn zoon Hermanus komt wel voor in de lijst van begraven lijken maar overige gegevens ontbreken !, Willem Verweij werd begraven in het huurgraf H48b, Teunis van Eck rust in het eigen graf N149 en Teunis van de Kamp in het eigen graf J64. Alleen aan de begrafenis van Van Eck werd in de krant aandacht besteed. De Weekbode voor Zeist, Driebergen omstreken van 21 april 1897 schrijft: 'Zaterdagmorgen werd het stoffelijk overschot van den doodgraver van Eck ter aarde besteld. Behalve Burgemeester en Wethouders dezer gemeente, merkten wij den gem. ontvanger en eenige andere belangstellenden op. Nadat allen zich om de geopende groeve geschaard hadden, nam de burgemeester het woord en sprak als volgt: Na een tijdvak van van bijna 25 jaren doorgebracht te hebben in dienst der gemeente als doodgraver heeft de onverbiddelijke dood ook den levensdraad van van Eck afgesneden. Het mocht hem niet gegeven worden zijn zilver ambtsfeest te vieren. Wij allen dragen de herinnering mede van van Eck als een bescheiden en kalm man. Een man die zijn waarlijk toch niet opwekkend ambt met nauwgezetheid en ijver volbracht. De wetenschap, dat van Eck thans eene welverdiende rust geniet, na getrouw als ambtenaar dezer gemeente zijn plicht te hebben gedaan, zal voorzeker de weduwe troost schenken en haar de kracht geven het verlies van haren man met kalmte te dragen. Hij ruste nu in vrede tusschen de velen wier laatste rustplaats hij bereidde.'
Het poortgebouw
Bij de aanleg van de begraafplaats werd aan de Bergweg een poortgebouw opgericht. Een gedeelte was bestemd voor de doodgraverswoning en het andere gedeelte werd ingericht als lijkenhuis ('doodenhuis') en als bewaarplaats voor gereedschappen. []8 In het bestek uit 1829 wordt trouwens alleen gesproken over een doodgraverswoning en een gebouw voor berging van gereedschappen; ook wel baarhuis genoemd (1833). Volgen zijn in 1885 vastgestelde instructie was de doodgraver 'verantwoordelijk voor de baren en gereedschappen, die bij hem bewaard worden. [9] De antieke baar bevindt zich nog steeds in het baarhuis. De doodgravers woonden tot 1898 in het linker gedeelte van het poortgebouw, in een eenkamerwoning van 4.90 m x 5.50 m. In de beschrijving van 4 september 1996 voor het Monumenten Selectie Project (MSP) wordt vermeld dat het rechter deel dienst deed als lijkenhuis. De opsteller(s) van deze beschrijving heeft (hebben) in zoverre gelijk dat het rechter deel de eerste veertig jaar voor dit doel bestemd was. De gemeenteraad stemde op 2 juli 1868 in met het voorstel tot het bouwen van een nieuw lijkenhuis bij het ziekenhuis op de hoek van de 2e Hogeweg / Krullelaan (ter plaatse van 2e Hogeweg 123). [10]
Het bestek van het poortgebouw is bewaard gebleven, maar de bijbehorende bouwtekeningen helaas niet. [11] Door de gegevens uit het bestek bestaat wel een beeld hoe het er in het begin moet hebben uitgezien. Het gebouw bestond uit één bouwlaag en had een rechthoekige plattegrond met in het midden een doorgang naar de begraafplaats. Naast deze doorgang bevond zich aan elke kant in de voorgevel een deur met een bovenlicht. In de beide zijgevels waren twee schuiframen met roedenverdeling, waarin zes ruitjes van 50 x 69 cm. De ramen konden aan de binnenkant gesloten worden met luiken. Voorts zat in de linker zijgevel nog een kelderraam. In de achtergevel van het rechter deel zat een grote deur.
Het dak had de vorm van een zadeldak en moest volgens het bestek worden gedekt met blauwe pannen. In de gemeenterekening zit een nota waaruit blijkt dat het dak aan de westzijde in 1832 moest worden verdekt. [12] De zolder die zich uitstrekte boven het hele gebouw, was te bereiken via een ladder in de berging. Aan de achterkant boven de poort was een dakraam aangebracht. Op de schoorsteen stond een windwijzer op vier pootjes en voorzien van een wimpel en een noordpijl. Op een nota van F.N. Fries uit 1858 staat een post voor het vergulden van de windwijzer. [13]
De boog boven de ingang was zelfdragend en niet verbonden met de kap. De huidige steekkap die de poort met de kap verbindt, moet pas later zijn aangebracht. De boog was gemaakt van klinkermoppen en in het midden zat een hardstenen sluitsteen. In het boogveld kon eventueel een beeldhouwwerk worden aangebracht. Zoals hierna zal blijken, werd er een bijbeltekst in geschilderd. Het plafond van de doorgang werd in 1833 gepleisterd. [14] Het jaar daarvoor was de doorgang bestraat. [15] De ingang kon worden afgesloten met een ijzeren hek, dat in 1829 gekocht werd bij A. Meijer van IJsen & zoon in Amsterdam voor 75,80 gulden. Het smidswerk dat door C.P. Fries hieraan moest worden uitgevoerd, kostte nog eens 38,70 gulden. [16] Het oude hek sluit nog steeds de ingang af. In het woonvertrek, het linker gedeelte van het gebouw, zaten twee bedsteden. Hieronder lag een kelder, die bereikbaar was via een gemetselde trap van klinkermoppen.
Verder was dit vertrek voorzien van een stenen vloer. In de berging aan de rechterkant lagen klinkers. Beide vertrekken waren gepleisterd. De buitengevels waren eveneens gepleisterd. In 1833 werd het gebouw gewit. Een grote post voor schilderwerk komt pas weer in de gemeenterekening van 1849 voor. [17] Het poortgebouw werd over een sloot gebouwd en daarom was het noodzakelijk dat voor de zijgevels gebouwd konden worden, eerst geheid werd. De sloot wordt in het bestek gracht genoemd. Voor het heien moest voor elke zijgevel 10 palen gebruikt worden van 2 meter lengte en 20 cm breedte. Doordat het poortgebouw boven een sloot stond , was het tamelijk vochtig. Zo moest metselaar Blanken in 1833 het mos aan de buitenmuren verwijderen. [18]
Uit twee rekeningen uit 1865 blijkt dat er een drinkwaterput was, waarop een pomp was gezet. [19] Het kan zijn dat deze put aan de overzijde van de weg bij de schuur stond. [20] De bouw werd aangenomen door J. Vermeulen uit Zeist. Hij had ingeschreven voor 3050 gulden. De hoogste inschrijving was 4075 gulden. [21] De aanbesteding had plaats op 20 juli en werd op 27 juli door gedeputeerde staten goedgekeurd. De aannemer was verplicht het werk binnen drie maanden op te leveren. De aanleg van de begraafplaats en de bouw van het poortgebouw moeten dus in 1829 zijn voltooid.
Het poortgebouw was eerst genummerd 252 (1839), daarna wijzigde het nummer in 431 (1850), D 136 (1859) en 214 (1869). In de nummering van 1839 was huisnummer 252 het hoogste nummer. Dat betekent dat het poortgebouw het laatste huis op de Bergweg was, gezien vanuit het dorp. Op zich is dat niet vreemd daar het sinds 1825 verboden was binnen de bebouwde kom te begraven. Tegenwoordig is het genummerd Bergweg 21-23.
De weg die voorlangs de begraafplaats liep, was de weg van Zeist naar Huis ter Heide. Ter hoogte van de begraafplaats was deze enigszins verbreed. Wanneer men gebruik maakte van een lijkkoets en mogelijk ook van van volgkoetsen, moesten deze ergens gestald kunnen worden. Bij de begrafenis van professor G. van Oordt in 1836 werd de lijkstoet bijvoorbeeld gevormd door de lijkkoets en negen volgkoetsen. [22] In 1838 kwam Jhr. J.E. Huydecoper van Zeist met het plan deze zandweg te bestraten. Hierdoor zou Zeist en de omliggende dorpen een betere verbetering krijgen met Amersfoort, de hoofdplaats van het arrondissement, 'en alzoo het nut en genoegen der ingezetenen van Zeijst en de naburige plaatsen met de verfraaiing der omstreek vereenigde […]', aldus Huydecoper. [23] De Bergweg werd ter hoogte van de begraafplaats verlegd in oostelijke richting. Om gebruik te mogen maken van de nieuwe weg moest wel tol worden betaald. Het gemeentebestuur had geen bezwaar tegen dit plan, mits onder andere de begrafenisstoeten geen tol hoefden te betalen. [24]
In de vergadering van de gemeenteraad op 22 augustus 1884 kwam het college van burgemeester en wethouders met een voorstel tot verhoging van de post voor het onderhoud van de doodgraverswoning. De raad ging hier niet mee akkoord en in de volgende vergadering op 2 september kwam deze zaak weer aan de orde. Naar aanleiding van de gevoerde discussie werd besloten door de architect een uitvoerige kostenopgave te laten maken en de behandeling te verdagen tot een volgende vergadering. In de vergadering op 7 oktober van dat jaar werden drie plannen besproken, die door de architect waren ontworpen. Het eerste plan behelsde de verhoging van de middengang (kosten 1381,97 gulden); het tweede plan hield in verandering en verhoging van het dak (kosten 1817,82 gulden), en bij het derde plan werd het hele gebouw verhoogd (kosten 2039,72 gulden). De gemeenteraad sprak zich uit voor het eerste plan. [25] De plannen die besproken werden, waren ontworpen door gemeente-architect A. Nijland. [26] Deze plannen zijn helaas verloren gegaan. De klacht van de gemeenteraad was dat de hoofdingang te laag was. Nijland slaagde erin aan deze klacht tegemoet te komen. Hij verhoogde de doorgang en gaf hem tevens het huidige monumentaal karakter in neoclassicistische stijl. De deuren moeten bij deze verbouwing de huidige halfronde bovenlichten gekregen hebben, waardoor een harmonie ontstond met de rondboog boven het vernieuwde ingangshek. De werkzaamheden werden opgedragen aan Zeister bedrijven: J.P. Fries, J. Harzing, J. Hoogstraten, Martin & Co., H. Meerdink, G.A. Moen, L. Schütz en zoon, de weduwe C. Timmerman, J. Versteeg en de weduwe H.A. van Wermeskerken. In 1884 bedroegen de totale kosten 1621,93 gulden en in 1885 790,61 gulden. [27]
Op de poort zijn verschillende symbolen die met de dood te maken hebben, aangebracht. De gevleugelde zandloper als symbool van de verlopende tijd, de vlinder als symbool van de onsterfelijke ziel, twee gekruiste fakkels met de vlam naar beneden als symbool van het gedoofde leven maar tevens verwijzend naar de wederopstanding en een slang die zichzelf in de staart bijt als symbool van de vergankelijkheid in de oneindige kringloop van het leven. De terracotta zandloper boven de poort werd geleverd door Martin & Co. en kostte 15 gulden. De andere doodssymbolen komen niet voor in de ingediende rekeningen.
In de vergadering van burgemeester en wethouders op 24 juli 1885 stelde burgemeester Costerman, die van liberale huize was, voor in het boogveld boven de poort de tekst aan te brengen 'De kleine en de groote is daar; en de knecht vrij van zijnen heer'. Deze tekst komt uit het bijbelboek Job hoofdstuk 3 vers 19 en had volgens hem vanaf de oprichting jarenlang op het gebouw gestaan. Wethouder Huydecoper wilde het liefst weer psalm 103 vers 15 als tekst terug hebben. Voor de verbouwing stond er: 'De dagen des menschen zijn als het gras, gelijk een bloem des velds alzoo bloeit hij'. Daar wethouder Meerdink het voorstel van de burgemeester steunde, werd diens voorstel aangenomen. [28] Naar alle waarschijnlijkheid werd de bijbeltekst erop geschilderd door G.A. Moen. Uit een nota blijkt dat het opschrift op 11 april 1908 opnieuw door deze firma werd aangebracht. [29]
Na deze grote verbouwing werden toch nog aanzienlijke bedragen besteed aan het onderhoud. Op de begroting voor 1892 stond een bedrag van 180 gulden gereserveerd, maar de werkelijke uitgaven bedroegen 390,80 gulden. In 1898 werd de doodgraverswoning niet meer geschikt geacht voor bewoning en ingericht tot wachtkamer, ook wel aula genoemd. Thans is dit gebouw in gebruik als bergruimte van de sector Stadsbeheer.
In het advies van de gemeenteraad uit 1997 aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de begraafplaats als rijksmonument aan te wijzen, wordt de volgende beschrijving van het poortgebouw gegeven: 'Het witgepleisterde poortgebouw bestaat uit één bouwlaag op rechthoekige plattegrond onder een door gesmoorde kruispannen gedekt zadeldak tussen tuitgevels met schouderstukken. De symmetrische voorgevel heeft een op de middenas geplaatst risalerende topgevel met een steekkapje, waaronder een poortdoorgang die wordt afgesloten door een dubbel smeedijzeren hek. De middenpartij wordt ter weerszijden van de doorgang geaccentueerd door twee door zadeldakjes afgesloten penanten die voorzien zijn van doodssymbolen (vlinder, omgekeerde gekruiste fakkel met in staart bijtende slang). Boven de doorgang in een verdiept rondboogeveld bevindt zich de in 1885 aangebrachte tekst: "De kleine en de groote is daar en de knecht vrij van zijnen heer " (Job, vers 19). De middenpartij wordt afgesloten door een kepervormige beëindiging voorzien van een omlopende en geprofileerde kroonlijst. Onder deze top is een gevleugelde zandloper aangebracht. Ter weerszijden van de middenpartij bevindt zich een deur met halfrond bovenlicht voorzien van een empire-roedenverdeling. De achtergevel is blind op een grote dubbele deur van de bergruimte na. Beide gevels bezitten een zesruits schuifvenster.In de rechtergevel van de poortdoorgang zijn een enkel (Ned. Herv. Diaconie) en een dubbel (Algem. Armen en Diac. Geer. Kerk) hardstenen offerblokje aangebracht.' [30]
Zonder dat dit vermeld wordt in de beschrijving , die gemaakt is in het kader van het monumenten-inventarisatieproject, van de algemene begraafplaats van Bunnik aan de Provincialeweg 63 moet men toch constateren dat Nijland, die verantwoordelijk was voor de aanleg van deze begraafplaats met het poortgebouw, Zeist tot voorbeeld heeft genomen. Zelfs de gekozen doodssymbolen zijn dezelfde.
Tweede doodgraverswoning
De gemeenteraad kocht in 1878 voor driehonderd gulden van de weduwe J.A. van Bern-van Goor Hinloopen een stuk grond ter grootte van ruim 18 aren met het daarop staande schuurtje gelegen aan de Bergweg tegenover de begraafplaats. [31] De gemeente had deze grond reeds in huur als tuin voor de doodgraver. Blijkens een post die voorkomt in de gemeenterekening van 1832 was de huur in 1831 ingegaan. [32]
De gemeenteraad besloot op 7 april 1898 op deze tuin een eenvoudige, solide woning voor de doodgraver te bouwen, omdat de oude onbewoonbaar was. De oude woning werd zoals reeds vermeld bestemd tot wachtkamer. De bouw van de nieuwe doodgraverswoning werd door het gemeentebestuur op 11 mei van dat jaar aanbesteed. Hierbij was ook inbegrepen het verplaatsen van de aanwezige schuur en het uitvoeren van verschillende werkzaamheden aan de oude woning. De laagste inschrijver was P.C. van Es uit Zeist voor 2100 gulden. [33] Van Es vroeg echter om niet in aanmerking te komen voor de gunning van dit werk, omdat hij zich bij de berekening vergist had. Het werk werd daarom gegund aan de firma de Wed. F.J. Pijper voor 2499 gulden. [34] De werkzaamheden aan de oude woning werden in juli 1898 uitgevoerd. De nieuwe woning was in maart 1899 gereed. [35] Mogelijk dat de oude houten schuur die vlakbij de watertoren gestaan heeft en begin maart 1998 gesloopt werd, de genoemde schuur uit de 19e eeuw was. Het bestek en de ontwerptekening zijn niet bewaard gebleven, maar dankzij een tekening uit 1908 is bekend hoe het huis er heeft uitgezien. Deze tekening wordt bewaard bij het Gemeentearchief Zeist. [36] Het was een eenvoudig huis met een zadeldak bestaande uit een begane grond en een zolderverdieping. De plattegrond laat een voor- en een achterkamer zien, gescheiden door een hal met een trap. De voorgevel met een uitgemetselde tuit en afdekbanden gaf de woning een zekere allure.
Derde doodgraverswoning: Bergweg 26 (oud 46)
In 1896 was op de Bergweg een watertoren gebouwd. Voor de bouw had de gemeente een stuk grond van 5 aren verkocht aan de Utrechtse Waterleiding Maatschappij. Dit stuk maakte deel uit van het perceel tuingrond dat de gemeente in 1878 gekocht had. [37] De doodgraverswoning had veel te lijden van het regenwater dat van het dak van de watertoren tegen en op het huis sloeg. Het huis stond maar op een 12 meter van de watertoren. De toestand was in 1907 zodanig dat het onmogelijk langer bewoond kon worden omdat het zo vochtig was. De gemeenteraad stelde op 29 oktober een krediet beschikbaar om de doodgraver tijdelijke elders huisvesting te kunnen bieden. Het raadslid Schütz gaf in deze vergadering nog in overweging de buitenmuren met leien te bekleden, zoals in de bergstreken van Duitsland. Van de Kamp bleef klagen over zijn vochtig huis. Het voorstel van burgemeester en wethouders het huis af te breken en op hetzelfde terrein, maar ongeveer 25 meter verder van de watertoren verwijderd, werd in de vergadering op 7 mei 1908 aangehouden en pas aangenomen in de volgende vergadering op 29 mei. Blooker vroeg waarom het gebouw aan de ingang van de begraafplaats niet verbouwd werd tot doodgraverswoning ! Het raadslid Adriaanse bracht in het midden dat de begraafplaats bijna vol was, waarop het college besloot eerst te onderzoeken hoelang er nog begraven kon worden. De verwachting was toen dat men er nog 25 jaar kon begraven. [38] De bouwvergunning voor een nieuwe woning voor de doodgraver werd op 7 juli 1908 verleend. [39] De woning werd gebouwd door J. van de Kamp uit Zeist. Hij had het werk aangenomen voor 1520 gulden. [40] Ook deze woning bestaat uit een begane grond en een zolderverdieping onder eenvoudig zadeldak. De voor- en achtergevel werden oorspronkelijk gescheiden door een alkoof. In 1959 werd een verbouwing uitgevoerd. Deze veranderde niets aan het uiterlijk van de woning.
Na het overlijden van Van de Kamp op 29 november 1930 werd door de gemeenteraad op 12 maart 1931 besloten de dienstwoning te bestemmen voor een werkman bij de gemeentelijke plantsoenen, die de sleutels van de begraafplaats in bewaring zou krijgen en enig toezicht op de begraafplaats moest houden. De zorg voor de begrafenissen werd opgedragen aan de doodgraver van de Nieuwe Begraafplaats en het onderhoud van de begraafplaats werd voortaan verzorgd door Gemeentewerken. Het extra onderhoud aan de grafmonumenten dat de doodgraver in opdracht van particulieren uitvoerde, werd voor rekening van de gemeente genomen. Wethouder Beunke verklaarde dat burgemeester en wethouders van mening waren dat de functie van doodgraver van de Oude Begraafplaats weliswaar niet was opgeheven maar door de omstandigheden verdwenen was. [41] De woning werd in 1931 toegewezen aan de tuinman Gerard Brouwer (1893-1975), die in 1959 werd opgevolgd door Jan van Asselt (geb. 1914), hoofdopzichter bij openbare werken. De laatstgenoemde ging in 1979 met pensioen. De aanwijzing van zijn woonhuis als dienstwoning is intussen ingetrokken. De woning werd in 1997 door de gemeente verkocht aan de Vereniging tot Oprichting en Instandhouding van Scholen op Gereformeerde Grondslag te Zeist.
Noten
- R.P.M. Rhoen, De oude begraafplaats aan de Bergweg. Seijst. Nr. 3 (1993) p. 49-58.
- Archief der gemeente Zeist, 1599-1905, inv.nrs. 348 en 349; Gemeentearchief Zeist.
- Idem, inv.nr. 103; Gemeentearchief Zeist.
- Idem, inv.nr. 105; Gemeentearchief Zeist.
- Idem, inv.nr. 109; Gemeentearchief Zeist.
- Idem, inv.nr. 114; Gemeentearchief Zeist.
- Idem, inv.nrs. 65, 66 en 1590; Gemeentearchief Zeist.
- Archief der gemeente Zeist, 1599-1905, inv.nr. 101; Gemeentearchief Zeist.
- Idem, inv.nrs. 111 en 225; Gemeentearchief Zeist.
- Idem, inv.nrs. 107, 191 (ag.nr. 382; met tekening) en 386; Gemeentearchief Zeist.
- Idem, inv.nr. 150 (f. 237, 238 en 252-268); Gemeentearchief Zeist.
- Idem, inv.nr. 350; Gemeentearchief Zeist.
- Idem, inv.nr. 376; Gemeentearchief Zeist.
- Idem, inv.nr. 351; Gemeentearchief Zeist.
- Idem, inv.nr. 350; Gemeentearchief Zeist.
- Idem, inv.nrs. 150 (f. 112) en 347; Gemeentearchief Zeist.
- Idem, inv.nrs. 347, 351, 352 en 367; Gemeentearchief Zeist.
- Idem, inv.nrs. 1599-1905, inv.nr. 351; Gemeentearchief Zeist.
- Idem, inv.nr. 383; Gemeentearchief Zeist.
- Idem, inv.nr. 375; Gemeentearchief Zeist.
- Idem, inv.nr. 432; Gemeentearchief Zeist.
- R.P.M. Rhoen, De oude begraafplaats aan de Bergweg. Seijst. Nr. 3 (1993) p. 49-58.
- Archief der gemeente Zeist, 1599-1905, inv.nr. 133 (akte nr. 9); Gemeentearchief Zeist.
- Idem, inv.nrs. 159 en 302; Gemeentearchief Zeist.
- Archief der gemeente Zeist, 1599-1905, inv.nr. 111; Gemeentearchief Zeist.
- Idem, inv.nrs. 108, 114, 194 (ag.nrs. 2560 en 2576) en 254 (ag.nr. 651); Gemeentearchief Zeist.
De in Utrecht wonende architect Albert Nijland werd door de gemeenteraad van Zeist op 16 november 1870 met ingang van 1871 benoemd tot gemeentearchitect. Hij bekleedde deze functie tot 31 december 1894. De gemeenteraad besloot op 26 oktober 1894 de functie op te heffen. Roland Blijdenstein noemt op p. 33 in 'Zeist, groei en bouw. Patijnpark, Dorpskern en Wilhelminapark', Zeist 1984, Johan Meerdink als gemeente-architect. Hetgeen onjuist is. Meerdink (1873-1932) werd in 1900 benoemd tot gemeente-opzichter; in 1904 kreeg hij de titel van gemeente-architect. - Idem, inv.nrs. 596 en 597; Gemeentearchief Zeist.
- Idem, inv.nr. 124; Gemeentearchief Zeist.
Roland Blijdenstein vergist zich in 'Zeist, groei en bouw. Patijnpark, Dorpskern en Wilhelminapark', Zeist 1984, waar hij op p. 33 schrijft dat de tekst in 1884 werd aangebracht en op p. 34 waar hij vermeldt dat de tekst op initiatief van wethouder Meerdink aangebracht werd. - Archief der gemeente Zeist, 1906-1945, inv.nr. 366; Gemeentearchief Zeist.
- Saskia van Ginkel-Meester, Bunnik. Geschiedenis en architectuur, Zeist 1989, p. 201-204.
- Archief der gemeente Zeist, 1599-1905, inv.nrs. 110, 123, 133 (akte nr. 1A) en 208 (ag.nr. 417); Gemeentearchief Zeist.
- Idem, inv.nr. 350; Gemeentearchief Zeist.
- Weekbode voor Zeist, Driebergen en omstreken, 35e jrg. (1898); Gemeentearchief Zeist.
- Archief der gemeente Zeist, 1599-1905, inv.nrs. 115 en 126; Gemeentearchief Zeist.
- Idem, inv.nr. 610; Gemeentearchief Zeist.
- Bouwvergunningen 1908, nr. 60; Gemeentearchief Zeist.
- Archief der gemeente Zeist, 1599-1905, inv.nr. 134 (akte nr. 52A); Gemeentearchief Zeist.
- Archief der gemeente Zeist, 1906-1945, inv.nrs. 47 en 48; Gemeentearchief Zeist.
- Bouwvergunning 1908, nr. 60; Gemeentearchief Zeist.
- Archief der gemeente Zeist, 1906-1945, inv.nr. 366; Gemeentearchief Zeist.
- Archief der gemeente Zeist, 1906-1945, inv.nrs. 81 en 82, en archief van Gemeentewerken, ds.nr. 45C; Gemeentearchief Zeist.