Gemiste kansen maken dat we weinig weten over de ouderdom van de oorspronkelijke kerk en kerkhof van Baarlo. De eerste gemiste kans was in 1875 toen de middeleeuwse kerk werd afgebroken en er een nieuwe gebouwd werd naar ontwerp van Pierre Cuypers. Er werd nauwelijks onderzoek gedaan en veel oude grafstenen verdwenen onder de grond of werden kapot geslagen. Nadat in 1944 de kerk grondig vernield was door de Duitsers werd besloten een nieuwe kerk te bouwen. Wederom was er geen tijd of geld voor onderzoek. Maar Baarlo had een nieuwe kerk en zou ook al snel een nieuwe begraafplaats krijgen. Tijd om achterom te kijken naar het oude kerkhof was er niet. Dat gebeurde eigenlijk pas aan het eind van de twintigste eeuw.
Oudste sporen
Kerk en kerkhof van Baarlo dateren ongetwijfeld uit de middeleeuwen, maar voor zover bekend wordt de kerk pas in de zestiende eeuw vermeld. Dat er bij Baarlo al vroeg mensen woonden, tijdelijk of permanent, blijkt uit de grafheuvels ten westen van het huidige dorp. Ook de Romeinen lieten sporen na, maar echt onderzoek is nooit uitgevoerd. Vanaf de achtste eeuw moet Baarlo weer bewoond zijn en in latere eeuwen werden nabij kasteel Huys ende Borcht (nu kasteel d’Erp) gebouwd. De kerk vlakbij het kasteel lag op een vooruitstekende heuvel en was niet heel groot. De eigenaar van De Borcht hadden aanvankelijk twee grafkelders in de kerk. Rondom de kerk lag een nagenoeg rond kerkhof. De pastorie die aanvankelijk niet bij de kerk stond, werd in 1881 in het woonhuis aan de zuidzijde van het kerkhof gevestigd.
In de kerk bevonden zich dus tal van belangrijke grafkelders van adellijke families die nabijgelegen kastelen bewoonden. Ten noorden van Baarlo ontstond al in de dertiende eeuw kasteel de Berckt waarvan de eigenaars ook een grafkelder hadden in de kerk. Een ander kasteel was het eveneens in de dertiende eeuw opgetrokken kasteel de Raay. Ook de eigenaren van dit kasteel begroeven hun doden in de kerk. Van een vierde kasteel, Huis Scheres, dus eigenlijk geen kasteel, zijn geen sporen meer omdat dit huis pas in 1860 werd opgetrokken. De adellijke families moeten een belangrijke stempel gedrukt hebben op de kerk en het aanzien daarvan.
Nieuwe kerk
In de tweede helft van de negentiende eeuw, toen er al niet meer in de kerk begraven mocht worden, werd de kerk te klein bevonden. Al in 1859 was er een ontwerp gemaakt onder pastoor Petrus Cremers (1811-1891) door Pierre Cuypers (1827-1921) en Antonius Bolsius (1839-1874), maar de bouw kwam niet van de grond. Onder pastoor Henricus Joannes van Dijk (1813-1888) die in 1869 in Baarlo was gekomen, werden de plannen verder uitgewerkt en in 1874 kon gestart worden met de bouw. Van het ontwerp zijn nog talloze tekeningen beschikbaar zodat we een indruk krijgen van de kerk die veel meer van het kerkhof besloeg dan voorheen het geval was. Er werd overigens weinig zachtzinnig omgegaan met de oude kerkvloer, de grafkelders daar en wat men verder nog vond. Vanuit het kerkbestuur werd de heer Holtackers, metselaar van beroep, aangewezen als opzichter bij de bouw.
In 1875 kreeg pastoor Caspar J.H. Franssen (1826-1888), deken van Ittervoort, de gelegenheid om ter plekke een opname te doen van de inventaris van de oude kerk en het kerkhof. Franssen was lange tijd pastoor geweest in Indië en na terugkomst was hij in 1869 pastoor en deken in Ittervoort geworden. Vanwege zijn interesse voor oudheden was Franssen correspondent in Limburg van het “College van Rijksadviseurs voor de gedenkteekens van vaderlandsche Geschiedenis en kunst”. Franssen schreef een rapport van zijn bevindingen. Hij schetst in zijn rapport een beeld van ernstig versleten grafstenen die her en der lijken te zijn neergelegd. Fransen geeft min of meer aan waar de stenen in de kerk hebben gelegen, hun staat en waar ze op dat moment te vinden zijn. Zo beschrijft hij een steen die naast de oude toren stond. Het betrof volgens hem de steen van Baron de Rhoe die het familiegraf van de familie d’Olnes heeft gedekt. Het gaat echter om de steen voor Johanna van Merwijck, wiens familiewapen zichtbaar is. Al eerder was de grafkelder van de familie d'Olnes ingestort waarna men de kelder gevuld had en de steen tegen de torenwand opgesteld. In een ander geval vond Franssen stenen onder aan de kerkberg.
Fransen spreekt ook nog van twee grafstenen in de kerk. Een van de stenen betrof die van de familie Roffaerts met jaartal 1622. De andere steen bleek onleesbaar. Ook door Fransen zijn een aantal grafkruisen genoemd. Hij komt tot een stuk of 10 stenen, waarbij hij meldt dat van een aantal de voetstukken afgebroken zijn. In totaal heeft hij 21 grafstenen en kruisen waargenomen.
Uit het rapport van Franssen leren we dat een aantal stenen uit de kerk reeds buiten de kerk lag op het moment dat hij de kerk bezocht. Het rommelige rapport toont wel dat er ooit in de kerk grote zerken lagen, maar dat in 1875 hun oorspronkelijke situering al niet meer duidelijk was. Omdat later nog meer stenen zijn verdwenen is het rapport ook verwarrend.
De herinrichting van het kerkhof na de bouw van de nieuwe kerk werd feitelijk pas voltooid in 1890, toen onder de opvolger van pastoor Cremers de toren afgebouwd werd. Deze pastoor Godefridus Roersch (1836-1897) trad aan in 1883 en liet later de toren afbouwen. Van een latere foto weten we dat de door Franssen genoemde steen tegen de toren op zijn plaats is gebleven. Al met al werd het kerkhof er niet groter op, maar men bleef er wel volop begraven.
Nieuwe begraafplaats?
In 1869 kreeg Nederland zijn eerste Begrafeniswet. Daarin was onder meer opgenomen dat elke gemeente (of samen met een andere gemeente) een eigen begraafplaats diende te hebben. Niet lang daarna constateerde Gedeputeerde Staten van Limburg dat de kerkhoven van Baarlo, Blerick en Maasbree niet voldeden. De gemeente Maasbree diende dus een gemeentelijke begraafplaats aan te leggen. Maasbree was echter samengesteld uit de drie oude kerspels Baarlo, Blerick en Bree en de onvrijwillige samenvoeging uit de Franse tijd gaf zelfs in de negentiende eeuw nog problemen. De keuze voor een nieuwe gemeentelijke begraafplaats moest daarom gelijkwaardig aan de drie kerspels toekomen, vandaar dat gezocht werd naar een geschikt perceel bij het grenspunt van de voormalige drie kerspels. Daar kwam de begraafplaats in 1880 tot stand. In de volksmond kwam de begraafplaats al snel bekend te staan als het gereformeerde kerkhof. Veel gebruikt werd de nieuwe begraafplaats niet, dus alle inwoners van Baarlo kregen hun laatste rustplaats op het oude kerkhof. Enkele oudere grafmonumenten uit die tijd zijn vandaag de dag nog te vinden op het kerkhof. Onder deze de grafmonumenten voor pastoors Petrus Cremers en Joannes Geenen (1836-1911). Cremers was in 1888 teruggekeerd naar Baarlo.
Sommige families zagen het kerkhof steeds meer als een plek waarvan het niet zeker was hoelang de graven er gehandhaafd konden worden. Reden om andere mogelijkheden te zoeken, zo zullen de drie freules van het kasteel D’Erp moeten hebben gedacht. Zij verzochten de parochie met succes om toestemming voor het gebruik van de grafkelder aan de oostzijde van de kerkberg. Die was eerder aangelegd door het kerkbestuur maar in 1891 verkregen zij het gebruiksrecht. Daarmee was een unieke situatie ontstaan die in Nederland geen vergelijking vindt.
Kerkhof voldoet niet meer
Het kerkhof gold weinig als een heilige plaats, getuige het feit dat er constant graven moesten verdwijnen voor uitbreiding van de kerk. Dat gebeurde wederom in 1930-1931 toen onder pastoor Clement Baert (1857-1930) een vergroting van het koor gemaakt werd. Daarbij werd ook centrale verwarming aangelegd. Vanwege de uitbreiding zullen wederom enkele graven verloren zijn gegaan.
Nadat in november 1944 de kerk door terugtrekkende Duitsers was opgeblazen, bleef Baarlo achter met een enorme puinhoop. De schade was dusdanig dat direct besloten werd de kerk niet te herbouwen, maar een geheel nieuwe op te trekken. Er werd een noodkerk ingericht in het in 1929 gebouwde Patronaatsgebouw dat echter al snel te klein bleek. De nieuwbouw liet even op zich wachten, maar voordat de werkzaamheden startten werd de berg puin en het kerkhof geruimd, voor zover nodig voor de bouw. Wetenschappelijk onderzoek heeft op geen enkele wijze plaatsgevonden. Er zijn geen opgravingen gedaan naar voorgaande kerken, noch zijn vondsten in de vloer opgetekend, gefotografeerd of op andere wijze beschreven. Dit is deels te wijten aan het feit dat op dat moment tientallen andere kerken werden herbouwd waarmee hetzelfde was gebeurd als met de kerk in Baarlo. Bij het vrij maken van de bouwruimte werden verschillende grafstenen aan het licht gebracht die mogelijk in 1875 bij de bouw van de kerk onder de grond waren gelaten. In 1948 werd bekend dat architectenbureau A. Swinkels de nieuwe kerk zou gaan ontwerpen. Al snel werd duidelijk dat de nieuwe kerk wederom veel ruimte van het kerkhof zou vergen en dat eigenlijk de ruimte onvoldoende was. Nog in januari 1949 werd op het kerkhof de overleden pastoor Joannes Goldschmitz (1885-1949) begraven. Door een schenking van 1 hectare land eind 1949 door barones Marie Madeline D’Erp werd de parochie gered. Het stuk grond lag ten oosten van het kasteel en werd niet lang daarna geschikt gemaakt door dorpsbewoners zelf.
De nieuwe begraafplaats kon in 1950 in gebruik genomen worden. Goldschmitz was daarmee een van de laatste die op het kerkhof begraven werd. In 1950 werden verschillende grafstenen en stoffelijke resten overgebracht naar de nieuwe begraafplaats. In 1952 werd de nieuwe kerk, hoewel nog niet helemaal gereed gewijd. In 1955 was ook de toren klaar en vanaf toen had het kerkhof ongeveer zijn huidige omvang. Hoewel in 1960 in het graf van de familie Janssen nog een bijzetting plaatsvond van Josephine Christine Neuhuys, de vrouw van Mathieu Janssen, brouwer en rentmeester van de familie Van Erp, is niet duidelijk of het kerkhof ooit formeel gesloten is. Wel is duidelijk dat het kerkhof nadien verwaarloosd raakte.
Kerkhof beschermd
In 1961 werd door historicus J. Belonje een lijst gepubliceerd van grafstenen op het kerkhof in Genealogische en heraldische gedenkwaardigheden in en uit de kerken der provincie Limburg. Hij somt hierin 7 zerken op, terwijl 2 grafkruisen met naam en toenaam worden genoemd. Ook maakt Belonje melding van 3 verdwenen grafzerken. Dat zou overeenkomen met de 10 die Franssen noemde.
In 1969 werd in het rijksmonumentenregister het monument 26533 ingeschreven, betreffende ”Zeven oude grafstenen en zeven oude grafkruisen in de St. Petruskerk”. De monumenten waren niet opgenomen in de voorlopige lijst, maar de kerk zelf is bij het Wederopbouwproject van de RCE, begin eenentwintigste eeuw, wel in beeld gekomen, maar verder dan de lijst is de kerk niet gekomen.
Op zoek naar grafstenen
In 1985 werd door de Historische Werkgroep De Borcht in Baarlo het boek Wording en ondergang van een parochiekerk, 1868-1944 : De Sint-Petruskerk te Baarlo van architect P.J.H. Cuypers gepubliceerd. Daarin werd ook ruim aandacht geschonken aan de oude grafstenen rond de kerk. In de publicatie wordt aangegeven dat slechts vijf van de door Franssen en Belonje genoemde zerken geïdentificeerd konden worden. Een zesde werd ook gevonden, maar die kon niet gekoppeld worden aan een eerdere beschrijving. Vier van de stenen lagen aan de voet van de oude kerkhofmuur en 2 bij de trap onderaan de kerkberg. De situatie waarin de zerken lagen was bedroevend.
Waarschijnlijk op grond van de publicatie uit 1985 ondernamen in de jaren negentig van de vorige eeuw leden van de Historische Werkgroep De Borcht Baarlo actie. Er kwam een actie op gang waarbij uiteindelijk in 1995 de stenen gerestaureerd en teruggeplaatst werden. De subsidie voor herstel kwam van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RdmZ). Uitvoering van de restauratie lag bij de Brink Groep uit Eindhoven. Foto’s van voor de restauratie laten zien dat de stenen toen nagenoeg verdwenen waren in de grond.
In 2001 bezocht natuursteendeskundige Gerard Overeem van de RdmZ het kerkhof, wederom op verzoek van De Borcht. Zij bleken weinig tevreden met de in 1995 ontstane situatie en constateerden volgens hen een versnelde achteruitgang. Overeem maakte een opname van de stenen en liet ze ook fotograferen. De foto’s zijn in de beeldbank van de huidige Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed te vinden. Overeem beschreef 6 grafkruisen (niet het kruis met de priesterkelk) en vervolgens zes zerken, waarvan hij bij de eerste dubbele grafstenen vermoedde dat deze ooit rechtop hebben gestaan, wat in ieder geval bij 1 daarvan bleek te kloppen. Overeem merkte al op dat het verweringsproces van de stenen inherent is aan de natuursteen waaruit ze gehakt zijn. Hij stelde enkele herstellingen voor, waaronder het rechtop plaatsen van een van de stenen
Wat er daarna gebeurd is, is niet bekend. De stenen zijn in ieder geval niet meer aangepakt en het kerkhof is afgesloten, zodat alleen bij excursies deze nog bezocht worden. De redengevende omschrijving van het rijksmonument waarin stond dat de stenen in de kerk zouden liggen, werd niet aangepast.
De toestand nu
Een modern groen hekwerk sluit het kerkhof af van het voorplein van de kerk. Het geheel bestaat uit meerdere delen en sommige zijn niet toegankelijk. Op de noordzijde is het kerkhof in tweeën gedeeld en een oude trap vanuit de Maasstraat is afgesloten. Er liggen verschillende resten van grafstenen en een enkele staat nog rechtop. Het grootste deel van het kerkhof ligt aan de zuidzijde van de kerk en hier liggen of staan de resterende grafmonumenten. Deze zijn wel goed zichtbaar. Het betreft 6 zerken en 7 grafkruisen, alsmede een aantal jongere grafmonumenten die rondom tegen de muur staan. De oude zerken liggen op een verhoogde onderplaat en dus niet in de grond en zijn alle goed rondom te bekijken. De grafkruisen zijn tegen de kerkmuur geplaatst, maar wel los daarvan. In de kerk zelf is nauwelijks nog iets te vinden dat wijst op het funeraire verleden van de kerk. Er zijn alleen nog twee ingemetselde grafstenen te vinden, daterend uit de vroege twintigste-eeuwse. Deze stenen behoorden mogelijk bij een grafkelder voor de familie De Bossart de Lethembrouck. Dat is dan een kelder geweest die mogelijk voor 1944 buiten de kerk lag of van buiten toegankelijk was. Verder zijn er in de kerk geen grafstenen meer aanwezig. Momenteel wordt over de functie van de kerk gesproken met een aantal ondernemers. Een deel van de kerk zal voor diensten beschikbaar blijven.
De stenen
Niet alle oude stenen zijn direct leesbaar of identificeerbaar, maar vanaf de ingang van het kerkhof staan 7 grafkruisen tegen de kerkmuur. Het eerste grafkruis is voor Agnes Joesten/Joosten, overleden 5 maart 1661. Het betreft een typisch zeventiende-eeuws grafkruis zoals er nog veel in Limburg zijn te vinden. Het grafkruis bevat in de top het monogram I.H.S. met daaronder een hart met enkele pijlen erboven. De afsluitende zin luidt “Godt trost die siel” wat typisch is voor deze streek en verwijst naar Middelduitse invloeden. Het tweede grafkruis is licht beschadigd en heeft een tekst in gotisch schrift, dat veel ouder is dan de andere kruisen. De tekst volgens Franssen luidt: “Joest Mulder en Neeit van Beeile sin huisvrouw”. Waarschijnlijk klopt dit niet, maar het komt in de buurt. Belonje heeft het over “en Geert van Heerle”, wat meer juist lijkt. Het derde kruis is vrij eenvoudig maar hoog en een breuk is hersteld. Een klein deel van de steen is beschadigd, maar de tekst is goed leesbaar. Het gaat om Frans Engels, gestorven 21 augustus 1624 en zijn vrouw Elisabeth, gestorven 27 januari 1641. Ook hier bovenin het monogram I.H.S. en onderin “Godt trost die seele”. Het vierde grafkruis bevat geen tekst, maar wel een priesterbeker en behoort waarschijnlijk tot een groter monument dat deels verloren is gegaan. Dit kruis wordt door Franssen ook niet genoemd. Het vijfde kruis op de rij is ook vrij eenvoudig, wat kleiner dan de andere en een klein deel van de bovenzijde mist, maar de tekst is leesbaar. Het gaat om Berbken Ingen Foker, gestorven op 28 juli 1678, maar 1628 lijkt meer voor de hand te liggen. ‘To Boler’, zoals achter de naam staat duidt op een afkomst uit Baarlo. Het zesde grafkruis lijkt op de eerste, maar is wat minder lang. Het gaat om Hermannus Dorenbos, gestorven 2 mei 1676 en zijn vrouw Catharina Verbong, gestorven 16… den… De rest van de tekst is nooit ingevuld. Mogelijk is Catharina niet bij haar man begraven. Ze overleed in ieder geval 1679. Onderaan weer de tekst “Bidt Godt voor die Zielen”. Een deel van deze tekst is ernstig beschadigd, maar nog wel leesbaar.
Het zevende grafkruis is weer ouder, want ook deze bevat een tekst in gotisch schrift. Net als het andere kruis is de breed uitlopende voet zichtbaar. Deze steen is in 2004 herplaatst nadat ze tussen allerlei bouwpuin achter de kerk was gevonden. Het kruis is voor ‘prester to Ballre’ Merten Brouwer uit Baarlo en dateert vermoedelijk van het begin van de zestiende eeuw.
De meeste van deze grafkruisen zijn de jaren negentig boven de grond gehaald en hersteld. De volgorde van de kruisen zal in de loop der tijd gewijzigd zijn, net zoals bij de zerken. Franssen beschrijft meer kruisen, maar die zullen in het bouwpuin onder de kerk zijn gebruikt om een stevige ondergrond te verkrijgen.
Van de zerken zijn er nog zes aanwezig. Dergelijke zerken verwacht je in ieder geval niet buiten en voor Limburg is dit dan ook redelijk uniek. De eerste zerk vanaf de ingang is het exemplaar dat ooit tegen de torenmuur heeft gestaan. Hoewel een groot deel aan de linkerzijde en onderkant van de steen verdwenen zijn, is de steen goed te identificeren. Het gaat om de grafsteen voor Johanna van Merwijck. Althans het kwartierschild van Van Merwick is herkenbaar. Johanna was gehuwd met Conrad van der Horst tot de Raay, van het gelijknamige kasteel. Vermoedelijk dateert de steen van het begin van de zeventiende eeuw.
De tweede zerk in rij is dermate verweerd dat de tekst onleesbaar is. De zerk is van Doornikse steen gemaakt.
De derde zerk is, hoewel deze op verschillende plaatsen gescheurd is, beter herkenbaar. De steen is voor Gerard von Laer thoe Honlo die stierf op 15 januari 1624. Op de steen wapenschilden van de familie Van Laer en Van der Boyen met helmtekens. Meest opvallende detail zijn de skeletten die als wapendragers fungeren. In de rand nog allerlei andere kwartierschilden. Hoewel de tekst in de cartouche nu nagenoeg onleesbaar is, heeft Franssen nog de volledige tekst kunnen vastleggen.
Op de vierde zerk is de tekst nog goed leesbaar. De uitvoering is iets eenvoudiger dan de andere zerken, maar bevat tal van wapenschilden. De steen is voor Christina van Krekenbeck, gestorven op 13 september 1622. Ze was de dochter van Emond tot Oeveren en Agnes van Eijl tot Coesdonck en Berkt. Met wie ze getrouwd was, is niet duidelijk.
De vijfde zerk is vermoedelijk voor een zeventiende-eeuwse pastoor wiens naam onbekend is. Meest opvallende aan de steen is de afbeelding die opgenomen is in een centrale cirkel. Hier houdt een engel in de rechterhand een herdersstaf en in de linker een wapen. Eronder is een vlak opgenomen met daarin een kelk en een staande pijl met daarover een dwarsbalk. Franssen meldt dat de steen afkomstig is van het hoogaltaar van de middeleeuwse kerk.
De zesde zerk bestaat feitelijk uit twee zerken die tegen elkaar geplaatst zijn. Het zijn de jongste van de serie zerken. De linker steen is voor baron Willem Ernst Josef Huber D’Olne (1848-1891), de laatste van ’t geslacht, zoals aan de onderzijde te lezen is. De rechter steen is van Maria Johanna Theresia Josepha Huberta de Weichs de Wenne (1851-1930), zijn weduwe en tweede vrouw. Belonje vond deze zerken mogelijk te jong om te beschrijven.
In het rapport van Overeem stelt hij dat deze stenen mogelijk rechtop hebben gestaan, wat afgeleid kan worden van de bewerking van de zijkanten van de zerken. Ook de toevoeging aan de bovenzijde van de zerken met centraal een geglazuurd medaillon met daarin een afbeelding van Maria, wijst daarop. De familie D’Olne kwam begin achttiende eeuw in bezit van kasteel De Berckt en later verbouwden ze de Scherershof tot voornaam huis . De onderhavige Willem, zoon van de burgemeester van Maasbree, was onder meer lid van de Provinciale Staten van Limburg en korte tijd lid van de Tweede Kamer.
In 2023 is de omschrijving van het rijksmonument gecorrigeerd en zijn de zes zerken alsmede de 7 grafkruisen nu expliciet beschermd en niet meer als zijnde in de kerk, maar op het kerkhof. Daarmee is een belangrijke funeraire herinnering aan de geschiedenis van Baarlo behouden.
Met dank aan Ton van Daelen en Jan Wijnhoven van Historische Werkgroep De Borcht, Baarlo
Literatuur
- Blok, P.J. en Molhuysen P.C.; Franssen (Caspar Joannes Hubertus), in: Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek, deel 7, 1927
- Heines, Miep; Wording en ondergang van een parochiekerk, 1868-1944 : De Sint-Petruskerk te Baarlo van architect P.J.H. Cuypers, Baarlo 1985
- Rapport G. Overeem, 2001
- Transcriptie rapport Caspar Franssen, 1875 door Peter Sevriens, lid HWG de Borcht
Internet (alle geraadpleegd augustus 2023)
- Pastoorslijst Baarlo
- Foto’s grafstenen Baarlo in de Beeldbank van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
- Diverse genealogische sites