Het eiland Terschelling kent vandaag de dag vijf begraafplaatsen, waarop goed te zien is hoe verbonden het eiland is met de zee. Dat is af te lezen aan de grafmonumenten met daarop vele afbeeldingen van schepen of teksten die verwijzen naar de zee, maar ook aan de ligging van de begraafplaatsen. Die van West-Terschelling liggen hoog in de duinen, terwijl ook voor die van Midsland en Hoorn wat hogere gedeelten zijn opgezocht. Er is echter ook nog een kerkhof dat gelegen is op een hoge terp. Het gaat hier om het kerkhof van Striep.
Wie nu langs de hoofdweg van het eiland vanaf de boot naar het oosten rijdt, komt vanzelf bij Midsland. Net voor het plaatsje, aan de zuidkant van de hoofdweg, ligt het Strieper Kerkhof. De vraag komt meteen op waarom zo dicht bij Midsland nog een kerkhof ligt. Dat heeft alles te maken met de situatie voordat men hier dijken heeft aangelegd.
Oorsprong kerk
Totdat de lagere delen van het eiland beschermd werden door dijken had het water vrij spel tot aan de duinen. Op de hogere delen in de kwelders werden in de middeleeuwen, net als op het vasteland van Fryslân, terpen opgeworpen. Op die terpen werd gewoond en er ontstonden kleine dorpjes. Zo’n dorpje was Striep, ook wel Stryp of Surrijp dan wel Seerijp of Zeerijp. Verschillende slenken [1] tussen de terpen zorgden ervoor dat Striep lange tijd een redelijk geïsoleerd dorpje was. Dat Midsland zo dicht bij Striep kon ontstaan, ligt aan deze slenken. Striep is waarschijnlijk de oudste bewoonde plek op het eiland en was lange tijd het belangrijkste dorp. Van de kerk die bij Striep gebouwd werd, maakten ook de inwoners van de gehuchten Kinnum, Kaart, Stortum, Wolmearum en Landerum gebruik. Dat is mogelijk ook de reden waarom de kerk niet in het dorp werd gebouwd, maar meer centraal gelegen, zodat de kerk ook voor de andere dorpen goed te bereiken was.
De eerste kerk van Striep werd waarschijnlijk rond het jaar 850 gebouwd en was gewijd aan Sint Maarten. Dat was een klein houten gebouw van geringe afmetingen en nagenoeg vierkant. De kerk werd gebouwd op een oude duinkop van ongeveer twee meter hoog die al voordien gebruikt was als grafveld. In de decennia daarna is het duin opgehoogd met zand en zoden en daarbij telkens vergroot. Het opgebrachte zand hield men ter plekke met behulp van de zoden. In de tiende eeuw is ter plekke een houten zaalkerkje gesticht dat een meer herkenbare plattegrond kende en een oost-west oriëntering. Nog geen eeuw later is men begonnen met een nieuwe kerk, dit keer uit tufsteen opgetrokken. Het stenen gebouw was zeker twee keer zo lang als de houten voorganger doordat nu aan de oostzijde een smal koor werd aangebouwd. Als fundering werden veldkeien gebruikt die vermoedelijk uit keileemgebieden in de buurt (Gaasterland, Texel of Wieringen) werden aangevoerd. Omstreeks 1150 werd het oude koor afgebroken en is de kerk verlengd, wederom in tufsteen. In die periode is ook een tufstenen toren toegevoegd. Eind veertiende- of begin vijftiende eeuw vond een laatste uitbreiding plaats. De ronde beëindiging van het romaanse koor maakte plaats voor een driezijdig gesloten gotisch koor. Daarbij werd gebruik gemaakt van bakstenen van groot formaat, zogenaamde kloostermoppen. Het schip werd daarmee feitelijk verlengd wat waarschijnlijk was bedoeld om ruimte te bieden aan de groeiende bevolking. De vloer die voorheen uit leem bestond, werd nu betegeld, als reflectie op de toenmalige welvaart. Bij opgravingen in de tweede helft van de twintigste eeuw zijn sporen gevonden die er op wijzen dat men in de zestiende eeuw is gaan begraven in de kerk zelf.
Teloorgang kerk
Striep was halverwege de middeleeuwen steeds meer overvleugeld door het nabijgelegen Midsland. Zo werd Midsland het bestuurscentrum van het gehele eiland Terschelling. Maar Striep behield nog wel zijn kerk en pastoor. Die laatste bleek het rond 1565 niet al te nauw te nemen met de katholieke leer. In juni 1568 werd pastoor Jan Jarichs, na een aantal waarschuwingen, uit zijn functie gezet en van het eiland verbannen. Jarichs sloot zich daarop aan bij de Watergeuzen en zinde op wraak. Die kreeg hij al snel. In september 1568 of 1569 overvielen de Geuzen met Jarichs als gids Striep en namen de nieuwe pastoor en de drost gevangen. De kerk werd geplunderd en in brand gestoken. Dit bleek de doodssteek voor kerk en dorp. De tijden waren er niet na om de kerk weer op te bouwen. De toren was nog blijven staan, maar stortte in 1603 tenslotte ook in. Hierna zijn de stenen mogelijk verkocht en afgevoerd, want op het eiland is nauwelijks nog iets van het materiaal van de kerk te vinden. Wat resteerde was alleen de fundering. Die werd nadien overdekt met zand en de plek bleef nog lange tijd in gebruik als kerkhof. Rondom werd een 1.40 meter brede omgangspad aangelegd. Een tijd lang werd het kerkhof gebruikt door de inwoners van het dorp West-Terschelling om hun doden te begraven omdat zij hun oude kerkhof in 1593 in zee hadden zien verdwijnen. Het huidige dorpje Striep is nadien waarschijnlijk ontstaan bij een uitwateringssluis die in 1948 is opgeruimd. Daar lag een middeleeuwse terp die nu geheel bewoond is.
Legende van het Strieper Wyfke
Terschelling is meer dan eens doelwit geweest van plunderingen en aanvallen. In 1666 was Nederland verwikkeld in de Tweede Engels-Nederlandse Oorlog (1665-1667). In augustus van dat jaar landen de Engelsen met een klein leger bij West-Terschelling om haven en dorp onder dreiging van brandstichting en plundering af te persen. Het dorp kon niet voldoen aan de eisen van de Engelsen en na de plundering van West-Terschelling trok een peloton Engelse mariniers naar het oosten van het eiland. Nabij het Strieper kerkhof hield men halt omdat men die heuvel met daarop de tientallen staande silhouetten niet vertrouwde. De legende, want dat is het, gaat verder met de Engelsen die een oud vrouwtje vragen naar wat er verderop nou precies te zien is. Daarop zou het vrouwtje geantwoord hebben “er staan er bij honderden, maar er liggen er bij duizenden”. Daarop maakten de Engelsen rechtsomkeert omdat zij vreesden dat er een heus leger achter de heuvel verscholen zat. Daarmee redde het vrouwtje de rest van het eiland van plundering. Wat zij antwoordde, klopte helemaal, want ze doelde op de talloze grafstenen die er staan en de duizenden begravenen die er liggen. De legende wordt ter plekke levend gehouden door een beeld van een oude vrouw die in de verte wijst. Het beeld ‘Het Stryper Wyfke’ werd in 1982 gemaakt door beeldhouwer Huib Noorlander.
Het kerkhof
De heuvel waarop het kerkhof ligt, is een niet te missen element in het landschap. Bezoekers komen nagenoeg altijd vanuit het westen en zien dan eerst het beeld van het Strieper Wyfke en vervolgens de met rozebottel afgezette heuvel. Via een smal pad, waarbij aan het begin een informatiebord staat, kan men de kleine hoogte overbruggen en komt men op het eigenlijke kerkhof. Daar valt meteen de reconstructie op van de kerk in koperslakkeien, een type steen dat we niet vaak meer tegenkomen. Uiteraard valt ook een aantal grafstenen op die her en der verspreid op de heuvel staan. Sommige hebben de vorm van een stoeppaal zoals die ook in het dorp West-Terschelling nog bij verschillende huizen aangetroffen kan worden. Deze hardstenen palen werden in de zeventiende eeuw overgebracht uit Henegouwen en sierden de stoepen van huizen.
Daarmee waren ze vaak verankerd met een ijzeren staaf. Zoals nu nog te zien is in het dorp West-Terschelling kon daarmee een soort bankje naast de deur gevormd worden. De typisch renaissancistische vormen waren destijds in de mode in een groot deel van het land. Dergelijke palen kunnen tegenwoordig nog teruggevonden worden in Noord-Holland en Fryslân. Met de aanleg van een nieuwe begraafplaats achter de Brandaris in 1829 wordt er minder begraven op Striep. In 1875 werden bij een inventarisatie 724 graven genoteerd op het kerkhof. De laatste Terschellinger die op Striep begraven werd, was Jan Gerrits Swart (1824-1902). Hij had een tijdje in Amsterdam gewoond en was na het overlijden van zijn vrouw weer teruggekeerd naar Terschelling. Nadien werden nog vier drenkelingen op het kerkhof begraven, de laatste in 1916. Officieel werd het kerkhof pas in de jaren dertig gesloten.
Opgravingen
In 1959 werd geopperd dat Striep weer in gebruik genomen zou worden voor het begraven van drenkelingen. Het drenkelingenkerkhof op Schiermonnikoog werd als voorbeeld aangehaald. Dit idee kwam van de ‘Vereniging tot verzorging van aangespoelde drenkelingen’ die zijn oorsprong had rond Hoorn. In de jaren zestig van de twintigste eeuw is de vereniging met het Drenkelingenfonds opgegaan in de stichting Ons Schellingerland (opgericht in 1962). Kennelijk vond men het voorstel nog zo gek niet, want in 1964 kwam de gemeente met het plan een aanliggend perceel bij het kerkhof aan te wijzen als begraafplaats. Dat idee werd ook ingegeven door het feite dat het kerkhof rond de kerk van Midsland voor de toekomst mogelijk onvoldoende plek zou bieden. De eerder genoemde stichting kwam daar tegen in het verweer en liet, om aan te tonen hoe bijzonder de heuvel was, een opgraving uitvoeren. Door de stichting werd contact gezocht met het Fries Museum, die samen met het Biologisch Archeologisch Instituut in Groningen tussen 1966 en 1970 verschillende opgravingen hebben gedaan. De hiervoor genoemde feiten over de geschiedenis van Striep zijn grotendeels tijdens deze opgravingen vastgesteld.
Bij de opgraving werden ook grafstenen opgegraven, daterend uit de eerste helft van de zeventiende eeuw. Daaronder ook grafstenen die vervaardigd waren uit walvisbeen. De stenen zijn niet ter plekke bewaard, maar in het drenkelingenhuisje dat vlakbij het kerkhof staat. Een van de gevonden zerken bevat een driemaster en een afbeelding van het wapen van Terschelling. In het huisje liggen ook nog andere resten van de kerk die gevonden zijn bij de opgraving. Na de opgravingen stond het historisch belang van de plek vast en gingen de plannen van tafel.
Overigens was het oude kerkhof in 1965 aangewezen als rijksmonument. De redengevende omschrijving luidt als volgt: “Buiten de kern van Midsland aan de grote weg ligt het ronde verlaten Strieper kerkhof, waarop twee gave en vier bovenstukken van voormalige stoepstenen als graftekens dienst doen.” In 1971 ontwierp ir. K.I. Ruige de markering van de plattegronden van de houten en stenen kerken die op het kerkhof hebben gestaan. Dit in opdracht van de stichting Ons Schellingerland die ook de opgraving subsidieerde.
Grafstenen
Op het kerkhof is nog een aantal grafmonumenten te vinden, waaronder een aantal eerder genoemde stoeppalen. Mogelijk gaat het niet alleen om grafstenen. Het kan ook zijn dat een aantal stoeppalen na omzwervingen hier geplaatst is. Bekend is onder meer een schenking van een stoeppaal uit Stiens die daar bij een afgebroken boerderij heeft gestaan. Een wat eenvoudigere negentiende-eeuwse stoeppaal is er ook te vinden. Dergelijke hardstenen palen werden begin negentiende eeuw doormidden gezaagd om te dienen als grafpaal. Ze waren overbodig geworden door nieuwe grenzen die nu op papier werden vastgelegd en niet meer met palen hoefden te worden gemarkeerd. De paal die op het kerkhof staat, is voor Aaltje Lieuwes de Geest (1800-1835), huisvrouw van Leendert Stobbe (1798-1887). Aaltje en Leendert kregen zes kinderen, van wie slechts twee in leven bleven. Aaltje stierf bij de bevalling van het zesde kind dat dood ter wereld kwam. Of de vier doodgeboren kinderen hier ook begraven zijn, vertelt het grafboek niet.
Een fraaie negentiende-eeuwse stèle is te vinden op het graf van de familie Doeksen. Rein Gerrits Doeksen overleed in 1848 en overleefde zijn vrouw (1838) en twee kinderen (1838 en 1814), die hier ook begraven werden. In de top van de steen is een verdiept veld opgenomen met daarin centraal een gevleugelde zandloper. De steen valt sterk op doordat de verdiepte letters wit geverfd zijn in een zwart vlak.
Aan de noordzijde staat de wat minder opvallende stèle voor Jan Gerrits Swart, de laatste Terschellinger die hier begraven werd. Jan werd begraven in het graf waar eerder zijn vader Gerrit Tjebbesz Swart (1775 – 1859) was begraven.
Literatuur:
- Klok, R.H.J.; Archeologisch reisboek voor Nederland, Bussum 1977
- Stichting Ons Schellingerland; Terschelling…. ’t Stryper Wyfke. Ze staan er bij honderden, Terschelling 1974
- Zwaal, A.J.; Terschellinger Historie, Terschelling 2000
- Schol, Teunis en Eke van Mansvelt; Dodenakkers op Terschelling. Wandelen langs de eilander historie in steen, Terschelling 2007
[1] Een slenk is een geul waar eb- en vloedwater doorheen stroomt, zoals in Zeeland of het Waddengebied.