In 1492 kondigde de Spaanse koning Ferdinand II van Aragon een verbanningsdecreet af tegen Joden. Dat hij hiermee indirect de welvaart van Spanje op het spel zette, zal niet bij hem of anderen zijn opgekomen. Een van de gevolgen was namelijk dat veel Joden uit Spanje vertrokken. Een aantal bekeerde zich, maar vaak vertrokken ook zij later alsnog. In eerste instantie leek Portugal een veilig land, maar toen daar in 1548 ook de inquisitie werd ingesteld, vertrokken Joden naar andere landen rond de Middellandse en Adriatische Zee. Een deel vestigde zich in Antwerpen, dat in die tijd het centrum van de wereldhandel was. Toen de Spanjaarden in 1585 de stad innamen was het gedaan met de welvaart. Nadat tien jaar later ook andere Vlaamse steden te lijden kregen onder een blokkade van de Noordelijke provincies, trokken de kooplieden weg uit Antwerpen.
Begin zeventiende eeuw vond een ware kapitaalvlucht plaats naar Nederlandse steden, waaronder Middelburg, Rotterdam en Amsterdam. Sefardische Joden, die hun culturele oorsprong hadden in Portugal en Spanje, vonden in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden een relatief veilige omgeving. Hoewel in oorlog met Spanje werd Amsterdam al snel de grootste handelsstad in West-Europa. De eerste kooplieden met een Portugese achtergrond vestigden zich in 1595 in Amsterdam. Zij namen uiteraard hun handelscontacten mee en gaven daarmee de stad de wind in de zeilen. Op veel vlakken ondervonden de Joden dat het ware geloof het gereformeerde was, maar juist in Amsterdam konden recent uit Portugal gevluchtte Joden terugkeren tot hun geloof. Wel was het belijden van het geloof geen zaak om in de openbaarheid te doen. Zo werd het hebben van een eigen synagoge lange tijd niet toegestaan. Dat gold ook voor andere belangrijke zaken als een eigen begraafplaats.
Eerste begraafplaats
in 1606 was de Portugees-Joodse gemeenschap in Amsterdam dusdanig gegroeid dat een verzoek bij de burgemeesters werd ingediend om een eigen begraafplaats te mogen hebben. Het verzoek werd niet ingewilligd maar twee jaar jaar werd het herhaald, nu met de vraag of men toestemming kreeg om een stuk te land voor dat doel aan te schaffen. Wederom werd het verzoek afgeslagen, maar in 1607 had de Portugeesche Natie al een stuk grond in Groet, ten noorden van Alkmaar gekocht. Sommige bronnen geven aan dat het stuk grond al in 1602 was aangekocht en dat de daadwerkelijke overdracht plaatsvond in juli 1609. De begraafplaats lag tussen de Heereweg en de duinvoet ter hoogte van waar nu de tennisclub Schoorl haar banen heeft. Op het stuk grond stond een huis, maar dat was niet het grootste probleem. Dat waren de afstand tot Amsterdam en het lokale gezag. Schout en schepenen van Groet stonden begravingen niet toe. De baljuw van Kennemerland gaf echter in 1611 opdracht aan het gezag in Groet om het begraven wel toe te laten.
De begraafplaats in Groet bleef in gebruik tot 1616, terwijl de Portugese gemeente in 1614 de hand had kunnen leggen op een stuk grond in Ouderkerk aan de Amstel. Vanaf dat moment werd die begraafplaats gebruikt en de stoffelijke overschotten die in Groet waren begraven, werden na 1616 overgebracht naar Ouderkerk aan de Amstel. De laatste keer dat dat gebeurde was in 1634. Nadien werd de grond in Groet verkocht maar het stukje land bleef lange tijd bekend als het Jodenkerkhof.
Beth Haim
Via niet-Joodse tussenpersonen slaagden de Portugese Joden er in om in 1614 een klein stukje grond aan te kopen in Ouderkerk aan de Amstel. Het ging waarschijnlijk om hooguit 3.000 m2. Het land was toen al een stukje grond met geschiedenis want naar verluid lag hier ooit het huis van de heren van Amstel.
Hoewel het stuk land toch nog zo'n twee uur gaans van de stad lag, lag het nabij het water van de Bullewijk, die een tiental meters verder in de Amstel uitstroomt. Hierdoor kon men de doden via het water overbrengen vanuit Amsterdam. Dat scheelde waarschijnlijk ook flink in de kosten, want waarschijnlijk moest voor het begraven in Groet onderweg ook telkens tol of een andere belasting betaalt worden. Met de begrafenis van Joseph, kind van David Senior wordt in april 1614 de begraafplaats in gebruik genomen. Daarmee is het Beth Haim, het Huis des levens, ingewijd.
Het bestuur van de begraafplaats lag in eerste instantie in handen van enkele kooplieden, afkomstig van de twee Portugese gemeenten die er inmiddels waren. Het bestuur stelde tevens een reglement op voor de begraafplaats. Er worden zaken vastgelegd rondom financien, beheer maar ook dat er een aparte plek wordt gemaakt op de begraafplaats voor slaven en bedienden die wel Joods zijn maar niet Portugees. Een dergelijke regel was in Portugal gebruikelijk en is ook hier overgenomen. Een belangrijke regel was dat de beheerder of opzichter Joods moest zijn. Om een plek op de begraafplaats te kunnen krijgen, moesten gemeenteleden een inschrijfgeld betalen, een zogenaamde finta. Van dit geld werd onder andere het onderhoud betaald. Ook na een begrafenis was het gebruikelijk om een bepaald bedrag af te dragen aan de begraafplaats. Overigens werden armen gratis begraven.
Vanaf 1616 kregen families van het bestuur toestemming om elders begraven familieleden over te brengen naar Beth Haim. Er werd rabbinale goedkeuring gegeven aan het overbrengen van de stoffelijke resten in Groet en die op niet-Joodse begraafplaatsen. Normaal dient een eenmaal begraven lichaam niet meer geroerd te worden, maar hier is een duidelijke overweging gemaakt om dat wel te doen. Het is bekend dat de stoffelijke overschotten zelfs afkomstig waren uit Goa in India en uit Brazilë.
Iets wat ook in het reglement geregeld was, was het vervoer van het stoffelijk overschot naar de begraafplaats. Dat mocht over land of met een schuit. Het lichaam mocht door niet meer dan tien personen worden begeleid, belangstellenden mochten een kwartier later volgen. Vrouwen werden niet geacht aanwezig te zijn bij een begrafenis.
De begraafplaats in gebruik
Bij de opstart van de begraafplaats ondervond het bestuur dat ook hier alles niet zo gemakkelijk zou verlopen. Al snel richtten dorpsbewoners zich tot het gerecht om het begraven te verbieden. Zover kwam het niet maar de Gecommiteerde Raden van Holland en West-Friesland eisten wel dat de Joden rustig te werk gaan en begraven zonder openbare ceremoniën.
De inrichting van de begraafplaats was op zich eenvoudig. Er werd op rij begraven en de nummering volgde navenant. Omdat er langs de Kerklaan nog een huis stond en er tussen begraafplaats en Bullewijk nog een sloot lag, zag deze eerste begraafplaats er heel anders uit dan nu. De dijk langs de Bullewijk werd vanaf 1626 ingericht als jaagpad. Naast een brug over de sloot was ook een aanlegsteiger nodig voor schuiten. Een kostbaar onderdeel van de begraafplaats was de lage ligging. De opzichter moest het land telkens beschermen tegen overstromingen en er werd voortdurend grond aangevoerd om de begraafplaats op te hogen.
Andere problemen waren er met begrafenissen van eerder bekeerde Joden uit Spanje en Portugal die niet openlijk tot het jodendom waren overgegaan. Dit betrof soms directe familie met eenzelfde achtergrond. Voor hen was er op de begraafplaats een aparte plaats, maar niet iedereen nam daar genoegen mee, wat leidde tot opstootjes ter plekke en discussie in de gemeenschap. Een enkele keer is op deze aparte plaats ook een Hoogduitse Jood of Jodin begraven. Naarmate Amsterdam groeide, groeide ook dit aantal. Het probleem werd opgelost door de Hoogduitse gemeente driehonderd gulden te lenen voor de aankoop van een stuk land in Muiderberg. In 1642 werd de laatste Hoogduitse Jood begraven op Beth Haim.
Wijzigingen en uitbreidingen
In 1643 wordt de bebouwing die op de begraafplaats stond, de zogenaamde stenen kamer, afgebroken. Er wordt een nieuw Rodeamentoshuis gebouwd. Dit huis heeft een ceremoniele functie bij een uitvaart. De kist van een mannelijke overledene wordt in het midden geplaatst en de aanwezig mannen dienen dan zeven keer rond de kist te lopen.
Een eerste uitbreiding blijkt halverwege de zeventiende eeuw al noodzakelijk. In 1663, 1671, 1690 en 1691 werden voor dit doel omliggende stukken land aangekocht. Halverwege de zeventiende waren veel Sefardische Joden die nog in Spanje woonden, naar de Nederlanden gekomen en ook uit Brazilië en Portugal volgen nieuwe leden.
In 1663 breidt de begraafplaats voor het eerst uit. Dat gebeurd op het stuk land langs de Bullewijk waar voorheen een herberg stond. Om het onderscheid tussen oud en nieuw te duiden werd de uitbreiding lange tijd Beth Haim novo genoemd. Waarschijnlijk zijn op dit gedeelte talloze slachtoffers van de pestepidemie begraven die Amsterdam teisterde in 1664 en 1665. De later bij de begraafplaats getrokken gronden werden in eerste instantie gehuurd.
Aan het begin van de achttiende eeuw was er sprake van een herinrichting van de begraafplaats. Er werd een nieuw Rodeamentoshuis (Reinigingshuis) gebouwd op de plaats van een boerderij die hier nog aan het water stond. De boerderij werd verplaatst naar de noordkant waar ook de bewaarder een nieuw huisje kreeg. Het Rodeamentoshuis kreeg nu ene plek direct bij de steiger aan de Bullewijk. Die locatie werd waarschijnlijk ook gekozen om meer privacy te hebben dan op de eerdere locatie die dichter bij het dorp lag. In 1705 was het nieuwe huis gereed. Bij de bouw waren de fundamenten van de boerderij gebruikt waardoor het huis een flinke kelder kreeg en hoger lag dan de begraafplaats. Bij het huis werd tevens een nieuwe steiger gebouwd.
De laatst verworven gronden werden nu opgehoogd en bij de begraafplaats getrokken. Men koos ervoor meer aan de oostzijde te begraven, dus niet aan de kant van het dorp. Verder werden schuttingen vernieuwd, ook langs de Bullewijk zodat dorpelingen van de begrafenissen geen last hadden.
Teloorgang in de achttiende eeuw
De hoogtijdagen van de Republiek bleken halverwege de achttiende eeuw nog slechts een herinnering. Veel Portugse Joden verloren in de tweede helft van die eeuw hun vermogen door een beurscrisis. Armoede onder de leden nam toe en niet iedereen kon nog betalen voor een begrafenis op Beth Haim. Dat is ook te merken aan de grafstenen uit de tijd en later. Die werden eenvoudiger en minder rijk gedecoreerd. Met het dure marmer was het rond die tijd ook gebeurd. Steeds vaker werd het goedkopere Belgisch hardsteen gebruikt. Het bestuur zag er op toe dat elk graf een steen kreeg. Soms werden reserveringen alleen gemaakt na de belofte dat er snel een steen op het graf zou komen.
Het aantal gratis begravingen nam toe en ondertussen liep het onderhoud van de begraafplaats terug. De zachte veengrond eiste continu ophoging en verzakte stenen moesten om de zoveel jaar omhoog gehaald worden. Wanneer dat niet gebeurde verdwenen hele zerken onder de grond.
Beheer in de negentiende eeuw
Na de roerige periode aan het begin van de negentiende eeuw, werd in 1815 de Nederlandsche Portugeesche Israëlitische Hoofdsynagoge opgericht dat ook het beheer van de begraafplaats op zich nam. In 1820 werd het bewaardershuis gerepareerd omdat het bouwvallig was geworden. De reparaties waren kennelijk niet afdoende want in 1836 dreigde het huis na een zware storm in te storten. In 1837 werd een compleet nieuwe woning gebouwd.
Een persoon die in de negentiende eeuw veel betekent heeft voor de begraafplaats is David Henriques de Castro (1826-1898). Hij startte in 1865 met het blootleggen van weggezakte zerken. De familie De Castro is niet onbekend met de begraafplaats want onder meer overgrootvader Mozes Henriques de Castro ontwierp in 1791 een nieuwe inrichting van de begraafplaats. David bekleedde binnen de Portugese gemeente talloze bestuursfunctie en kreeg dan ook gemakkelijk toegang tot de begraafplaats en bovendien toestemming om dit belangrijke werk te doen. Hij legde meer dan 2.000 stenen bloot, waaronder dat van de eerste begravene Joseph Senior. David werkte niet alleen aan de blootlegging van de stenen maar tekende ze ook op en publiceerde erover. Zijn Keur van Grafsteenen op de Nederl. Portug.-Israël. Begraafplaats te Ouderkerk aan de Amstel oogste grote bijval. De kunsthistorische en sociale waarde van de publicatie is enorm.
De Castro startte ook met de restauratie van enkele grafstenen. In 1887 kocht De Castro een stukje grond van het bestuur om daar eigen familiegraven te kunnen plaatsen. De reden dat het stukje grond hem verkocht werd, was omdat hij de graven wilde onderheien, wat normaal gezien niet toegestaan was. In 1892 overleed zijn vrouw Sara die op het stukje grond begraven werd. In 1898 werd ook David hier begraven en zoals hij wilde, werd het monument op zijn graf onderheid met palen. Zijn werk ging niet verloren maar liet hij na aan de Portugese gemeente.
Het eind van de negentiende eeuw laat ook een groei van de Portugese gemeente zien. Dat komt vooral doordat Portugese Joden uit de provincie zich in Amsterdam vestigen. Velen melden zich niet aan bij de Portugese gemeente maar doen bij een sterfgeval wel een beroep op de gemeente. Het gaat vaak om arme lieden aan wie een begrafenis niet geweigerd kan worden. in 1889 werd besloten een gedeelte van het tot dan toe verhuurde land te bestemmen tot begraafplaats. Toestemming van burgemeester en wethouders is vereist en ook het polderbestuur moet instemmen met het verleggen van sloten en de ophoging van het land. Met het polderbestuur wordt overeengekomen dat het waterpeil verlaagd zal worden. Men dacht evenwel niet aan de gevolgen want door de verlaging komen de palen onder het Rodeamentoshuis droog te liggen en verrotten daardoor. De palen moeten voor 800 gulden vervangen worden.
De uitbreiding blijkt niet te volstaan en in 1894 vraagt het bestuur toestemming een stuk grond naast de boerderij te mogen kopen, langs de huidige Julianalaan. De toestemming laat even op zich wachten omdat de gemeente van mening is dat dit stuk grond te dicht bij de bebouwde kom ligt. Doordat de boerderij niet tot de bebouwde kom van Ouderker wordt gerekend krijgt men de toestemming. De grafsteden die hier geplaatst zijn, bestaan bijna alle uit een gemetselde roef op houten palen en een afdekking met een hardstenen zerk.
Nieuwe begraafplaats?
Aan het begin van de twintigste eeuw deden zich enkele problemen voor die grote gevolgen hadden kunnen hebben voor de begraafplaats. Zo werd nu getracht het probleem van de te kleine woning voor de bewaarder op te lossen. Er werden verschillende mogelijkheden overwogen, van het bouwen van een nieuw huis tot het toevoegen van een extra verdieping. Rond 1910 werd besloten een extra lokaal aan te bouwen, richting de tuin. Van enige bezwaren was geen sprake maar toen de werkzaamheden nog maar net onderweg waren, werden menselijke resten en grafzerken gevonden. Daarop werd het werk stilgelegd. Dit leverde binnen de Portugese gemeente voedsel voor de gedachte aan een nieuwe begraafplaats. In ieder geval weigerde het bestuur elk aanbod tot verkoop van grond en in 1907 werd in de kerkenraad gesproken over reservering van middelen voor een nieuwe begraafplaats.
Er werden in 1919 wel plannen gemaakt voor een grootscheepse herinrichting van de begraafplaats maar uiteindelijk ging dit niet door. Een plan om een stuk grond aan de westzijde, het zogenaamde Kampje bij de begraafplaats te betrekken, sneuvelde omdat het gemeentebestuur geen toestemming hiervoor gaf. Eerst werd nog geopperd om de boerderij te slopen zodat de bebouwde kom wat verderop zou komen te liggen, maar uiteindelijk besloot men in 1923 een deel van de begraafplaats op te hogen. Op die plek was al bijna 200 jaar niet begraven en met een ophoging zou men deze graven ongeroerd laten. Een terrein van 7.000 m2 werd meer dan anderhalve meter opgehoogd met zwarte aarde en zand. Op de ophoging werd in 1924 voor het eerst begraven. Een noviteit was dat er smalle paden tussen de graven werden aangebracht zodat men niet meer over de graven hoefde te lopen.
Eind jaren dertig werd de ontvangstruimte in het bewaardershuis verbouwd. Ook het Rodeamentoshuis werd vernieuwd, onder andere met een houten lambrizering, een kolenkachel met schoorsteenmantel en glas-in-lood ramen. Inmiddels was de financiele situatie van de Portugese gemeente zorgwekkend, waardoor plannen voor een nieuwe begraafplaats niet meer op tafel kwamen. De ophoging zou voorlopig voldoende zijn.
De Tweede Wereldoorlog
Na de bezetting van Nederland door de Duitsers in 1940 is het de eerste maanden bedriegelijk rustig. In oktober dienen alle Nederlandse ambtenaren een ariërverklaring in te vullen, waaraan massaal gevolg wordt gegeven. Als in november 1940 alle Joodse ambtenaren op non-actief worden gesteld wordt duidelijk waar het werkelijk om ging: het uitsluiten en afzonderen van de Joden. In 1941 breiden de maatregelen tegen de Joden zich verder uit. De eerste transporten naar werkkampen kwamen op gang. In het najaar van 1943 werden de Joodse begrafenisfondsen door de Duitsers geliquideerd. Begrafenissen op Beth Haim zouden voortaan via de door de Portugese gemeente opgezette Afdeling Begrafenissen verlopen. Er kwam zelfs een nieuw reglement. De kosten konden gedeclareerd wroden via de Joodsche Raad. Geheel nieuw was het bijzetten van urnen op de begraafplaats. Ondanks protesten werden Joden die in kamp Westerbork stierven, aldaar gecremeerd. De as werd vervolgens overgebracht naar Amsterdam en vandaar naar een van de begraafplaatsen in Muiderberg, Diemen of Ouderkerk.
In 1943 moest de toenmalige bewaarder van de begraafplaats, Louis Alvares Vega naar Amsterdam vertrekken en steeds meer Joodse inwoners van Amsterdam werden opgepakt en op transport gezet. Ondertussen bleven steeds minder mensen in Amsterdam achter om de noodzakelijke verplichtingen rondom het begraven uit te voeren. De bewaarder, Vega, reist ondertussen regelmatig op en neer van Amsterdam naar de begraafplaats. Niet veel later duikt Vega onder, zijn gezin had dat al eerder gedaan. In december 1944 wordt de bewaarderswoning gevorderd door de Duitsers.
In mei 1945 keerden nog maar weinig Joden terug naar Amsterdam. Onder hen nog geen duizend Portugese Joden. Bewaarder Vega was onder hen en hij pakte zijn werk op Beth Haim weer op. De sfeer was echter slecht. Toen de Portugese gemeente weigerde een stuk grond te verkopen waar graven lagen, werd hen verweten dat ze het eigendom van de begraafplaats nog hadden dankzij het gemeentebestuur. Onder die omstandigheden en met nauwelijks middelen moest de begraafplaats beheerd worden. De machteloosheid van de Joden blijkt wel uit het feit dat in 1950 het Kampje aan de Kerkstraat kosteloos werd overgedragen aan de gemeente.
Velen hebben na de oorlog bijgedragen aan het herstel van de Portugese gemeente en de begraafplaats. Er wordt nog steeds begraven en de instandhouding is nu in handen van Stichting Cultureel Erfgoed Portugees-Israëlietische Gemeente en het David Henriques de Castrofonds.
Huidige begraafplaats
Vandaag de dag ligt het dorp Ouderkerk aan de Amstel ingeklemd tussen allerlei uitbreidingen van Amstelveen en Amsterdam. Snelwegen zijn niet veraf maar de begraafplaats ligt er nog net zo bij als vier eeuwen geleden in het aantrekkelijke dorpje. Eenmaal op de begraafplaats is weinig te merken van alle omringende stadsuitbreidingen, maar heerst dorpse rust. Hoewel, op een mooie zonnige dag kan het bij het kleine brugje over de Bullewijk maar wat druk zijn. Het brugje staat regelmatig open en als het dicht is wurmen auto's en fietsers zich over het nauwe brugje en het straatje verder het dorp in.
De groei van het dorp is ook reden dat rond de twintiger jaren van de vorige eeuw de groei van de begraafplaats een halt werd toegeroepen. Uiteindelijk was een nieuwe begraafplaats niet nodig, maar dat ging wel ten kost van bijna de hele Portugese Joodse gemeente. Er is nu nog voldoende grond om de komende tachtig tot honderd jaar nieuwe graven uit te kunnen geven.
Wie via het hekje aan de Kerkstraat, naast de bewaarderwoning, nu Alvares Vegahuis geheten, de begraafplaats betreedt, ziet allereerst het in 2020 geopende Coronelpaviljoen. Het paviljoen is onderdeel van een plan om de begraafplaats meer toegankelijk te maken. Het paviljoen biedt bezoekers een introductie in de geschiedenis van de begraafplaats. Het paviljoen is genoemd naar Jacques Senior Coronel (1948-2017). Hij was een van de initiatiefnemers van de plannen en tevens bestuurder van de Portugese gemeente. Achter het paviljoen strekt zich een grasveld uit met hier en daar een boom, maar ook her en der bezaait met bijzondere grafmonumenten. Sommige lijken wel op stenen doodskisten, alle van wit marmer. Wie in het verleden in de herfst of de winter de begraafplaats betrad zag veel groene plastic hoezen over de monumenten, om ze te beschermen tegen het klimaat. Na uitgebreid onderzoek werd besloten het afdekken in de winter te stoppen. De hoezen bleken meer kwaad te doen voor de stenen dan goed.
Verderop tonen de grafmonumenten wat meer gelijkenis met tombes op christelijke begraafplaatsen. Die dateren uit de vorige eeuw, toen men niet meer zoveel geld voor opzichtige grafmonumenten had. In 2018 was de zomer zo droog dat het gras op veel plekken op de begraafplaats verdorde. Daardoor werd zichtbaar waar onder de grond zerken lagen en werd ook het keurige patroon van de graven zichtbaar.
Halverwege de begraafplaats, niet ver van het water van de Bullewijk, staat het Rodeamentoshuis met aan het water het poortje waarvoor een aanlegsteiger. Rechts hiervan het opgehoogde deel dat alleen maar meer benadrukt hoe laag andere delen van de begraafplaats liggen. Helemaal achteraan op de begraafplaats staat vooral riet en jonge wilgen, grafzerken zijn niet meer te zien tussen de wildernis, maar de charme ontbreekt niet. Tussen de velden worden jaarlijks stukken gemaaid zodat hier gelopen kan worden.
Bekende personen
Er liggen op de begraafplaats verschillende personen die een belangrijke rol hebben gespeeld in de Joodse geschiedenis. Al in 1616 werden hier twee belangrijke mannen begraven, dr. Eliau Montalto en Don Samuel Palache. De eerste was een arts die in 1612 lijfarts werd van Maria de Medici, echtgenote van de koning van Frankrijk. Toen Montalto overleed was er in Frankrijk geen Joodse begraafplaats beschikbaar. Vanuit Tours werd het stoffelijk overschot naar Ouderkerk aan de Amstel vervoerd. Palache was onder meer ambassadeur van de koning van Marokko en woonde sinds 1608 in Amsterdam. Bij zijn overlijden in februari 1616 werden sleden gebruikt om het lichaam naar Ouderkerk te brengen.
Halverwege de zeventiende eeuw, in 1657, vond op de begraafplaats Manoel Dias Soerio, alias Menasseh Ben Israël (1604-1657) zijn laatste rustplaats. Ben Israël was een veelzijdig man en naast rabbijn was hij ook schrijver, drukker, uitgever en diplomaat. Zijn uitgeverij in Amsterdam gaf minstens 80 religieuze, filosofische en taalkundige titels uit, inclusief eigen werk over grammatica, wis- en sterrenkunde. Zijn graf ligt op het wat hogere gedeelte, waar ook Palache en Montalto begraven liggen. De steen is op een bakstenen roef gelegd en aan de zijkant is overduidelijk zijn naam opgenomen op een hardstenen tekstplaat. De zerk is nagenoeg altijd bezaaid met allerlei steentjes, hier achtergelaten door bezoekers.
Uit de negentiende eeuw stamt het graf van Samuel Sarphati (1813-1866). Sarphati was een zoon van eenvoudige middenstanders en had kans een goede opleiding te volgen. Hij studeerde medicijnen in Leiden, maar zijn interesse lag ook bij hygiëne en de chemie. Eenmaal werkzaam als huisarts in Amsterdam, wierp hij zich op talloze projecten die het leven van de minst bedeelden moesten verbeteren. Door zijn toedoen steeg de gemiddelde levensverwachting in Amsterdam. Sarphati overleed op 53-jarige leeftijd in 1866. Zijn verdiensten voor de stad blijven onder meer in herinnering in een naar hem genoemde straat en het Sarphatipark in de Pijp.
Van meer recente datum is het graf van Maurits (Maup) Caransa (1916-2009). Caransa was een bekende ondernemer en handelaar in onroerend goed. In de oorlog bleek zijn huwelijk met de katholieke Rika Heijsteeg zijn redding. Van zijn familie overleefden alleen hij en zijn zus Femma de gruwelijke periode. Caransa vergaarde een fortuin met de verkoop van dumpgoederen en tweedehands auto-onderdelen, waaronder afgedankt Britse en Amerikaanse legermaterieel. Het geld dat hij verdiende stak hij in onroerend goed in het centrum van Amsterdam. Hij werd ook eigenaar van verschillende hotels en vestigde aan het Rembrandtplein zijn eigen Caransa Hotel. Landelijke bekendheid kreeg Caransa doordat hij in 1977 ontvoerd werd. Tegen een losgeld van tien miljoen gulden werd hij weer vrijgelaten. De daders zijn nooit gepakt. Na de ontvoering trok Caranse zich terug uit het publieke leven.
Behoud
In 1970 werd de begraafplaats aangewezen als rijksmonument. De omschrijving luidt als volgt: Portugees-Israelitische BEGRAAFPLAATS, 1614, romantisch kerkhof met oude zerken, gebouwtje op kerkhof, 18e eeuw. Hek aan de oude Amstel, 18e eeuw. In die tijd zag men de begraafplaats abusievelijk aan voor een kerkhof, de Bullewijk voor de Amstel en de grafstenen voor 'oude zerken'. De omschrijving is daarmee zelf een geschiedkundig relict geworden.
In de afgelopen decennia zijn middelen beschikbaar gesteld door Rijk, provincie en gemeente Amsterdam om de restauratie van de begraafplaats te kunnen bewerkstelligen. De marmeren grafmonumenten waren daar ook onderdeel van. De bijzondere beeltenissen en teksten op de stenen waren door de tijd behoorlijk aangetast en alg en verwering maakten veel stenen onleesbaar. Door de stenen nu regelmatig op een verantwoorde wijze schoon te maken, is de kracht van de steen en de tekst en afbeeldingen veel beter te beleven. De talloze uitbeeldingen van bijbeltaferelen en funeraire symboliek maken deze plek heel bijzonder. Er zijn zelfs verschillende stenen waarop de hand van God is afgebeeld.
Literatuur
- Hagoort, Lydia; Het Beth Haim in Ouderkerk aan de Amstel. De begraafplaats van de Portugese Joden in Amsterdam 1614-1945, Hilversum 2005
Internet
- Beth Haim
- Begraafplaats Groet 1607 (1602) - 1614 (1634) op Joods Amsterdam.