Historische ontwikkeling van de plaats Soest
Van de vroegste ontwikkelingen rond Soest is weinig bekend. Bij archeologisch onderzoek heeft men sporen ontdekt die aantonen dat rond 11.000 jaar voor Christus groepen jagers deze streek bevolkten. In de duinen bij Soest zijn verder werktuigjes gevonden van ongeveer 8.000 jaar voor Christus. Wat tastbaarder zijn de verschillende grafheuvels die dateren van plus minus 2.000 jaar voor Christus. Een van die grafheuvels, het Enghenbergje genaamd, is te vinden op de Eng, temidden van de bouwlanden.
Een aantal andere grafheuvels ligt in het gebied Soest-Zuid en Amersfoort. Soest is daarmee waarschijnlijk één van de oudste nederzettingen in het Sticht. De oudste beschrijving uit de historie van Soest dateert uit het jaar 1029. Waarschijnlijk betekent "Soest" bron op de grens van hoge en lage gronden, respectievelijk Utrechtse Heuvelrug en Eemvallei; of het komt van: nederzetting aan de "zijde-oost" (Soest) van de Utrechtse Heuvelrug.
De bestaansbronnen tijdens de middeleeuwen waren: landbouw op de hoog gelegen Eng, turfwinning in het Soesterveen, schapenhouderij op de uitgestrekte heidevelden, bijenteelt en in mindere mate veeteelt. Ambacht en huisnijverheid hielden hiermee gelijke tred.
Soest ontwikkelde zich als een typisch eenzijdig wegdorp. Op de Eng het akkerland en de boerderijen als een lint langs de voet van de Eng. De uiteinden van het langgerekte brinkdorp werden gevormd door Kort-End, richting Soest-Zuid en het Lang-End aan de zijde van Soestdijk met in het midden de Kerkebuurt met de Oude Kerk. Daarnaast waren er nog andere buurtschappen in de omgeving: het Hart, de Bunt (Soest-Zuid), Achter den Eng, het Veen, de Birkt en den Berg. De meeste van deze buurtschappen zijn inmiddels opgegaan in wat nu Soest heet. Het dorp Soesterberg, gelegen op de Utrechtse Heuvelrug, groeide uit tot een zelfstandige kern. Met name in de eerste helft van de twintigste-eeuw groeide het dorp snel doordat in 1913 ten noorden van het dorp de Militaire Luchtvaartafdeling werd gevestigd. Door de aanleg van de tramlijn Amersfoort-Zeist werd deze groei nog eens bevorderd.
In 1472 kreeg Soest het schepenrecht van Bisschop David van Bourgondië. Daarmee werd het er niet rustiger op in Soest, want het dorp is daarna vele malen geplunderd en afgebrand, maar steeds wist het zich te herstellen. Eind achttiende eeuw was Soest echter nog steeds een klein agrarisch dorp van nog geen 1.200 zielen. Begin 1800 begon dat langzaam te veranderen, onder andere doordat er andere bestuursvormen kwamen.
Tussen 1815 en 1817 kwam Soest aan de Rijksstraatweg van Naarden naar Amersfoort te liggen, wat een gunstig effect had op het dorp. Een nog veel grotere verbetering werd tot stand gebracht met de aanleg van het spoor Utrecht-Baarn in 1898. Ondanks al deze verbeteringen was Soest in wezen nog steeds een rustige plattelandsgemeente. Bij aanvang van de twintigste eeuw telde Soest iets meer dan 4.000 inwoners, maar na 1920 begon Soest te groeien en in 1930 telde men al 15.000 inwoners. Dit was voor de gemeente aanleiding om in de jaren twintig een uitbreidingsplan op te stellen. In 1945 was de gemeente gegroeid tot 22.000 zielen en vandaag de dag telt Soest ruim 44.000 inwoners.
Rond de Kerk
De oudste kerk en daarmee waarschijnlijk ook de oudste begraafplaats van Soest, is te vinden aan de Kerkstraat in de Kerkebuurt. Deze Nederlands Hervormde kerk heeft een forse toren die bekroond word door een spits. De toren is dan wel niet zo hoog, maar valt in de omgeving toch sterk op. De kerk met zijn toren is namelijk gebouwd aan de rand van de Engh, een heuvel die deel uitmaakt van de Utrechtse Heuvelrug. De kerk is geheel omringd door een kerkhof dat echter niet meer in gebruik is. De kerk dateert uit het einde van de Middeleeuwen maar is meerdere malen hersteld en gerestaureerd.
In de kerk werd begraven tot in de jaren dertig van de negentiende eeuw. In het koor van de kerk zijn daar nog sporen van te vinden in de vorm van enkele zerken. Volgens een beschrijving van het kerkhof door dominee Bos werd deze pas ingericht na het verbod op het begraven in de kerken. Dat moet dus na 1827 zijn geweest. Vermoedelijk was de begraafplaats echter al langer in gebruik, wat vrij gewoon was omdat niet iedereen zich een plaats in de kerk kon veroorloven. Hoe het ook zij, na het verbod op begraven in de kerken werden aan de zuidzijde de zijmuren wat hoger opgetrokken en het geheel werd met twee ijzeren hekken afgesloten. Het kerkhof kende zandgraven en kelders en is zeker tot in het begin van de twintigste eeuw gebruikt. Het kleine hof bood toen niet meer voldoende ruimte om de groeiende bevolking tot dienst te zijn. Verderop, hoger op de Engh aan de Veldweg, werd een nieuwe begraafplaats aangelegd. In 1904 verleende de gemeente Soest vergunning aan de Kerkvoogdij van de Hervormde Gemeente om over te gaan tot de aanleg van deze begraafplaats. Rond 1908 is daar voor het eerst gebruik van gemaakt.
Op het oude kerkhof herinneren een reeks hardstenen zerken en een enkel staand grafmonument langs de zuidmuur van de kerk nog aan de historie van deze plek. Sommige zerken zijn nog goed leesbaar, maar op een aantal oudere is de tekst inmiddels niet meer te lezen.
De nieuwe Hervormde Begraafplaats
De nieuwe begraafplaats op de Engh was hoog gelegen en lag niet ver van de oude kerk. Voor het begraven een ideale plek. De oorspronkelijke vorm van de begraafplaats was langgerekt en sloot aan op een aantal bestaande percelen langs de Veldweg. Het langgerekte middenpad liep door tot aan het eind, bijna tegen de spoorlijn aan die Soest met Baarn en Utrecht verbond. Halverwege de begraafplaats, aan de rechterzijde, werd in 1909 een lijkenhuisje gebouwd.
Het uit baksteen opgetrokken huisje staat er nog steeds maar is niet meer hetzelfde als het oorspronkelijke. In december 2004 is het oude lijkenhuisje tot de grond afgebrand. Het huisje was in gebruik als materiaalopslag en is mogelijk in brand gestoken.
Er werd nadien een nieuwe huisje gebouwd naar het originele bouwplan maar door het gebruik van een ander type baksteen is de uitstraling toch geheel anders. Het huisje staat op een rechthoekige plattegrond onder een zadeldak en is gedekt met zogenaamde shingles: bitumen plaatjes die het idee geven dat er leien op het dak liggen. In de gevels is op plinthoogte een rollaag gemetseld. De voorgevel valt op door zware bakstenen accenten op de hoeken van de puntgevel. Deze uitkragende accenten geven het gebouwtje aan de voorzijde een massieve indruk. Een brede getoogde deur wordt hier geflankeerd door twee kleine eveneens getoogde vensters. De ramen zijn voorzien van stalen roeden en kozijnen. De rechter gevel is voorzien van een deur, met aan weerszijden smalle openingen, zonder vensters. De linker gevel bevat ook twee van dergelijke openingen. De achtergevel is blind. Het oude huisje had voordat het afbrandde al wat aanpassingen gekregen, onder andere was het dak al eens vernieuwd en waren de goten en afvoerbuizen vervangen door exemplaren van pvc. Bij de herbouw is weer gekozen voor een metalen hemelwaterafvoer.
In 1921 verleende de Kerkvoogdij toestemming aan B&W van Soest om op de NH begraafplaats 24 algemene graven uit te geven. Voordien had de gemeente een eigen begraafplaats gehad ten zuiden van het dorp, maar die plek had geen al te beste naam. Ook het hoekje waar deze graven lagen, kwam in de volksmond al snel bekend te staan als het Zwervershoekje, waarschijnlijk omdat hier alleen arme sloebers werden begraven die hun eigen begrafenis niet konden betalen. Vanaf 1923 had de gemeente Soest geen eigen algemene begraafplaats meer omdat de oude begraafplaats aan de huidige Ossendamweg toen werd gesloten. De meeste doden werden toen dan ook begraven op de NH begraafplaats.
In de jaren dertig vonden er verschillende wijzigingen plaats. Zo werd de begraafplaats aan de rechterzijde vergroot, waardoor het lijkenhuisje niet meer in de rand van de begraafplaats stond. Bij de ingang langs de Veldweg werd in 1933 een aula gebouwd. Deze aula is een eenvoudig bakstenen gebouw met één bouwlaag. Het grootste deel van het volume wordt afgedekt door een overkragend tentdak en het achterste, kortere deel door een plat dak. Het hele gebouw heeft een plint van een iets donkerder kleur baksteen dan de rest. De voorzijde van de aula wordt geaccentueerd door een smaller bouwvolume met daarin de hoofdingang. Dit stuk wordt gekenmerkt door een herhaling van de grote dakvorm die hoog doorloopt. Aan voor- en achterzijde is het gebouw voorzien van brede dubbele deuren. De vensters zijn allen voorzien van glas-in-lood ramen. Tussen de vensters worden de muurdammen geaccentueerd door blokken van natuursteen.
Niet ver van de aula, tegen de rand van de begraafplaats bevindt zich nog een houten gebouwtje onder een met dakpannen belegd zadeldak. Dit gebouwtje, dat hier nog niet zo heel lang staat, bevat de kantine en enkele sanitaire voorzieningen voor de medewerkers die op de begraafplaats werken.
Van hervormd naar gemeentelijk
Zoals we al zagen is de begraafplaats in de loop der jaren nogal aan verandering onderhevig geweest. In 1947 werden nog zogenaamde verfraaiingsmaatregelen uitgevoerd. Het zwervershoekje werd toen ontdaan van een ijzeren hek en een ligusterhaag die diende als afscheiding van de rest van de begraafplaats. Er werd wel weer een scheiding aangebracht in de vorm van beplanting. Het algemene deel breidde zich langzaam steeds meer uit totdat op 1 januari 1975 de exploitatie van de begraafplaats overgenomen werd door de gemeente Soest. Deze overname werd onder andere ingegeven door het toen ontstane gebrek aan begraafruimte in Soest. In de jaren zestig had Soesterberg zelf ook een algemene begraafplaats gekregen, maar dit verminderde niet de behoefte aan begraafruimte in Soest. Aan de Veldweg, rond de begraafplaats, was evenwel nog ruimte genoeg. Daarom werd halverwege de jaren zeventig aan de noordwestzijde een brede strook bij de begraafplaats getrokken. Waarschijnlijk kreeg toen ook het huidige padenstelsel zijn karakter.
Het meest noordelijke deel werd vanaf het eind van de jaren zeventig in gebruik genomen voor rooms-katholieke inwoners van Soest. Aan de dateringen op de graven is dit goed te zien. Op de door de katholieken gebruikte begraafplaatsen in Soest aan de Dalweg en de Kostverlorenweg, was weinig ruimte meer. Deze oplossing bood de gelovigen weer uitzicht op een waardige laatste rustplaats. Het resterende deel van de uitbreiding kwam in 1982 gereed en werd ingericht voor eigen graven.
Aan het begin van de jaren negentig ontstond in de gemeente ophef over de staat van onderhoud van de begraafplaats. Onkruid zou de begraafplaats ontsieren. Volgens ambtenaren was dat onkruid het gevolg van het verbod op gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen. Er werd echter wel naar de klachten geluisterd want de gemeente besloot het groen op andere wijze te gaan beheren en het groen daarop in te richten. De begraafplaats kende oude bomen en grote coniferen die vaak zonder toestemming door nabestaanden op de graven waren geplant.
In haar huidige verordening heeft de gemeente Soest paal en perk gesteld aan het planten van groen op of rond de graven. Daarnaast is enkele jaren gewerkt aan een ander aanzicht voor de begraafplaats. Bepaalde delen van de begraafplaats worden nog gekenmerkt door fraaie oude beuken, eiken, essen en coniferen. Dergelijke sfeerbepalers worden met rust gelaten. Elders is te zien dat de hoge beplanting fors is aangepakt. Hier is met veel gevoel voor afwisseling en kijk op assortiment een nieuwe invulling gegeven aan de begraafplaats, opdat deze in elk jaargetijde een groene of anderszins kleurige uitstraling heeft. Oude grafmonumenten zijn hier niet veel meer te vinden. De enkele die er nog staan of liggen zijn weinig bijzonder. Tussen de meer recente grafmonumenten zijn daarentegen fraaie staaltjes van persoonlijke symboliek te vinden. Zo valt bijvoorbeeld het graf van twee overledenen op door een vierkante plaat bestaande uit twee in elkaar geschoven delen. Het ene deel is wit en het andere is geel. In een opening staan de namen van de echtelieden. Aan het hoofdeind hebben beide delen een gestileerd kruisje in de kleur van de andere plaat. Een ander opvallend monument wordt gevormd door een bronzen tennisracket op een kleine sokkel. In de sokkel is een brievenbus gemaakt. De snaren in het tennisracket zijn gebroken, een hedendaagse persoonlijke uiting voor een te vroeg afgebroken leven.
Tussen de wat oudere grafmonumenten valt een bakstenen exemplaar op door de toevoegingen van keramiek. Het monument verkeert in een niet al te beste staat, maar geeft wel aan dat de persoonlijke betrokkenheid bij de vormgeving van het grafmonument groot moet zijn geweest.
De begraafplaats kent naast een katholiek deel ook een islamitisch deel en enkele urnenmuren. Naast de aula, vlak bij de ingang, is een ruimte aangelegd voor verstrooiing van as en op andere plekken zijn verschillende voorzieningen aangebracht voor asbussen. Al met al een begraafplaats waar op een beperkte ruimte veel afwisseling is gecreëerd door middel van aardige doorzichten en fraaie grafmonumenten. De kabouters die ooit het grafmonument van Rien Poortvliet sierden zijn allang weer verdwenen, maar op de kinderafdeling maken de poppen van Bert & Ernie dat gemis ruimschoots goed. In de jaren negentig vonden naast Rien Poortvliet ook Ad Langebent en René Eijbersen hier hun laatste rustplaats.
Met dank aan dhr. G.R. Klifman, voormalig beheerder van de Algemene Begraafplaats te Soest en het Gemeentearchief van de gemeente Soest.
Literatuur
- Bos, ds. J.J., Uit de geschiedenis van Soest - Deel 1, Nederduitsch-Hervormde Gemeente, Uitgave van de Historische Vereniging Soest.
- Maes, Edwin; Begraafplaatsen, uit de serie Stichtse Monumenten Reeks; 1996, blz. 49.
- "In oude graven tref je geen narigheid aan", artikel in de Amersfoortse Courant van 21 maart 1997.
- "Toestand op kerkhof treurig", artikel in Amersfoortse Courant van 9 januari 1992.
- "Zorg om onderhoud van algemene begraafplaats", artikel in de Soester Courant van 16 september 1992.
- "Soest werkt aan behoud belangrijke grafstenen", artikel in De Gooi- en Eemlander van 4 september 1991.