* Deventer 6 augustus 1882 - † Waarde 6 september 1948
In de parlementaire geschiedenis van ons land heeft zich slechts enkele keren een "nacht" voorgedaan die is vernoemd naar de veroorzaker van de val van een kabinet. De Nacht van Schmeltzer in 1966 is wel een van de bekendste. In de late avond van 10 november 1925 slaagde ds. Kersten, voorzitter van de tweemans-fractie van de SGP, erin een meerderheid achter zijn voorstel te krijgen om het gezantschap bij het Vaticaan op te heffen. Waarmee de Nacht van Kersten een feit was; het pas aangetreden eerste kabinet Colijn trad af.
Gerrit Hendrik Kersten voelde zich van jongsaf aan aangetrokken tot de orthodox-calvinistische Gereformeerde Kerken onder het kruis. Alhoewel zijn ouders, Gerrit Hendrik Kersten, beroepsmilitair bij de cavalerie en Jannetje van Velthuijzen, hervormd waren zal zijn streng gelovige moeder invloed op zijn keuze hebben gehad. Hij volgde aan de Christelijke Kweekschool in Den Haag een opleiding tot onderwijzer en was van 1899 tot 1902 als zodanig op de Gereformeerde Keucheniusschool in Den Haag werkzaam. Omdat hij de leer van Abraham Kuyper, betreffende de veronderstelde wedergeboorte, weigerde te onderschrijven ontstond er een conflict dat hem noodzaakte ontslag te nemen. Reeds in 1901 was hij aan een opleiding tot predikant begonnen. Zijn bevestiging in de Gereformeerde Gemeente van het Zeeuwse Meliskerke volgde in 1905. Een jaar later vertrok hij naar De Gereformeerde Gemeente in Rotterdam waar hij tot 1912 bleef. Hij nam het initiatief tot bundeling van een aantal kruis- en Ledeboeriaanse gemeenten. In 1907 werden zij tot de Gereformeerde Gemeenten in Nederland en Noord-Amerika verenigd. Na 1912 werkte hij in Yerseke waarna hij in 1926 terugkeerde naar Rotterdam en daar tot zijn dood predikant was.
Omdat hij zich met de theologische opvattingen van Abraham Kuyper niet kon verenigen en bovendien de groeiende staatsrechtelijke invloed van de Rooms-katholieke kerk vreesde, besloot Kersten een nieuwe politieke partij op te richten. Tijdens een vergadering op 24 april 1918 in Middelburg werd de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP) een feit. Kersten werd partijvoorzitter, een functie die hij tot 1945 bekleedde. Reeds in het jaar van oprichting deed de partij mee aan de kamerverkiezingen maar behaalde te weinig stemmen om een kamerzetel te mogen innemen. Vanaf 1921 verscheen het partijblad De Banier. Hij werd de hoofdredacteur en door zijn artikelen kreeg de SGP een duidelijk profiel. Mede hierdoor werden bij de kamerverkiezingen in 1922 voldoende stemmen op de SGP uitgebracht om een zetel te krijgen. Kersten deed zijn intrede in de Tweede Kamer en heeft van 1922 tot 1940 het gezicht van de SGP bepaald, zowel in de Kamer als in het land. In 1925 kreeg Kersten een partijgenoot naast zich en van 1929 tot 1937 kon de SGP zelfs drie vertegenwoordigers naar het parlement afvaardigen. Van stond af aan toonde hij zich een pleitbezorger voor een calvinistisch Nederlandse samenleving, gebonden aan God`s Woord en waarin voor filmvoorstellingen, wettelijk geregelde sociale zorg, sport, vrouwenkiesrecht en vaccinatie geen plaats was. Op 28 augustus 1931 werd hij benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.
Kersten had een druk bezet leven. Naast hoofdredacteur van De Banier werd hij hoofdredacteur van het tijdschrift De Saambinder, was docent op de op zijn aandringen opgerichte Gereformeerde Theologische School in Rotterdam en liet zich in de Tweede Kamer veelvuldig horen. Verzekeringsdwang, vaccinatieplicht, het roomse en socialistische gevaar, enkele van de meest uiteenlopende onderwerpen waar hij over sprak en soms, gezien de Nacht van Kersten, succes mee had. Bij de behandeling van de Bioscoopwet diende hij een amendement in om filmvoorstellingen geheel te verbieden. Het amendement werd verworpen. Daarnaast was hij de spil van zijn gezin dat met 4 dochters en 6 zoons de nodige drukte met zich meebracht. Hij had aan zijn vrouw Catharina Adriana Wisse, met wie hij op 15 juli 1905 was getrouwd, en haar twee inwonende zussen een enorme steun.
Helaas liet zijn houding na de inval van de Duitsers in 1940 te wensen over. Hij vond Rome en Rood een groter gevaar dan het fascisme, keurde verzet tegen de Duitsers af, wilde het protest van het Convent der Kerken tegen de jodenvervolging niet ondertekenen en stond toe dat De Banier onder NSB-leiding bleef verschijnen. Hij deed een beroep op het Nederlandse volk terug te keren tot God's Woord. Dit alles was na de oorlog voor de Zuiveringscommissie reden genoeg om te besluiten hem niet meer tot de Tweede Kamer toe te laten. Ook werd hem ontzegd gedurende tien jaar als journalist werkzaam te zijn. In de na-oorlogse jaren hield hij zich vooral bezig met het schrijven van dogmatische geschriften en boeken. De gereformeerde dogmatiek en een verklaring van De Heidelbergse Catechismus (1948-1949) waren gerespecteerde werken. En dat is nog steeds zo. Buiten de kringen waarin hij verkeerde, stond Kersten bekend als een steil en onverdraagzaam man, maar bij zijn uiterst streng orhodoxe aanhangers had hij veel gezag en waardering als predikant, politicus, onderwijzer en journalist.
Hij overleed op 6 september 1948 aan een hartaanval en werd begraven op de Algemene begraafplaats Crooswijk in Rotterdam, graf S-N-2648. In dat graf was reeds eerder zijn moeder (1859-1932) ter ruste gelegd. Na ds. Kersten werd zijn vrouw (1883-1957) hier ter aarde besteld.
Op de dekplaat bevindt zich een bijbel die is opengeslagen bij Openbaringen 14 vers 13: 'Zalig zijn de dooden die in den Heere sterven'.
Literatuur
- M. Golverdingen: ds. G.H. Kersten. Facetten van zijn leven en werk (1971)
- W. Slagter: Kersten, Gerrit Hendrik (1882-1948) - Biografisch Woordenboek van Nederland, deel 4 (1994)
- Maurits van den Toorn: De laatste rustplaats van G.H. Kersten - Staatscourant van 12 augustus 2003