Achter de parochiekerk St. Petrus Banden in Driebergen-Rijsenburg ligt het restant van de eerste katholieke begraafplaats van Rijsenburg. Omgeven door een smeedijzeren hekwerk liggen nog vijf grafzerken rond een monumentale graftombe. De grafstenen in het grind zijn van een tweetal pastoors en van drie notabele families. Ze liggen echter geen van alle nog op hun oorspronkelijke plaats. De grote graftombe is van de vooraanstaande familie Van Rijckevorsel.
Stichter van het dorp Rijsenburg
In de geschiedenis van Rijsenburg speelt de Vlaming Petrus Judocus van Oosthuyse een belangrijke rol. Van Oosthuyse legde in 1788 in Den Haag zijn meesterproef af als knopenmaker, trouwde de dochter van zijn leermeester en werd mede dankzij investeringen al snel leverancier van knopen en andere uniformversierselen van het leger. Hij vergaarde zijn kapitaal pas echt na de Bataafse Revolutie van 1795, toen zijn bedrijf een van de belangrijkste leveranciers werd van de grote troepenmacht die toen in de toenmalige Bataafse Republiek gelegerd was. Hij voorzag de soldaten van voedsel, kleding, brandstof, drank en wapens. Daarmee werd Van Oosthuyse destijds een ‘nieuwe rijke’ die kon profiteren van de armoede die toesloeg onder de ‘oude rijken’, het toenmalige patriciaat. Zo kocht Van Oosthuyse in 1805 de Utrechtse buitenplaats Sparrendaal en een jaar later de heerlijkheid Rijsenburg.
Gedreven door zijn ondernemersgeest besloot Van Oosthuyse een dorp te stichten in Rijsenburg, dat bovendien economisch een leidende rol moest gaan spelen in de streek. In de nieuwe bebouwing zou vooral plaats moeten zijn voor ambachtslieden met grote toekomstmogelijkheden. Als leverancier van het leger zag Van Oosthuyse grote mogelijkheden om zijn aanstaande dorpsgenoten geld te laten verdienen met opdrachten van het leger.
En bij een dorp hoorde uiteraard ook een kerk. Van Oosthuyse, zelf devoot katholiek, wist in 1808 Rijsenburg als zelfstandig statie erkend te krijgen, waarna hij de Haagse meestertimmerman Adrianus Tollus een kerk liet ontwerpen. De symbolische bevrijding van het katholieke volksdeel kwam tot uiting in de naamkeuze van de kerk: St. Petrus Banden, waarbij de banden de boeien voorstellen waarvan een engel Petrus bevrijdde nadat deze door Herodus was gevangen gezet. En niet toevallig was Petrus de voornaam van Van Oosthuyse. Tollus kreeg ook de opdracht een aantal huizen en herberg annex rechthuis te ontwerpen, waardoor Rijsenburg een nieuwe dorpskern kreeg en de kerk meer uitstraling.
In 1809 werd de eerste steen gelegd van de kerk, welke het prototype zou worden waarbij een classicistisch zuilenfront werd gecombineerd met een toren. In 1810 werd de bouw voltooid en op 1 augustus, de dag van St. Petrus Banden, werd de kerk feestelijk ingewijd. Het kerkhof achter de kerk is waarschijnlijk in de daaropvolgende periode in gebruik genomen. Tot dat moment werden de katholieke doden begraven bij de hervormde kerk van het verderop gelegen Driebergen.
Begraven in eigen kerk
Van Oosthuyse overleed in 1818 en werd begraven in de kapel bij de ingang van de kerk. In 1846, toen het verbod op begraven in kerken reeds van kracht was, werd zijn vrouw Margaretha de Jongh bijgezet in de grafkelder. Het monument dat hun graf siert werd pas in 1863 geplaatst en was vervaardigd door de Antwerpse beeldhouwer Ducaju. Het monument toont een vrouwfiguur uitgevoerd in wit marmer met een opschrift en wapenschilden. De treurende vrouw is gehuld in een gewaad dat ook haar hoofd bedekt. In haar linkerhand houdt ze het wapen van Rijsenburg en in haar rechterhand een krans.
Erfgenaam van Van Oosthuyse was Jacobus Josephus baron van Rijckevorsel (1785-1862) die getrouwd was met de dochter van Van Oosthuyse. Van Rijckevorsel liet op het kerkhof voor zijn familie een grafkelder bouwen, waar in 1851 de eerste overledene werd bijgezet. Beeldhouwer E.F. Georges vervaardigde het fraaie hardstenen grafmonument dat Van Rijckevorsel liet maken voor zijn overleden vrouw. De tombe bestaat uit een deksteen met een realistisch gebeeldhouwd zwaar geborduurd baarkleed dat over een doodskist is gedrapeerd. Bovenop ligt een bronzen krans met kruis en is het familiewapen terug te vinden, vastgehouden door twee griffioenen. Daaronder de tekst: 'CONDIT OPES VIRTUS' (deugd sticht rijkdom). Op het kleed ligt een bronzen krans van margrieten en gebladerte, een vierpasmotief en bronzen kruis met driepasmotief. De achterzijde van het monument waarop de letters A en Ω zijn aangebracht, kan worden neergeklapt en verschafte de toegang tot de grafkelder onder het monument. Het geheel kwam in 1859 gereed.
De laatste bijzetting in de grafkelder vond plaats in 1984. Op verzoek van de familie is de grafkelder dichtgemetseld zodat er geen bijzettingen meer plaatsvinden. De grafkelder en -tombe zijn in eigendom overgegaan op de r.k. parochie Sint Petrus Banden, die inmiddels weer is opgegaan in de grotere parochie Sint Maarten.
Noodgedwongen sluiting van het kerkhof
Met het inwerking treden van de Begrafeniswet van 1869 ontstonden er problemen rondom het kerkhof. Gedeputeerde Staten van Utrecht oordeelden dat het kerkhof wegens bezwaren voor de gezondheid gesloten diende te worden, althans het deel dat het dichtst bij de bebouwing lag. Het resterende deel was onvoldoende voor de parochie, dus er moest een oplossing gevonden worden. In eerste instantie kreeg de parochie een stuk grond achter het kerkhof ter beschikking van eigenaar P.A.M. Oosthuyse baron Van Rijckevorsel, heer van Driebergen (1815-1872). Het bleek echter voor pastoor Cornelis Bernardus Verheul (1828-1909) en de kerkmeester niet de oplossing. Na een uitgebreide correspondentie in de loop van 1871 stelde de jongere broer van de baron, jhr. Th.C.M. van Rijckevorsel (1817-1873), een ander stuk grond beschikbaar, gelegen achter het klooster. De werkzaamheden vingen spoedig aan en eind 1872 werd daar op een steenworp afstand het R.K. kerkhof Drieklinken ingewijd.
Daarmee waren de problemen voor het oude kerkhof nog niet over. In 1874 werd het kleine zaalkerkje te klein bevonden voor de parochie en uitbreiding was nodig richting het oude kerkhof. Een juridische strijd volgde, maar na vijf jaar werd de kerk verlengd. Want hoewel de wet niet toestond om zonder verlof binnen 50 meter van een begraafplaats te bouwen, werd er in de wet niets beschreven over het bouwen zonder verlof op een begraafplaats. Het oude kerkhof was op dat moment echter voor een groot deel al geruimd. In 1952 werd een tweede uitbreiding van de kerk afgerond, waarbij de uitbouw van 1874 werd vervangen door een nog verder vergrootte uitbouw.
Het grafmonument van Van Rijckevorsel bleef bij de uitbreidingen van de kerk op zijn plaats, maar de ingang van de grafkelder is voor een groot deel onder de uitbouw van de kerk komen te liggen. Vanwege het bijzondere voorkomen van het grafmonument is deze in 1968 aangewezen als rijksmonument.
Literatuur
- Gaasbeek, Fred en Saskia van Ginkel-Meester, Driebergen-Rijsenburg. Geschiedenis en architectuur, in de reeks Monumenten-Inventarisatie Provincie Utrecht, Zeist 1996
- S. Wachlin, ‘Edouard François Georges (1817-1895) – beeldhouwer en fotograaf’ in: Utrechtse biografieën 4 Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Utrechters’, (Utrecht, 1997) p. 77-80
Bron
- Stukken betreffende de schenking door Thomas C.M. van Rijckevorsel aan de parochie van Rijsenburg van enkele stukken grond ten behoeve van de aanleg van een nieuwe begraafplaats, 1870-1871…, Utrechts Archief, toegangsnummer 87, kenmerk 1065.
Website