Skip to main content

Oorlog


Geschreven: 27 juni 2007
Aangepast: 26 april 2022
Auteur: René ten Dam
Categorie: Grafmonumenten

 

In de meidagen van 1940 kwam het Nederlandse leger tegen een overmacht te staan. De verovering van Nederland door de Duitse legers ging echter niet zonder slag of stoot. Op verschillende locaties in Nederland werd zwaar tegenstand geboden. Maar overmand door angst kozen enkele soldaten er voor om te vluchten, officieel desertie geheten. Een doorn in het oog van de legerleiding, en in het bijzonder in die van generaal Harberts. En op desertie stond de zwaarste straf, de kogel.


Geschreven: 28 juni 2006
Aangepast: 27 december 2020
Auteur: René ten Dam
Categorie: Begraafplaatsen

 

In de loop van de eeuwen zijn duizenden zeelui, vissers en passagiers verdronken op de zee. Veel lichamen werden nooit meer door de zee prijsgegeven en vonden hun graf in zee. Anderen spoelden aan op onze kusten. Hoeveel lichamen van drenkelingen in de loop der eeuwen op Schiermonnikoog zijn aangespoeld is niet meer na te gaan, maar vermoedelijk gaat het om honderden. De meeste lijken spoelden waarschijnlijk aan langs de kust aan de noordzijde van het eiland. Als een lichaam al in verre staat van ontbinding verkeerde, werd de dode meteen begraven. Dit gebeurde veelal achter de duinen waar het graf veilig was voor de zee. Werd een dode op het strand of vlak vóór de duinen begraven, dan was de kans namelijk groot dat de lichamelijke resten al weer snel zouden worden blootgelegd door het immer op- en afgaande water en uiteindelijk zouden wegspoelen. De doden vonden hier dus geen rust en zouden zo ook voeding geven aan tal van volksverhalen.

Het achter de duinen begraven gebeurde op Schiermonnikoog tot ver in de negentiende eeuw, totdat uiteindelijk een verbod een einde maakte aan de praktijk van het vrij begraven in de natuur. Een belangrijke overweging hierbij werd gemaakt vanuit het oogpunt van de volksgezondheid, iets wat vanaf de achttiende eeuw steeds meer aandacht kreeg en wat in de negentiende eeuw zou resulteren in een landelijke verplichting tot de aanleg van begraafplaatsen voor gemeenten met meer dan 1000 inwoners en een verbod op het begraven in kerken. Dat betekende voor Schiermonnikoog dat alle doden, ook de aangespoelde, begraven moesten worden op het dorpskerkhof. In de praktijk gebeurde dit echter niet altijd. Wanneer op geen enkele wijze de identiteit van het slachtoffer was te achterhalen, werd de dode vaak alsnog begraven aan de voet van de duinen of daarachter. Belangrijkste reden hiervoor was dat er niemand was om de kosten van de begrafenis op te verhalen. Was een dode wel bekend, maar liet de staat van het lichaam niet toe om het lichaam te vervoeren of te bewaren, dan werd de dode begraven op het zuidwestelijke deel van het dorpskerkhof. 

Het 'Zweedse kerkhof'

Aan al die doden die in de duinen werden begraven, herinnert weinig. Dat veranderde na december 1863, toen het Zweedse zeilschip "Rauta" even ten noorden van Schiermonnikoog aan de grond liep. De negenkoppige bemanning was ten dode opgeschreven. In de daarop volgende dagen spoelden ter hoogte van paal zeven naast de wrakstukken verschillende bemanningsleden aan. Hoewel de wet voorschreef dat de doden begraven moesten worden op het dorpskerkhof, gebeurde dat echter aan de voet van de duinen nabij paal zeven. Maar door stormen werd hun graven niet lang na de begrafnissen opengewoeld en dreven hun lichamen verder landinwaarts. Daar werden ze door eilanders gevonden, gewikkeld in zeildoek en herbegraven in het zogeheten Groene Glob, honderden meters de duinen in.

Zweeds kerkhofOp verschillende plekken rondom staan negen kleine metalen, oorspronkelijk wit geverfde, kruizen. Deze kleine kruizen zijn geplaatst in de tijd dat het terrein niet meer werd beweid en door koeien kort gehouden werd. Het onderhoud van de graven werd verzorgd door dorpsboer Rink de Boer. Aan het eind van de jaren zeventig van de vorige eeuw werd ter herinnering aan het drama een groot houten kruis geplaatst bij de graven.

De plek lag langs het Reddingbootpad, nu Reddingsweg, vanwaar de reddingbootwagen van paal zeven naar het dorp terugkeerde na in actie te zijn gekomen. In de loop der jaren vonden zo verschillende niet te identificeren slachtoffers van de zee hun laatste rustplaats in de nabijheid van het zogenaamde 'Zweedse kerkhof'. 

De Eerste Wereldoorlog

Gedenksteen Deutscher Soldat 1917Tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog, in 1917, spoelden er met enige regelmaat drenkelingen aan op Schiermonnikoog. Als ze konden worden geïdentificeerd, werden de doden begraven op het dorpskerkhof. Totdat op een warme zomerdag een Duitse soldaat aanspoelde. Onderweg naar het kerkhof verspreidde het dode lichaam zo'n stank dat er protesten kwamen tegen het nog langer begraven van drenkelingen in het dorp. Een aantal eilanders stak de koppen bij elkaar en zocht naar een manier om het drenkelingenkerkhof langs de Reddingsweg formeel te maken. De oud-kapitein op de Zeilvaart en directeur van de Zeevaartschool in Amsterdam, Ruurd Fenenga, de boer Theunis Riekert Visser en de al eerder genoemde veehouder Rink de Boer namen het initiatief en riepen de hulp in van jachtopziener Cornelis Visser en hotelhouder Sake van der Werff. Van der Werff was de voormalig veldwachter en was ambtshalve actief betrokken geweest bij het begraven van drenkelingen. Aanvankelijk werd de aan te leggen begraafplaats aangeduid als 'Vredenoord', maar bij oprichting van de vereniging werd bepaald dat het 'Vredehof' zou worden. De vereniging kreeg de naam 'Vereniging voor het Onderhoud van Vredehof'.Van der Werff werd secretaris en zou met zijn zakelijk instinct voor de nodige inkomsten zorgen. In die jaren was het eiland nog particulier eigendom van graaf von Bernstorff. Hem werd gevraagd een stuk duingrond af te staan voor de inrichting van de begraafplaats. De graaf werkte van harte mee aan het initiatief. Een stuk grond werd geëffend en afgebakend door witte palen van een meter hoog met daartussen kippengaas. Rink de Boer groef een welput voor het benodigde water om de planten te begieten. Fenega en Thomas Faber zorgden voor het onderhoud. Normaal gesproken zou het kerkhof in de gebruikelijke oost-west richting worden aangelegd, echter in verband met de ligging in de duinen en een grondwaterprobleem werd besloten om alle graven in noord-zuid richting aan te leggen.

Van bijna alle drenkelingen uit de Eerste Wereldoorlog is de identiteit onbekend, maar mede door het speurwerk van Sake van der Werff kon de identiteit van de Duitse matroos Gerard Spiessen worden vastgesteld. Anderen bleven onbekend. Een deel van de Duitse matrozen zou zijn omgekomen bij de Skagerrakslag in mei 1916, ver van het strand waarop de lichamen aanspoelden. De stromingen op de Noordzee voerde ze uiteindelijk naar deze plek. Op een enkeling na, zijn alle slachtoffers uit de Eerste Wereldoorlog Duitse zeemannen.

Het is voorgekomen dat een ongeïdentificeerd slachtoffer eerst op Vredehof is begraven. Zo werd de negentienjarige Marie Mellema in 1918 na identificatie door zijn broer herbegraven op het noordwestelijke deel van het dorpskerkhof. 

Het lijkhuisje

De situatie in 1940. Het terrein is nog afgebakend door witte palen met daartussen kippengaas.

In het najaar van 1924 kwam Sake van der Werff voor het eerst serieus in actie. Hij schreef tal van bedrijven aan om in natura of in geld een bijdrage te doen aan de totstandkoming van een lijkhuisje op de begraafplaats. Als beloning zouden de financiers een vermelding krijgen op een steen aan het gebouw. Naast toezeggingen in geld kreeg de vereniging ook het benodigde materiaal kosteloos aangeboden. Echter, toen in het voorjaar van 1925 een vergunning werd aangevraagd voor de bouw van het huisje, kreeg ze van het gemeentebestuur nul op het rekest. Wel kreeg ze vergunning voor de bouw van een gedenkteken, maar voor het huisje niet. Zo nodig kon het bestuur van de vereniging een verzoek indienen bij de minister. Van der Werff stond bekend om zijn goede contacten en had ook een kennis op het ministerie, referendaris Kruis. Van der Werff nodigde hem uit op het eiland en Kruis zorgde er voor dat de minister een brief stuurde naar B&W waarin opgedragen werd de benodigde vergunning voor het lijkhuisje uit te geven.

De eerste steen van het lijkhuisje werd uiteraard gelegd door Sake van der WerffHet huisje kwam er en de reacties daarop ook. Veel kritiek kwam er op de ingemetselde gevelsteen met namen van de bedrijven die kosteloos bouwmateriaal hadden aangeleverd. Maar de protesten leiden tot niets. Een van de eilanders bedacht een stille vorm van protest en plantte een paar klimoploten in de grond voor het lijkenhuisje, zodat de gevelsteen vanzelf achter het groen zou verdwijnen.
In het lijkhuisje stond altijd een kist klaar en stond het onderhoudsgereedschap opgeslagen. 

Het levenswerk van Sake van der Werff

In de jaren dertig werd Vredehof uitgebreid met een opgehoogd deel achter het lijkhuisje. De rol van Van der Werff bij Vredehof werd steeds groter. Waar bij de anderen de aandacht verslapte voor de drenkelingenbegraafplaats, liet bij Van der Werff de gedachte van de begraafplaats als toeristische trekpleister niet meer los. Als hotelhouder had Van der Werff belang bij meer toeristen op het eiland. De begraafplaats kon hem daarbij helpen. Toen de andere initiatiefnemers van het eerste uur door ouderdom kwamen te overlijden, kon Van der Werff zijn rol vergroten. Op zijn voorstel werd de naam van Vredehof veranderd in Vredenhof. De begraafplaats werd zijn levenswerk. Maar hoewel zijn rol niet onderschat kan worden, kreeg Van der Werff steeds meer de neiging om zichzelf als initiatiefnemer te zien. De rol van de anderen mag echter niet vergeten worden. Grafsteen Sake van der WerffVan der Werff richtte een stichting op, waarmee waarschijnlijk tegelijk de vereniging werd opgeheven, waarin de voormalige eigenaar van het eiland, graaf Von Bernstorff, Van der Werff's opvolger als hotelhouder, mevrouw A. Bol en notaris Bolwijn zitting hadden in het bestuur.

Van der Werff overleed op 1 mei 1955. Samen met zijn tien dagen eerder overleden zoon, werd hij, conform zijn wens, op Vredenhof begraven. Op zijn grafsteen staat vermeld dat hier de stichter van de begraafplaats ligt begraven… Overigens was de vrouw van Sake, Anna van der Werff drie jaar eerder overleden en begraven op het dorpskerkhof. 

De Tweede Wereldoorlog

Het eiland Schiermonnikoog werd op 16 mei 1940 bezet door Duitse troepen. Gedurende de oorlog zou de Duitse bezettingsmacht bestaan uit ruim zevenhonderd soldaten, tegenover ongeveer achthonderd eilanders. Rechts het graf van de op 1 juni 1940 begraven piloot Ryan.De eerste oorlogsdode die op Vredenhof werd begraven was de Engelse piloot Michael E. Ryan. Hij stierf op 24 mei 1940 en werd op 1 juni begraven op Schiermonnikoog. In de daaropvolgende oorlogsjaren zouden nog tientallen oorlogsslachtoffers volgen.

Op 2 augustus 1940 spoelden er maar liefst achttien dode Fransen aan op het strand. De mannen waren omgekomen tijdens de vlucht van de geallieerde legers vanuit Duinkerken en waren door de stroming van de zee enkele maanden later op het strand van Schiermonnikoog aangespoeld. Ze werden allen begraven op Vredehof. Na de oorlog werden negen Fransen op verzoek van nabestaanden begraven in hun vaderland. De andere negen zouden worden begraven in Westkapelle, maar door inspanning van Sake van der Werff bleven de Fransen op Vredenhof begraven. Van der Werff werd voor zijn inspanning voor de Franse slachtoffers onderscheiden met de Médaille de Reconnaissance Française.

Tijdens de oorlogsjaren zouden zowel geallieerden als Duitsers worden begraven op Vredenhof, waarbij ook de geallieerde soldaten met militaire eer door de Duitse bezetter ter aarde werden besteld. Sake van der Werff maakte hiervan tal van foto's.

Op 28 juli 1943 werden Amerikaanse bommenwerpers boven de Waddenzee aangevallen door Duitse jagers. Ze ontdeden zich van hun lading en hierbij kwamen zeventien bommen op het eiland. Zeven bewoners kwamen om het leven en dertien gebouwen lagen in puin, waaronder de woning van de burgemeester waar ook het archief en de kas van Vredenhof werd bewaard. De burgemeester zelf kwam ook om tijdens het bombardement.

De laatste oorlogsdode werd begraven op 22 maart 1949. Het betrof hier waarschijnlijk een bemanningslid van de Halifax BB252 waarvan zes andere bemanningsleden op 12 januari 1943 waren begraven op Vredenhof. De Halifax was neergestort op 10 januari van dat jaar.  

De speurtocht naar nabestaanden

VredenhofAl tijdens de oorlog zocht Van der Werff contact met de nabestaanden om hen om de hoogte te stellen van de laatste rustplaats van hun geliefde. Velen kwamen na de oorlog zelf het graf bezoeken en onderhielden contact met Van der Werff. Jaren later nam Wyb Jan Groendijk zijn rol over. Groendijk doet tot op de dag van vandaag pogingen om nabestaanden te lokaliseren en zodoende de verschillende geschiedenissen van de doden van Vredenhof te beschrijven.

In de laatste decennia van de vorige eeuw werd een principiële discussie gevoerd met de Oorlogsgravenstichting. Het bestuur van Vredenhof was en is nog altijd van mening dat Vredenhof een drenkelingenbegraafplaats is, waar ook oorlogsslachtoffers liggen begraven. De regie over de begraafplaats hoort daarom ook bij het stichtingsbestuur van Vredenhof te liggen.

Vredenhof achterste deelNa de oorlog werden nog twee onbekende drenkelingen begraven op Vredenhof in juni 1959 en in juli 1968.

Met meer dan 100 doden geeft de drenkelingenbegraafplaats een indrukwekkende getuigenis van de kracht van de zee en, door alle oorlogsdoden, de vernietigingsdrang van de mens.

Hier rust uit zee en uit de lucht
De oogst der wrange oorlogsvrucht.

Slotregels van een gedicht van D. Sijtsma, oktober 1939. Bij het graf van Allan Wilson, eerste slachtoffer der zee tijdens de Tweede Wereldoorlog op Vredenhof ter aarde besteld.

 

 

Literatuur

  • Sietse van der Hoek, Vredenhof - Rustplaats voor drenkelingen op Schiermonnikoog, Amsterdam (2003)
  • Arend J. Maris, 'Drenkelingenkerkhof Vredenhof en wat er aan vooraf ging' in Vredenhof (begeleidend boekje bij de gelijknamige tentoonstelling, Schiermonnikoog (1998)

 


Geschreven: 28 juni 2006
Aangepast: 27 december 2020
Auteur: René ten Dam
Categorie: Algemeen

 

De aanslag

Het mislukken van de operatie Market Garden zorgde in het najaar van 1944 voor een stroom aan evacués uit het gebied rondom Arnhem. De geallieerden waren op zoek naar een doorgang over de Rijn en in het voorjaar van 1945 stond een nieuwe poging op stapel. De bevolking van Arnhem en omgeving was voor een groot deel opgevangen in Apeldoorn waar de enorme toestroom aan vluchtelingen zorgde voor een groot tekort aan voedsel. 

De overval

Op de avond van 6 maart 1945 kreeg het verzet in Apeldoorn een tip dat de volgende ochtend de Wehrmacht zo'n drieduizend kilo vlees zou ophalen bij een slachterij in Epe. Met de vele vluchtelingen in Apeldoorn zou een dergelijk hoeveelheid vlees zeer welkom zijn. De verzetsgroep van Geert Gosens kreeg de opdracht om met een vrachtauto het vlees bij de slachterij op te halen voordat de Duitsers dat zouden doen. De groep was al in het bezit van Duitse uniformen, maar had geen vrachtauto ter beschikking om het vlees te vervoeren. Eerder hadden de mannen al eens met succes een vrachtauto van de Wehrmacht aangehouden en de bemanning laten 'verdwijnen', een actie die ze nu weer zouden moeten uitvoeren. De organisatie van het Duitse leger was in het laatste oorlogsjaar niet meer van dien aard dat een vrachtauto snel gemist zou worden. En omdat er met regelmaat Duitse soldaten deserteerden in die dagen, was de kans groot dat deze ook niet snel gemist zouden worden.

Rond een uur of tien diezelfde avond vertrokken de mannen op de fiets in de richting van Woeste Hoeve, waar de Arnhemscheweg het meest geschikt leek om een lege vrachtwagen die terugkwam van het front te overvallen. Allen waren gekleed in een SS-uniform, ook de Oostenrijkers Sepp Köttinger en Herman Kempfer die waren gedeserteerd uit de Waffen-SS. Alleen Wim Kok was gekleed in zijn marechaussee-uniform. De groep van Gosens bestond verder uit Henk de Weert en Karel Pruis. Onderweg werden de mannen aangehouden bij de spoorwegovergang aan de Christiaan Geurtsweg door een Luftschutzwacht, maar mede door de twee Oostenrijkers, konden de mannen snel hun weg vervolgen. Om hun vermomming te testen hielden de mannen in Beekbergen nog eens een particuliere vrachtwagen aan. De Nederlandse chauffeur had niets in de gaten. Toen de mannen even later aankwamen bij herberg De Woeste Hoeve werden de fietsen in de berm verborgen en brachten de mannen hun wapens in gereedheid.

Het was aardedonker die nacht en de mannen moesten op hun gehoor afgaan om een geschikt vervoermiddel uit te zoeken. De groep liet een aantal lichte voertuigen passeren, maar kwam in actie toen om half een in de nacht een zware auto naderde. Maar in plaats van een vrachtauto bleek het een open BMW met enkele officieren te zijn. De inzittenden roken meteen onraad en trokken hun wapens. Gosens gaf ze het bevel om uit te stappen, maar de mannen bleven zitten, waarop Gosens op de motorkap sprong en twee schoten door de voorruit vuurde. Hij sprong naast de wagen en gaf de inzittenden nogmaals de opdracht uit te stappen. De Duitsers maakten echter geen aanstalten te gehoorzamen, integendeel ze zetten hun wapens op scherp. Gosens aarzelde niet en gaf het commando "Vuur!", waarop de anderen hun wapens leegschoten op de wagen. Meer dan 200 kogels werden afgeschoten op de auto met z'n inzittenden. Oberleutnant Exner, op de achterbank, werd met kogels doorzeefd en stierf ter plekke. De chauffeur was waarschijnlijk al gesneuveld bij de eerste schoten van Gosens. De man naast de chauffeur leefde echter nog, maar hij was in het zwakke schijnsel van de enige lamp die de mannen bij zich hadden niet herkend, ondanks zijn generaalsuniform.

Toen uit de richting van Arnhem een vrachtauto naderde, doken de mannen in een greppel langs de weg. De vrachtauto van de Wehrmacht stopte even naast de BMW en reed toen snel door. De mannen klommen weer uit de greppel, controleerden de auto met inzittenden nog eens en leken er van overtuigd dat alle inzittenden dood waren. Toen een tweede auto naderde, leek het de mannen verstandig om zich uit de voeten te maken. In de doorzeefde BMW bleef de zwaargewonde officier achter. Nabij gelegerde Duitsers, zo'n honderdvijftig in getal, waren wel gealarmeerd door het vuurgevecht, maar durfden niet te gaan kijken. Half vier die nacht werd de zwaargewonde officier uiteindelijk ontdekt door Duitse militairen die met een konvooi paarden op weg waren. Via de telefoon in de herberg werd het Kriegslazarett in Apeldoorn gewaarschuwd. Pas na het arriveren van het Duitse Rode Kruis ontdekte men dat de officier Hans Albin Rauter was, de hoogste politie- en SS-chef in Nederland. Hij bleek onderweg te zijn van zijn hoofdkwartier in Didam naar Apeldoorn, waar hij de volgende ochtend vroeg een bijeenkomst zou hebben.

Reconstructie door de SD, foto door de Apeldoornse politiefotograaf J. MudaRauter werd per ambulance overgebracht naar het Kriegslazarett in Apeldoorn. Daar bleek dat hij onder meer een dubbel longschot, een kaakschot en een schot door zijn dijbeen te hebben opgelopen. Bovendien had hij veel bloed verloren. De Sicherheitsdienst (SD) begon 's ochtends direct met een onderzoek en kwam al snel tot de conclusie dat het ging om een aanslag door het verzet. Rauter, overtuigd dat de aanslag doelbewust op hem was gericht, herkende Geert Gosens van een foto als een van de daders. De SD in Zwolle formeerde een speciaal rechercheteam dat zich met het onderzoek zou gaan bezighouden. In de herberg werd een ruimte ingericht als verhoorkamer. Slechts een van de omwonenden gaf aan schoten te hebben gehoord...  

Todeskandidaten

SS-Brigadeführer Schöngarth nam Rauters taken over en wordt over het algemeen verantwoordelijk gehouden voor de uitvoering van de represaillemaatregelen. Het was een gevreesde vergeldingsmaatregel, ingesteld door Rauter zelf, waarbij zogenaamde "Todeskandidaten" werden gefusilleerd. Todeskandidaten waren veelal politieke gevangenen die om het minst of geringste ter dood waren veroordeeld, waarna vervolgens tot een geschikte gelegenheid werd gewacht om het vonnis ten uitvoer te brengen. Verschillende SD-commandanten in het land kregen de opdracht om in totaal voor tenminste driehonderd Todeskandidaten te zorgen. In Amsterdam kwam de beruchte SD-commandant Willy Lages 'slechts' tot een aantal van negenenvijftig Todeskandidaten, hoewel zijn opdracht was vijfenzeventig man te leveren. Drieënvijftig van hen werden in de vroege ochtend van 8 maart gefusilleerd. Zes Todeskandidaten werden gefusilleerd in Fort De Bilt bij Utrecht. Een lid van het executiecommando tekende na mei 1945 aan dat er naast de zes Todeskandidaten nog eens elf mannen waren doodgeschoten die dag in Fort De Bilt. Op de Waalsdorpervlakte werden naast zevenentwintig Todeskandidaten ook elf andere gevangenen gefusilleerd. In Amersfoort werden, even buiten het Durchgangslager, negenenveertig Todeskandidaten gefusilleerd. Maar op de plek van de 'aanslag', bij De Woeste Hoeve, zouden uiteindelijk honderdzeventien mensen gefusilleerd worden. Deze Todeskandidaten kwamen uit gevangenissen in Assen, Zwolle, Almelo, Colmschate, Doetinchem en Apeldoorn.

De gevangenen werden in de avond en 's nachts naar Apeldoorn gebracht, waarna ze om half zeven in de ochtend van 8 maart in bussen en vrachtwagens in de richting van De Woeste Hoeve vertrokken. Bij aankomst stond het vuurpeloton al te wachten. Het bestond uit ongeveer vijftig Duitsers van de Waffenschule der Ordnungspolizei, gelegerd in Amersfoort. De gevangenen werden in groepen van twintig op een aanhanger naar de executieplaats gebracht, alwaar ze de reden van de executie werd voorgelezen. Vervolgens werden ze geëxecuteerd. Vijf minuten later stond een volgende groep hetzelfde lot te wachten. Mannen die niet meteen dood waren, werden aan na afloop alsnog door enkele schoten om het leven gebracht.

De Apeldoornse verzetsgroep waarvan de leden verantwoordelijk waren voor de 'aanslag' op Rauter, hoorde dat de Duitsers represailles zouden nemen en vertrok naar De Woeste Hoeve om mogelijke executies te voorkomen. Maar toen de groep, bewapend en al, arriveerde, was een groep van honderdvijftig man Ordnungspolizei en Waffen-SS bezig de honderdzeventien gefusilleerde slachtoffers langs de kant van de weg te leggen. Daarna werd de weg weer opengesteld en werden passanten gedwongen langs de slachtoffers te lopen, soms meerdere keren.

Vrijwel meteen kwam de geruchtenstroom op gang. Er was onduidelijkheid over het aantal slachtoffers en de identiteit van de slachtoffers. Sommige vreesden dat de slachtoffers toevallige voorbijgangers waren, anderen vermoedden dat het om gevangenen ging uit Kamp Amersfoort. 

De reacties

In de dagen na de gebeurtenissen bij De Woeste Hoeve, maar ook elders in het land, verschenen berichten in de illegale pers waarbij werd getwijfeld aan de Duitse lezing dat de aanslag zou zijn uitgevoerd door het verzet. In het verzet waren ook vragen gesteld, maar daar werd snel duidelijk dat er geen sprake was van een geplande aanslag op Rauter. Iets waar Rauter zelf wel van overtuigd was. De Duitsers op hun beurt waren echter niet al te scheutig in de berichtgeving over de aanslag op Rauter. Misschien ook wel logisch, aangezien ze niet graag wilden toegeven dat de hoogste politie- en SS-chef van het land zich vrijwel onbeschermd verplaatste. Men mocht zo eens op een idee komen tenslotte. De Duitsers bleven volhouden dat het om een bewuste aanslag ging, maar het is onwaarschijnlijk dat het verzet wist dat Rauter zich zonder enige bewaking langs de bewuste locatie zou verplaatsen. En gezien de aanwezigheid van de nabij gelegerde Duitse troepen, zou een meer afgelegen locatie voor een aanslag op Rauter logischer zijn geweest, een vuurgevecht zoals nu was voorgevallen is nooit de bedoeling geweest. Uiteindelijk mocht men van geluk spreken dat de nabij gelegerde Duitsers uit angst niet naar buiten durfden te komen.

In Het Parool van 17 maart werd de aanslag op Rauter een voorwendsel genoemd. "Intusschen is het hoogst twijfelachtig, of de aanslag door Nederlanders werd gepleegd. De leiders der verzetsbeweging hebben er geen opdracht toe gegeven. Het is veeleer aannemelijk, dat de schietpartij door Rauter's vijanden uit de Wehrmacht of door NSB-ers werd georganiseerd of dat een der vele groepjes Duitsche deserteurs, die plunderend en roovend over de Veluwe trekken, voor de schoten verantwoordelijk is." In Het Parool van 27 maart leek men overtuigd van een complot van Duitse officieren en dat de SD daarom geen belang had bij het oplossen van de zaak.

Het verantwoordelijke verzet was ook niet genegen om hun daden aan de buitenwacht mee te delen. Nu het oorlogseinde naderde was het belangrijk de gewone mensen niet tegen zich in het harnas te jagen. Ze konden tenslotte alle steun gebruiken om het de bezetter zo lastig mogelijk te maken. Na de oorlog werd, met name door de publicatie Ik draag u op (1946) over het Apeldoornse verzet, duidelijk wie achter de zogenaamde aanslag op Rauter zaten. Wel moet gezegd worden dat vrijwel alle verslagen over de bewuste gebeurtenis die nacht bij Woeste Hoeve zich baseren op het enigszins gekleurde ooggetuigenverslag in Ik draag u op

Het massagraf

In de middag van 8 maart kreeg de lokale politie opdracht van de SD de lichamen van de gefusilleerden te begraven op begraafplaats Heidehof in Ugchelen. Zonder identificatie werden mannen in een vijftig meter lang massagraf begraven. Wel werden ze begraven in de volgorde waarin de mannen naast elkaar hadden gelegen bij Woeste Hoeve. Aangezien de mannen waren gefusilleerd in de samenstelling waarin ze in Apeldoorn waren gearriveerd, kon men in ieder geval afleiden uit welke gevangenis de slachtoffers afkomstig waren.

Op 25 april, een week na de bevrijding van Apeldoorn, werd begonnen met het opgraven van de slachtoffers en de identificatie. Gemiddeld deed men vijftien opgravingen op een dag. Bij de identificatie werden bijzondere kenmerken van de slachtoffers en hun kleding genoteerd. Voorwerpen als ringen, papieren werden met een stukje afgeknipte kleding in genummerde zakjes bewaard.

Dagelijks kwamen nabestaanden naar de Heidehof in de hoop iemand te vinden. Na identificatie of na het vastleggen van de kenmerken werden de slachtoffers in een kist herbegraven in een nabijgelegen grafveld. Daar werden de honderdzeventien slachtoffers in drieëntachtig graven begraven. Wanneer nabestaanden zich meldden, werd de kist opgegraven en kreeg het slachtoffer een rustplaats in de plaats van herkomst. Na een vijftal weken waren zestien slachtoffers nog niet geïdentificeerd. In diverse kranten verschenen advertenties met een oproep. Op 18 juni verschenen zelfs uitgebreide signalementen van dertien personen. Eind juni waren er nog slechts drie ongeïdentificeerde slachtoffers. Uiteindelijk zouden twee slachtoffers ongeïdentificeerd blijven. Tot in 2009 na jaren van onderzoek en via een dna-test bleek dat één van de slachtoffers de Poolse gevechtspiloot Czeslaw Oberdak was. Eind 2009 werd hij met militaire eer bijgezet in het familiegraf in Krakau (Polen).

Aan het Woeste Hoevelaantje links het grafmonument voor Jacob de Boer.In maart 1950 lagen nog dertien slachtoffers begraven in het oorspronkelijke grafveld. Deze zijn toen herbegraven in de grafnummers 1026 tot 1038. Het pad waaraan deze graven liggen, kreeg de naam 'het Woeste Hoevelaantje'. Op 2 november 1982 werden negen van de dertien slachtoffers overgebracht naar Ereveld Loenen. Daar werden ze, op uitdrukkelijk verzoek van een nabestaande, in dezelfde volgorde begraven als aan het Woeste Hoevelaantje. In juni 2006 liggen nog vier slachtoffers begraven aan het Woeste Hoevelaantje. Slechts op het graf van een van hen, Jacob de Boer, is een grafsteen geplaatst. Helmut Seyffards, Jean G. Joosten en F.A. Molijn hebben geen grafsteen. 

De betrokkenen

Rauter zou in Duitsland van zijn verwondingen herstellen en pas na de oorlog weer terugkeren naar Nederland voor zijn proces. Hij werd ter dood veroordeeld en op 25 maart 1949 geëxecuteerd op de Waalsdorpervlakte. De locatie van zijn graf is een staatsgeheim, maar ligt vermoedelijk op een Duits soldatenkerkhof.

Schöngarth, die eindverantwoordelijk werd gehouden voor de represailles, werd ter dood veroordeeld en opgehangen in Duitsland omdat hij in november 1944 in Twente opdracht had gegeven een bemanningslid van een Brits vliegtuig dood te schieten.

Twee leden van de groep Gosens overleefden de oorlog niet. Toen de Duitsers een week na de gebeurtenissen bij Woeste Hoeve een grote razzia hielden in de bossen tussen Eerbeek en Arnhem, kwamen Pruis en Kempfer een Duitse patrouille tegen terwijl ze wapens en munitie probeerden te verplaatsen. Karel Pruis kwam bij het daaropvolgende vuurgevecht om het leven en werd later dood gevonden in de Imbosch. Hij ligt begraven op de Gemeentelijke begraafplaats Heiderust te Rheden (grafnr. 595) Aangenomen wordt dat Herman Kempfer ook is omgekomen bij het vuurgevecht, maar zijn lichaam is nooit gevonden. 

Het monument

Kruis met houten bordOp 21 juli 1945 werd, op initiatief van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS), een eenvoudig monument onthuld vlakbij de executieplaats. Het monument bestond uit een houten kruis op een voet van zwerfkeien. Op een houten bordje de tekst: 'Op 8-3-'45 werden hier 117 Vaderlanders door de Duitsche overweldigers, op gruwzame wijze vermoord.'

Bij de plechtigheid vormden BS-leden van de afdelingen Loenen en Apeldoorn een erewacht. De commandant van de BS afdeling Loenen hield een korte toespraak, waarna het monument werd overgedragen aan het gemeentebestuur van Apeldoorn. De burgemeester van Apeldoorn hield ook een toespraak en besloot met de woorden: 'Tot ver in het nageslacht zal dit gedenkteken door de burgerij van Apeldoorn in ere worden gehouden.'

In 1947 legde koningin Wilhelmina bij een plechtigheid op 4 mei een bloemstuk in de vorm van een kussen neer, met daarop het verzetskruis in bloemen.

In 1948 gaven enkele nabestaanden aan dat ze graag een plaquette wilden bij het monument met de namen van de gefusilleerden en een zitbank.Monument met bronzen plaat De gemeenteraad ging om onduidelijke redenen niet in op het verzoek: 'De raad acht het wenselijk geen namen bij het monument te publiceren, een en andere ter wille van een drietal niet nader te noemen personen.' Wel werd het houten bordje met het opschrift vervangen door een bronzen plaat. Hierbij werd de tekst iets gewijzigd: '117 vaderlanders werden hier op 8 maart 1945 door de Duitse overweldiger op gruwzame wijze vermoord.'

Op 8 maart 1970 vond de laatste officiële herdenking plaats. Wellicht dacht men na 25 jaar genoeg herdacht te hebben. In 1979 werd wel het oorspronkelijke kruis vervangen door een groter exemplaar. Er werd alsnog een zitbank geplaatst en een parkeerstrook aangelegd. Maar nog steeds werden de namen van de slachtoffers niet vermeld.

Huidige monument met glazen plaat met namenToen in 1987 het monument werd geadopteerd door de basisschool De Touwladder, kreeg de jaarlijkse herdenking weer een vervolg. Tegelijkertijd werd door persoonlijke initiatieven duidelijk dat er nog steeds behoefte was aan een nieuw monument, waarbij ook de namen van de slachtoffers vermeld zouden worden. In 1991 werd de Stichting Monument Woeste Hoeve opgericht en kozen nabestaanden voor een ontwerp van kunstenaar Hans Morselt. De politiek besliste echter anders en koos voor een ontwerp van de Apeldoornse kunstenaar T. Verrips. Op 4 mei 1992 werd het monument onthuld door de toenmalige Commissaris van de Koningin in Gelderland, Jan Terlouw.

Het monument bestaat uit het grote houten kruis uit 1979, geplaatst op een voetstuk. glazen_plaatAchter het kruis een door metaal omlijste glazen gedenkplaat met in alfabetische volgorde de namen van de honderdvijftien bekende slachtoffers.

Het kruis en de plaat worden omgeven door een metalen constructie van pijpen. Voor het monument ligt een pleintje met rode bakstenen en een tweetal zitbanken. In het pad naar het monument ligt een gedenksteen met een gedicht van de Duitse theoloog Dietrich Bonhoeffer. Dietrich Bonhoeffer werd, vlak voor de bevrijding, op 9 april 1945, op persoonlijk bevel van Hitler in het concentratiekamp Flossenbürg om het leven dood gebracht.

 

Literatuur

  • Dr. L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog - Deel 10b Het laatste jaar II Eerste Helft (p. 418-427) (Amsterdam, 1981)
  • Henk Berends, Woeste Hoeve - 8 maart 1945 (Kampen, 1995)
  • A.M. Overwater, De gevallenen in de forten van Utrecht - 1942-1945 (Barendrecht, 1997)
  • N.N., Ik draag u op (Apeldoorn, 1946)
  • Ron Maat, Anne Boer, 'Drama Woeste Hoeve verder ontrafeld: Pool eindelijk thuis'in De Stentor 10 december 2009

 

Bronnen

 


Geschreven: 21 juni 2006
Aangepast: 25 maart 2018
Auteur: René ten Dam
Categorie: Grafmonumenten

 

In de Tweede Wereldoorlog zijn honderden, misschien wel duizenden mensen om het leven gebracht op verlaten plekken in bossen of duinen. Soms kregen deze mensen vervolgens een laatste rustplaats op een plaatselijke begraafplaats, maar veelal werden ze ter plekke begraven. Na de oorlog kregen ze vaak alsnog, na een fatsoenlijke en eervolle herbegrafenis, een graf op een begraafplaats. Het gemeenschappelijke graf van Ynze Dikkerboom en (Chris)Tine van Heesch in het bos bij Harfsen is een uitzondering.