Westkapelle - Willem Okhuijzen, slachtoffer van een ramp met een zeemijn
Op de begraafplaats aan de Herfstlaan in Heemstede ligt het graf van Willem Cornelis Okhuijzen, een militair die in 1914 omkwam bij een ramp met een zeemijn bij Westkapelle. Wat was de achtergrond van deze gebeurtenis en wat waren de banden van Okhuijzen met Heemstede?
{seog:disable}Het is een van de best bewaard gebleven grafmonumenten in sectie 2 van de begraafplaats aan de Herfstlaan in Heemstede. ‘Willem Cornelis Okhuijzen, kapt. inf. N.I.L.’, staat er op, ‘geb. te Soerabaja 22 mei 1879 overl. te Westkapelle 16 nov. 1914’. Het lijkt niets bijzonders, maar dat is het wel: kapitein Okhuijzen werd met acht anderen opgeblazen bij een ramp met een zeemijn aan het begin van de Eerste Wereldoorlog. Om kwart over twee op 16 november 1914 ontplofte bij de Westkapelsedijk een zeemijn. Negen mannen werden in stukken uiteengereten en later teruggevonden langs de dijk en in het achterland. Kranten kopten met de ‘Ramp van Westkapelle’ of ‘Het ontzettende ongeval bij Westkapelle’.
Hoe zat het eigenlijk met die mijnen voor de Nederlandse kust?
Mobilisatie - het belang van Walcheren
In 1912-1913 liet een wapenwedloop tussen vooral Duitsland en Engeland al zien dat er een grote oorlog zou kunnen komen. Deze brak uit op 28 juli 1914, toen Oostenrijk-Hongarije Servië de oorlog verklaarde. Nederland kondigde als tweede Europees land al op 31 juli 1914 een algehele mobilisatie af. De provincie Zeeland was strategisch erg belangrijk.
Zowel Engeland als Duitsland hadden belang bij een neutraal en goed verdedigd Zeeland. Een zwakke verdediging zou als het ware een uitnodiging zijn aan een van de mogendheden om Zeeland te bezetten. Duitsland zou dan duikbootbases in Vlissingen kunnen bouwen en via Antwerpen troepen richting Noord-Frankrijk kunnen sturen. Engeland zou Zeeland juist kunnen bezetten om dit de Duitsers te beletten en zo de Duitse aanvoerlijnen naar het front in Frankrijk af te snijden. In beide gevallen zou Nederland bij de oorlog worden betrokken, terwijl het Nederlandse streven was neutraal te blijven.
De defensie van Zeeland was geconcentreerd op de verdediging van Walcheren, dat met havenstad Vlissingen de toegang tot de Westerschelde was. Vlissingen werd bewaakt door de marine met behulp van kanonnen en door de landmacht met grondtroepen.
Al op 5 augustus 1914 werd de monding van de Westerschelde afgesloten voor oorlogsschepen. De Engelsen hadden de Belgen te hulp willen schieten, maar door de afgesloten Westerschelde was militaire hulp onmogelijk. In de nacht van 7 op 8 oktober werd Antwerpen door de Duitsers zwaar beschoten en kwam er een stroom vluchtelingen op gang. Uiteindelijk zouden 450.000 Belgen via Zeeland voor het oorlogsgeweld vluchten.
Mijnenoorlog
De marines van diverse landen zetten vanaf eind oktober driftig zeemijnen uit om delen van de kust af te sluiten en speciale, eenvoudig te controleren vaarroutes te maken. Uiteindelijk zouden er in 1914-1918 maar liefst 235.000 zeemijnen worden gelegd. Dat waren contactmijnen, bolvormige drijvende mijnen die op hun plaats onder water werden gehouden door een gewicht aan een kabel. De drijfmijn had korte uitstekende punten die elk een glazen buisje met zuur bevatten. Als zo’n punt werd beschadigd, brak het glas en maakte het zuur contact met een droge cel die dan een elektrische impuls in de lading afgaf, waardoor deze explodeerde.
De mijnen werden via de achtersteven van een schip overboord gezet. Nadat het gewicht naar de zeebodem was gezonken werd de kabel gevierd tot de mijn vlak onder het wateroppervlak zweefde. Daar was hij een onzichtbaar gevaar. Zo’n contactmijn kon een klein schip, bijvoorbeeld een vissersboot maar ook een passagiersschip, tot zinken brengen en grote oorlogsschepen dusdanig beschadigen, dat ze een makkelijke prooi werden voor aanvallende onderzeeboten of oppervlakteschepen. Door een storm konden mijnen losraken van de kabel en dan aanspoelen aan de kust of ontploffen op stranden en dijken. Ze konden ook terechtkomen in vissersnetten of tegen schepen aandrijven, met alle risico’s van dien.
Een enorme explosie
Vanaf begin november 1914 dreven er mijnen naar de Nederlandse kust. Het was onbekend of ze van Engelse, Franse of Duitse makelij waren. Luitenant C.C.F. Jager, artillerist bij de marine, maakte ze als eerste onschadelijk. Bij het opruimen van mijnen werd eerst de kabel tussen de mijn en het gewicht doorgeknipt en daarna de lading onschadelijk gemaakt. Dat was niet zonder gevaar, want de werking van de mijnen was onbekend. De in de praktijk opgedane kennis deelde Jager met ander marinepersoneel dat ook aangewezen was voor dit werk.
Luitenant ter Zee 2de klasse Christoffer Bruinsma was de commandant van de mijnenvisser Zeemeeuw en de opruimingsploeg die langs de kust van Zeeland opereerde. Die fatale 16de november 1914 in Westkapelle maakte de ploeg ‘s ochtends twee mijnen onschadelijk, maar ‘s middags om kwart over twee ging het bij het demonteren van de derde mis. De mijn ontplofte. De kracht van de explosie was enorm en de zware dreun was tot ver in de omtrek te horen. ‘Boeren in de omgeving zagen stukken hout, aarde en andere voorwerpen hoog in de lucht boven de dijk vliegen, terwijl een hevige schok werd gevoeld.’ Berichtte de Middelburgsche Courant. ‘Naderbij gekomen vonden zij slechts doden.’
Er kwamen negen mannen om: de gehele ruimingsploeg van de marine, de opzichter van de polder Walcheren, een dijkwerker en twee militairen van de landmacht. Dat waren ordonnans Johannes Smits en kapitein Willem C. Okhuijzen, 35 jaar, commandant van het landweerbataljon op Walcheren en de hoogste militair in rang.
Ooggetuige
Kornelis Dekker woonde in Westkapelle en was elf jaar toen de ramp plaatsvond. Met een paar vriendjes ging hij direct na school op de rampplek kijken: ‘Het was een enorme ravage over een groot deel van de dijk. (…) Alles lag bezaaid met stukken steen o.a. basalt en ook stukken van palen en andere troep. Ertussen zagen we overal stukken van mensen en stukken kleren van de slachtoffers.’ Uiteindelijk werden ze weggestuurd. ‘Voordat we weggingen stak ik een stukje hout van een peilstok, een stukje van een broek en een scherf van de mijn in mijn broekzak.’
Kornelis bewaarde deze drie relikwieën zijn hele leven. Het stukje stof werd in 2014 geïdentificeerd door het Ministerie van Defensie. Het bleek van de officiersbroek van een uniform van het Koninklijk Nederlandsch-Indische Leger te zijn. Okhuijzen had in het KNIL gediend en KNIL-militairen droegen hun uniform in Nederland gewoon door. Aangenomen mag dus worden dat het stukje stof afkomstig is van de broek van kapitein Willem Okhuijzen.
Begrafenis en gedenksteen
Vier dagen na de ramp werden zeven slachtoffers met groot eerbetoon begraven. Militairen van de marine en de landweer liepen mee in de stoet van de dijk naar de voet van de vuurtoren van Westkapelle. De kisten met de stoffelijke resten waren bezaaid met bloemen en kransen. Er waren vier graven gedolven. In het eerste graf werd kapitein Okhuijzen begraven, in het tweede vier marinemannen, in het derde en vierde graf de polderopzichter en de dijkwerker.
In die tijd moest er verschil zijn: de kist met Okhuijzen had in de woning van de burgemeester opgebaard gestaan, de andere kisten in het dijkhuis. Twee katholieke militairen werden in hun eigen woonplaats op een R.K. begraafplaats in gewijde grond begraven. Op het graf van de vier marinemannen werd later een gedenksteen geplaatst en deze is er nog altijd als zichtbare herinnering aan de ramp met de mijn.
Pers en politiek
In de kranten kreeg de ramp bij Westkapelle veel aandacht. Koningin Wilhelmina betuigde haar deelneming, de Eerste Kamer stond stil bij de slachtoffers en in de Tweede Kamer werden vragen gesteld naar de toedracht. Er kwamen strengere veiligheidsvoorschriften voor het demonteren van mijnen. Maar al snel raakte de ramp bij Westkapelle in de schaduw van het steeds bloederiger wordende oorlogsnieuws van de slagvelden en loopgraven van de Grote Oorlog.
Huwelijk met de handschoen
Willem Cornelis Okhuijzen werd in 1879 geboren in Soerabaja als zoon van Dirk Anthonij Okhuijzen (1853-1896) en Adriana Sophia de Lint (1855-1930). Vader Okhuijzen was majoor in het Koninklijk Nederlandsch-Indische Leger, raakte in 1896 gewond tijdens de Atjeh-oorlog en overleed later aan wondkoorts.
Zoon Willem was een jaar daarvoor aangenomen aan de Cadettenschool in Alkmaar, een soort vooropleiding voor de Koninklijke Militaire Academie (KMA) te Breda. Daarna ging hij naar de KMA, behaalde in juli 1900 het examen en werd toen bevorderd tot luitenant 2de klasse. Een jaar later vertrok het 2de bataljon met Okhuijzen naar Djambi, een provincie in het oosten van Sumatra. Zijn latere vrouw zal hij toen al gekend hebben. In oktober 1903 verloofde hij zich en op 15 september 1904 trouwde hij met Alida Maria Frederika (Marie) Pauw. Haar ouders woonden in de nieuwgebouwde villa Welgelegen aan de Linnaeuslaan 2 in het Haarlemmerhoutpark, toen nog Heemstede. Het huwelijk vond plaats per volmacht, of ‘met de handschoen’: Willem was in Indië, Marie trouwde in Heemstede in het raadhuis (het oude Overlaan) en reisde daarna met de trein naar Genua om daar op de SS Koning Willem I te stappen die haar naar haar echtgenoot in Indië bracht. Op 30 oktober gaf het kersverse echtpaar een receptie in Kebon Sirih nabij Batavia.
In 1908 werd er een dochter geboren, Jeanne Marie Cornelie (Corry). Hun tweede kind, Dirk Antony Willem (Tonny) zou in 1913 in Haarlem geboren worden.
Marine-rampenfonds
In 1921 werd het Marine-rampenfonds opgericht, een particuliere initiatief om weduwen en wezen van omgekomen marinemensen en loodsen te steunen. Deze kregen van het fonds een miniem pensioentje. Een andere doelstelling was ‘om gedenktekenen te stichten op de gemeenschappelijke graven van omgekomen marinemannen’. Inmiddels waren er dergelijke graven in Westkapelle, op Vlieland en in Den Helder. Bij al deze graven is een monument geplaatst.
Het fonds gaf een brochure uit om donateurs aan te sporen. De beschrijvingen daarin zijn soms wat sensatiebelust: van de in Westkapelle omgekomen Bruinsma heeft men ‘alleen den vinger met den verlovingsring kunnen vinden.’ Ook werd er een loterij georganiseerd.
Na wat extra reclame in dagblad Het Vaderland lukte het om alle ruim 21.000 loten van een gulden te verkopen. Voor de hoofdprijs, een automobiel, kwam uiteindelijk niemand opdagen. Andere prijzen werden wel opgehaald: schemerlampen, kamerbellen, bloemvazen en presse-papiers, gemaakt uit gedemonteerde mijnen.
Na verlof in Europa niet meer naar Indië
Willem maakte in Indië verschillende overplaatsingen en bevorderingen mee en raakte ook een keer gewond. In oktober 1910 was hij bataljons-adjudant in Semarang. Daarna kon hij in april 1911 voor verlof naar Europa. Tijdens dit verlof tot oktober 1912 werd hij gedetacheerd bij het vaste personeel van de Normaal Schietschool in Nederland in Den Haag. Dit was een school waar officieren beter leerden schieten en onderricht kregen in schermen, zwemmen en hardlopen. In deze periode woonde Willem met zijn gezin op Kleine Houtweg 39 in Haarlem.
In november 1912 werd hij bevorderd tot kapitein, maar bleef nog steeds gedetacheerd in Nederland. In mei 1913 werd hij ziek en kreeg hierom zes maanden verlof. Dat verlof werd nog twee keer verlengd tot 27 juni 1914. Willem moest op 15 augustus 1914 van Amsterdam vertrekken naar Indië, maar op 1 augustus was de Eerste Wereldoorlog uitgebroken. Daags daarvoor had Nederland het leger gemobiliseerd. Allerlei eerder afgegeven orders werden ingetrokken en vervangen door andere. Het was nu de bedoeling dat kapitein Okhuijzen op 23 augustus 1914 met de SS Goentoer naar Oost-Indië zou vertrekken met acht onderofficieren en twintig ‘minderen’. Maar op het laatste moment kreeg de 35-jarige Willem een telegram, dat hij het bevel over de 4de compagnie van het 39ste landweerbataljon kreeg en verantwoordelijk werd voor de verdediging van Walcheren. Zo kwam het dat Okhuijzen met een ordonnans op de fatale dag in Westkapelle aanwezig was bij het onschadelijk maken van de zeemijnen door de marineploeg onder leiding van Bruinsma.
Een graf in Heemstede
Bij de begrafenis van Willem Okhuijzen in Westkapelle sprak zijn schoonvader, majoor W. Pauw, een dankwoord uit namens de weduwe Marie Pauw. Waarschijnlijk trok Marie met haar twee jonge kinderen in bij haar ouders op de Linnaeuslaan en koos zij ervoor om haar man te laten herbegraven op de begraafplaats in Heemstede. Dat gebeurde op 8 juli 1915. Drie maanden later werd er een fraai monument met paaltjes en kettingen geplaatst door de Haarlemsche Steenhouwerij B. Cn. en L. Radsma. Toen in 1930 Willems moeder overleed, werd zij bij haar zoon begraven.
Op dit moment heeft het graf geen beschermde status, maar dat zou het wel verdienen. Het graf van dr. Willem Pauw, schuin tegenover dat van Willem, is wel beschermd. Marie Pauw trouwde in januari 1917 met de weduwnaar Willem Stolp (1875-1949), fabrikant van lak en verf uit Haarlem. Het echtpaar kreeg samen nog twee kinderen en woonde later op de Wagenweg.
Op het graf staat dat Okhuijzen is overleden in Westkapelle, maar niet dat dit bij de ramp met de zeemijn gebeurde. Die was door de meeste mensen allang vergeten, maar zal ongetwijfeld nog lang verhaald zijn binnen de families Pauw, Okhuijzen en Stolp. Om te voorkomen dat de naam Okhuijzen zou uitsterven hebben nazaten van de familie (de tak Mulder) na de Tweede Wereldoorlog hun naam laten wijzigen in Okhuijzen Mulder.
Herdenking van de ramp
Joost Bruinsma uit Soest, achterkleinzoon van Christoffer Bruinsma, de commandant van de mijnopruimingsdienst in Westkapelle, maakte een mooie website met veel foto’s en verhalen over de ramp te Westkapelle (www.westkapelle1914.nl). Op 16 november 2014, precies honderd jaar na de ontploffing, werd een herdenkingsbijeenkomst gehouden bij de vuurtoren aan de Westkapelsedijk bij het monument. Deze was georganiseerd door enkele nabestaanden, het Ministerie van Defensie, de gemeente en medewerkers van het museum Polderhuis in Westkapelle. Er werden toespraken gehouden en de Last Post werd geblazen met daarna een minuut stilte. Vervolgens werden kransen gelegd en na afloop was er een presentatie over de rampzalige ontploffing in Westkapelle.
Internet:
- www.westkapelle1914.nl
- www.westkapellecultuurbehoud.nl
- Krantenviewer Noord-Hollands Archief
- www.delpher.nl
Literatuur:
- Brochure Marine-rampenfonds, 1921: Wat onze marine in den oorlogstijd heeft gedaan en wat ons volk thans zou moeten doen. (PDF)
- Hans van Lith, Plotseling een vreselijke knal. Bommen en mijnen treffen neutraal Nederland 1914-1918. Europese Bibliotheek 2001.
- Mijnramp Westkapelle 1914. Uitgave Polderhuis Westkapelle, 2014.
Dank aan Leon Bok, die het onderwerp aandroeg, Joost Bruinsma, Ada van Hoof van het Polderhuis Westkapelle, Peter Okhuijzen Mulder, de Stichting Cultuurbehoud Westkapelle en drs. Jeoffrey van Woensel van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie in Den Haag.
Dit artikel werd oorspronkelijk gepubliceerd in HeerlijkHeden, nummer 165, zomer 2015, tijdschrift van de Historische Vereniging Heemstede-Bennebroek.