Friesland kent 24 katholieke begraafplaatsen. Vaak wordt gedacht dat er in het noorden alleen hervormde of gemeentelijke begraafplaatsen zijn te vinden, maar elke redelijke grote plaats in Friesland heeft wel een katholieke begraafplaats. Ze dateren voor een groot deel uit de negentiende eeuw, met name uit de tweede helft. Een vijftal van die begraafplaatsen is gelegen bij een katholieke kerk. De katholieke begraafplaats van Sneek dateert uit 1892 en is een van de weinige met een kapel.
Qua verschijningsvorm doen de meeste van de Friese begraafplaatsen niet onder voor katholieke begraafplaatsen in het zuiden van het land. Calvariebergen, kapellen en natuurstenen of gietijzeren grafkruisen geven blijk van de katholieke identiteit. De katholieke begraafplaats in Steggerda uit 1839 was de eerste katholieke begraafplaats in Friesland, al snel gevolgd door Sint Nicolaasga dat in 1842 haar eigen katholieke begraafplaats kreeg. Later in de negentiende eeuw, zeker na de grondwettelijk vastgelegde vrijheid van godsdienst in 1848, volgden meer katholieke begraafplaatsen. Meer dan een halve eeuw na de eerste Friese katholieke begraafplaats kocht de St. Martinus Parochie in Sneek een geschikt stuk grond waarop ze haar begraafplaats kon aanleggen. In 1890 werd ten noorden van de stad een geschikt terrein gevonden. Voor ƒ 8.000,- werd het bijna drie hectare grote terrein gekocht.
Aanleg van de begraafplaats
De parochie van de St. Martinuskerk begroef haar doden in de negentiende eeuw op de algemene begraafplaats van Sneek, welke in 1827 in gebruik was genomen. Rond 1890 was er kennelijk aanleiding om elders te kijken voor een eigen begraafplaats. De plek die gevonden werd, lag tussen de trekvaart naar Leeuwarden en de Leeuwarderstraatweg (nu Leeuwarderweg). De aanleg vond plaats in 1892. Twee architecten werkten mee aan de totstandkoming van de begraafplaats en de bijkomende werken. De gemeentearchitect J. Hogendijk maakte het bestek voor de begraafplaats zelf, de toegangsweg en de fundering voor het toegangshek. De meer zichtbare zaken: een kapel, doodgraverswoning, de pijlers voor het toegangshek en de voet voor de calvarieberg werden overgelaten aan architect J.W. Boerbooms uit Arnhem. Die keuze werd mede bepaald doordat de vrouw van Boerbooms afkomstig was uit Sneek. Boerbooms was een leerling van Cuypers en had daarna als opzichter gewerkt bij diverse bouwwerken van Cuypers. In Arnhem was hij belast geweest met de restauratie van de St. Eusebiuskerk en daar had hij ook een aantal grafmonumenten ontworpen voor de begraafplaats Moscowa. In 1899 werd hij ook op Moscowa begraven. Hogendijk ontwierp vanaf de Leeuwarderstraatweg een ruim honderd meter lange oprijlaan, vijf meter breed en opgehoogd tot dezelfde hoogte als de straat en de begraafplaats. Na het toegangshek mondde de oprijlaan uit in een rechthoekig voorplein waar aan de noordzijde de doodgravers- en beheerderswoning was geprojecteerd. Voor de woning lag een zogenaamde "wisselplaats", waar lijkkoetsen gemakkelijk konden draaien.
Voorbij dit voorplein kwam de eigenlijke begraafplaats op een nagenoeg rechthoekig opgehoogd terrein van ongeveer 100 bij 50 meter, derhalve met een oppervlak van een halve hectare. Het hele terrein werd door een sloot omringd. Delen van het aangekochte terrein zijn mogelijk later weer afgestoten, want tot op heden is de aangekochte drie hectaire nooit gebruikt. De begraafplaats was verdeeld in vier grafperken van 41,5 bij 17,5 meter, doorkruist en omgeven door rechte paden. De kapel van de hand van Boerbooms werd centraal aan de oostzijde van de begraafplaats geplaatst, de calvarieberg aan de korte, noordelijke zijde ervan.
Op 23 november 1892 werd de begraafplaats in gebruik genomen. Onder aanwezigheid van de burgemeester en andere genodigden wijdde pastoor-deken Th. Brouwer de begraafplaats en kon de eerste dode ter aarde worden gesteld. Dat gebeurde direct al de volgende dag door de aangestelde doodgraver en beheerder D. van der Zee. Hij werkte vervolgens 40 jaar op de begraafplaats. De heer Van der Zee bewoonde met zijn familie de doodgraverswoning die in 1892 gebouwd was. Het woonhuis werd in een lokale stijl opgetrokken en stond op een rechthoekig grondvlak van 9,40 bij 5,40 meter. Het huis had aan de voorzijde drie hoge ramen en de voordeur. In het hoge schilddak waren twee kleine dakkapellen aangebracht. Aan de korte zijden werden in het schilddak twee hoge schoorsten aangebracht.
Het toegangshek
Aan het eind van de oprijlaan werden vier forse bakstenen pijlers geplaatst met banden van natuursteen en een fraaie ingezwenkte bekroning met een kruisbloem. Op de binnenste pijlers is de wijdingsdatum te lezen, welke in gotiserende cijfers is aangebracht: 23 november 1892. Volgens de omschrijving, welke gehanteerd wordt voor het rijksmonument, is het hek ontworpen in een stijl waarin elementen van de Art Nouveau zijn toegepast. Wie het hek echter ziet, zal in eerste instantie de indruk krijgen dat het gaat om een neo-gotische stijl. De Art Nouveau-achtige elementen zijn vooral terug te vinden in het smeedwerk van het hekwerk. Het smeedijzeren hekwerk bestaat uit twee korte delen, links en rechts tussen de gepaarde pijlers gezet, waarvan de linker geopend kan worden voor voetgangers. In het midden is een breed, uit twee openslaande delen bestaand, middendeel geplaatst om koetsen en ander verkeer door te laten. Ieder deel bestaat uit korte en lange spijlen met dwarsverbindingen.
De kapel
Op het moment van inwijding van de begraafplaats was de kapel nog niet geheel gereed. Op 15 september 1892 was de eerste steen gelegd door pastoor-deken Theodorus Brouwer en met kerst voltooide de aannemer J. van der Steele uit Sneek het werk. In een gevelsteen, die in de oostgevel van de kapel is geplaatst, is de datum van de eerste steenlegging te lezen: "Th.B. 18 15/9 92". Pastoor Brouwer was lid van het St. Bernulphus gilde, dat voorstander was van het gebruik van de neo-gotische stijl. De kapel werd ontworpen in een vrij sobere stijl, gebruikelijk voor een dergelijk kerkelijke gebouw, waarbij Boerbooms de elementen van neo-romaans en de neo-gotiek naast elkaar gebruikte. De kapel kreeg bescheiden afmetingen: 10 meter lang en iets meer dan 5 meter breed. Op het zadeldak werden ruitvormige leien gelegd en op de nok kwam een dakruiter met klok op twee gebintvormige pilaartjes. Op de achtkantige spits werd een gietijzeren kruis geplaatst. Het luidklokje was afkomstig uit de in 1842 afgebroken Oosterpoort in Sneek en dateerde uit 1740. In 1892 had de parochie het klokje aangekocht van de gemeente. De gevels, opgetrokken uit bruine Waalse baksteen, werden door siersteunberen in traveeën verdeeld, waarin de spitsboogvensters werden geplaatst.
In de voorgevel werd een fraaie geleding aangebracht, met aan weerszijden steunberen. In het midden plaatste Boerbooms een brede, dubbele eikenhouten ingangsdeur met daarboven een groot drielichts-venster met driepas-achtige boog. Hierboven, in de top, werden drie spitsvormige spaarvelden met ontluchtingsgaten en roosters aangebracht. In het midden kwam nog een vierkant zolderdeurtje. De vensters in de gevels, tien in totaal, werden van glas-in-lood voorzien. Het interieur werd door lisenen (verticale banden met een decoratieve functie) geleed waarbij de laatste travee door een koorboog gescheiden is van het schip. Het plafond bestond uit een gemetseld kruisribgewelf waarvan de ribben rusten op hardstenen consoles. De gestucadoorde wanden werden verdeeld in twee zones waarbij de onderste is verlevendigd met ondiepe rondboognissen. De vloer werd van granito gemaakt met het oog op hygiëne die noodzakelijk was bij het opbaren van lijken. De begraafplaats kreeg geen lijkenhuisje want de kapel diende daar tevens toe. Daarom werd in de kapel ook geen verwarming aangebracht maar wel luchtroosters in de wanden. In de kapel was verder een inventaris aanwezig, waarvan de onderdelen aangaven dat de kapel meerdere functies had: twee koperen kandelaars, een kruisbeeld, twee koperen lantaarns, een wijwateremmer met kwast, een veertigtal stoelen, twee draagbaren met stokken, een wierookschelpje met toebehoren, een kruiwagen, grafschotten, een aantal schoppen, een koevoet, een ladder en nog wat tuingereedschap. In eerste instantie vonden er in de kapel geen kerkdiensten plaats.
De calvariegroep
Een calvarieberg of -groep mocht op de nieuwe katholieke begraafplaats niet ontbreken. Hoewel her en der gesproken wordt van een calvarieberg, is dat wat te veel van het goede voor deze ondermetseling van hardgrauw in basterd tras met daarop drie beelden. Hardgrauw staat voor een redelijk harde baksteen en basterd tras is een mortel met daarin gemalen tufsteen om de waterdichtheid te verhogen. Op de ondermetseling werden hardstenen standbeelden geplaatst van de gekruisigde Christus met aan weerszijden Maria en Johannes. De beelden werden in 1893 vervaardigd door atelier De Roo te Roermond en werden zodanig gebeeldhouwd dat zij zowel vanaf de voorkant als de zijkanten konden worden bekeken. Het hoog boven de andere beelden uitstekende kruis met het Christusbeeld werd aan de achterzijde gesteund door een tweetal ijzeren staken. Het hoofd van Christus hangt opzij en naar voren, de voeten steunen op een sokkeltje, waardoor hij niet echt aan zijn armen hangt. Maria staat aan zijn rechter zijde, Johannes aan zijn linker. De beelden zijn zeer expressief gebeeldhouwd: de verdrietige uitdrukking van de gezichten is zeer sprekend net als de pose. De mantels van Maria en Johannes en de lendendoek om het middel van Christus vallen in een soepele en volle plooival.
Voor de calvariegroep liggen vier grafstenen van priesters: in het midden die van de bouwmeester van de begraafplaats deken Th. Brouwer (gestorven in 1905), pastoor A.A. van Eyndhoven (uit Heeg), pastoor B.T. Stoverinck (gestorven in 1930) en deken J. v. Galkom (gestorven in 1964). De verhoogd liggende zerk voor Th. Brouwer welke direct voor het Christusbeeld ligt, heeft een neo-gotische belettering. Aan weerszijden ervan zijn de grafzerken van de priesters Van Eyndhoven en Stoverinck. Het jongste grafmonument, dat van priester Van Galkom, is voor het graf van Brouwer gezet.
De begraafplaats in gebruik
Uit het voorgaande blijkt al dat de aanleg niet in één keer werd opgeleverd in 1892. De calvariegroep volgde later en ook de kapel werd pas enkele maanden later opgeleverd. In de jaren die volgden veranderde er nog veel meer, vooral aan het interieur van de kapel. Oorspronkelijk had de kapel geen altaar. In 1906 werd, na toestemming van de aartsbisschop van Utrecht, het huidige natuurstenen altaar geplaatst. Het altaar staat op een rechthoekige stenen verhoging met betegeld vierkant motief in het midden en is voorzien van een gedecoreerd antependium. Hier worden van links naar rechts, binnen de omlijsting van drie neo-gotische spitsvensterachtige ruimtes, Paulus, Christus en Job afgebeeld. De afbeeldingen worden gescheiden door dunne zuiltjes. De bijbehorende teksten verwijzen naar de eenwording van Christus (FIl. 3:9 en 29, Joh. 11:25 en Job 19:25). Op de opstaande rand aan de achterzijde van de altaarsteen is te lezen: "Esca viatorum domuit qui crimina mundi et mortem iussit mortuus ipse mori". Op het altaar staat een klein, koperen crucifix. Aan dit altaar werd één keer in de maand, van april tot november, een Heilige Mis opgedragen. Deze kerkdiensten vonden zeker tot 1935 regulier plaats maar daarna nog sporadisch en na de Tweede Wereldoorlog werden nauwelijks nog missen opgedragen. De oorlog had nog andere gevolgen voor onderdelen van de kapel. Vanaf 24 augustus 1940 mocht het klokje in de kapel niet meer geluid worden. Tweeënhalf jaar later werd het klokje door de Duitse bezetter weggehaald. Het klokje kwam niet terug zodat er na de oorlog een nieuwe klok moest worden aangeschaft. In 1948 werd de nieuwe klok gegoten bij de Fa. Petit & Fritsen in Aarle-Rixtel. Op 20 januari 1949 werd het 60 kilo wegende klokje op zijn plaats gehangen.
Drie oorlogsslachtoffiers uit Sneek, allen gevallen in 1945, vonden hun laatste rustplaats op de begraafplaats. Hoewel waarschijnlijk pas later hier begraven, is er het graf van Frans Herman Lampe. Hij kwam op 25 maart 1945 om in Duitsland in een werkkamp. Lampe was ondergedoken in Wijckel en wilde voor de kerst van 1944 zijn familie opzoeken. Hij werd echter bij Hommerts gecontroleerd door de Duitsers en meteen opgepakt. Door een slechte behandeling kwam hij al na enkele maanden om het leven. Op een familiemonument is zijn naam opgenomen, nauwelijk opvallend. De twee andere mannen kwamen in april om bij de bevrijding van Fryslân. Jacob Nagelhout kwam als lid van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) om bij gevechten bij de Wellebrug bij Woudsend. Deze brug mocht niet door de Duitsers opgeblazen worden anders zou de opmars van de Canadezen vertraagd worden. Bij de gevechten sneuvelden een groot aantal Duitsers en werden er zelfs enkele gevangen genomen. Helaas moest Nagelhout deze actie met het leven bekopen, naast tal van gewonden. Het monument van Nagelhout op de begraafplaats is een mooi voorbeeld van hoe op een particulier grafmonument zijn verzetsdaad herdacht wordt.
Twee dagen later komt Rinnert Gerrit Anema om, dodelijk getroffen door een Duitse scherpschutter. Anema woonde in Nieuwezijl en was stoffeerder in het nabij gelegen IJlst. Hij maakte ook deel uit van de BS en zijn groep had die dag de opdracht gekregen op te rukken naar de brug bij boerderij "Laanzigt" nabij Makkum. De bevrijding was nabij en om er voor te zorgen dat die zo vlot mogelijk verliep moest de betreffende brug bezet of zo nodig opgeblazen worden. De groep ging iets te ver vooruit en kwam daarbij in het schootsveld van Duitse scherpschutters waarbij onder andere Anema dodelijk werd getroffen. Hij werd begraven op de katholieke begraafplaats van Sneek. Op zijn graf is een monument aangebracht dat typerend is voor Friese verzetsstrijders. In Sneek is later ook een straat naar hem genoemd.
Herstel en uitbreiding
De kapel is in 1990 grondig gerestaureerd door aannemersbedrijf Bootsma te Oosterwierum. Daarbij werd ook het altaar gerestaureerd. Het stucwerk in de kapel werd geheel vernieuwd en ook het meubilair werd vervangen. In 1992 werden acht glas-in-lood ramen geplaatst, afkomstig uit de St. Martinuskerk te Martenshoek bij Hoogezand-Sappemeer. De ramen waren vervaardigd in het atelier Nicolas & Zonen uit Roermond voor de kerk in Martenshoek. Toen deze kerk in 1989 werd gesloten voor de eredienst kwam het idee om ze te plaatsen in de kapel in Sneek. De ramen werden geplaatst in de koorafsluiting en in de voorgevel. Van de vensters in de zijgevels kreeg er één een bloemrozet uit de kerk in Martenshoek, de andere rozetten zijn nagemaakt. Na de restauratie werd de kapel ingericht als meditatiecentrum, een plek van bezinning en gebed. Er kunnen ook kleine uitvaartplechtigheden plaatsvinden en er is een columbarium ingericht waar urnen kunnen worden bijgezet. In 2003 trof een kleine brand de kapel, maar gelukkig ging er weinig verloren. In de loop der tijd onderging ook de doodgraverswoning de nodige veranderingen. In 1964 werd de te klein geworden woning uitgebreid met één raamtravee. Zodoende kon er een ruimere woonkamer worden gemaakt en een extra slaapkamer op de zolderverdieping. Achter de woning werd een houten schuur aangebouwd. Door deze veranderingen kreeg het huis wel een wat saai uiterlijk, maar intern was het wel beter wonen. Ooit stond er tussen het voorplein en de woning nog een hekwerk, maar dat is in de loop der jaren verdwenen.
De begraafplaats zelf onderging vanzelfsprekend ook de nodige veranderingen. Er verschenen honderden grafmonumenten welke nu het beeld bepalen. Daarnaast ging de begraafplaats mee met zijn tijd. Zo werden de hoofdpaden geasfalteerd en volgde in 1998 aan de oostzijde een uitbreiding. De sloot die om de begraafplaats liep, werd daartoe verplaatst, maar verder werd de oude aanleg gerespecteerd zodat hier nog steeds een fraai beeld heerst. In november 2002 werd het nieuwe deel gewijd. De moderne monumenten leveren hier wel een geheel ander beeld op dan op het oude gedeelte maar de oorspronkelijke aanleg valt nog steeds sterk op door de omzoming met lindebomen en de fraaie, strakke hagen van Spaanse aak die de grafvelden omgeven.
De begraafplaats kent, naast al genoemde drie oorlogsmonumenten en de zerken bij de calvariegroep, ook een aantal interessante grafmonumenten. In 1911 werd nabij de kapel een grafmonument geplaatst voor de familie Stockman-Rooswinkel. Het monument dateerde al uit 1884 en werd overgebracht van de katholieke begraafplaats in Wijtgaard. Het in neo-classicistische stijl uitgevoerde grafmonument heeft een klassieke opbouw met een reliëf van de graflegging van Christus. Onder dit reliëf is een grote tekstplaat bevestigd met daarop de naam van de overledene in dit graf. Het stoffelijk overschot van het laatste familielid werd hier bijgezet in 1961.
Niet ver van de calvariegroep staat een opvallend grafmonument met een engel op een hoog basement. Dit grafmonument voor de familie Visser werd in 1892 aangelegd toen in december mevrouw M.J. Brenninkmeijer, echtgenote van de heer R.J. Visser overleed. Later zijn links en rechts van dit monument nog andere grafmonumenten voor de familie Visser geplaatst. Ook het grafmonument voor Martinus Lampe, (1842-1895), behoort tot de fraaiere monumenten op deze begraafplaats met een gekruisigde Christus op een hoog natuurstenen basement. De Lampes behoorden tot de rijke kooplieden families die afkomstig waren uit Duitsland, net als de Brenninkmeijers van wie ook meerdere grafmonumenten op deze begraafplaats liggen. Dat deze families onderling huwden, is dan ook niet verwonderlijk. In Sneek openden Clemens en August Brenninkmeijer in 1861 hun eerste C&A-filiaal. Al eerder handelden ze in Sneek in linnen net als de Lampes.
Al met al vormt de katholieke begraafplaats van Sneek een gaaf geheel. In tegenstelling tot bijvoorbeeld in Leeuwarden of Heerenveen is hier nog goed te zien welke inspanningen de katholieke kerk in de negentiende eeuw deed om het geloof weer een gezicht te geven. Elders is dat al grotendeels verwaterd, vernieuwd of gewoon verdwenen.
Literatuur
- Andela, H.A.M., De Rooms Katholieke Begraafplaats te Sneek, 1992 Sneek
- "Brenninkmeijers dicht bij het kruis", door Bauke Boersma, in: Friesch Dagblad, 11 juli 2003.
- Stenvert, R. e.a., Monumenten in Nederland. Fryslân, 2000 Zwolle, blz. 286.
Internet