Begraafplaatsen
De stad Kampen kent een funeraire geschiedenis die teruggaat tot de eerste dagen van haar bestaan. Dat begin moet gelegen hebben in de twaalfde eeuw. Waar mensen wonen wordt ook begraven en al vroeg kende men bij de latere Buitenkerk een fors grafveld. Daar werd een kapel gebouwd die op zijn beurt weer vervangen werd door een veel grotere kerk. In de dertiende en veertiende eeuw werd in en bij kerken, gasthuizen en kloosters begraven. Acht locaties in de binnenstad zijn bekend waar tot aan de reformatie en soms nog daarna begraven werd.
Onder de rook van Leerdam ligt op de zuidelijke oever van de Linge de kleine middeleeuwse stad Asperen. Een eerste vermelding is al uit het jaar 893. De stad kwam in de dertiende of veertiende eeuw tot ontplooiing en diende van oudsher als steunpunt voor het gewest Holland tegenover de hertogen van Gelre. De eerste vermelding van een kerk is uit 1331.
De stad Leerdam ligt in een bocht van de rivier de Linge en wordt in 1143 voor het eerst vermeld als Ter Lede of Ter Leede. Het vormde een heerlijkheid van de Heren van der Lede en zou vanaf 1498 met het land van der Leede, de heerlijkheid Schoonrewoerd en het Overeind van de heerlijkheid Spijk samen het graafschap Leerdam vormen. Het gebied was eigendom van de heren Van Egmond en na het huwelijk van Anna van Egmond met Willem van Oranje in 1551 zouden de Oranjes tot 1795 als graaf van Leerdam functioneren, daarna werd het een eretitel. Het graafschap maakte formeel geen deel uit van de Republiek die in 1588 was ontstaan, wat betekende dat het eigen wetten hanteerde en regeringsvoorschriften dienden persoonlijk te worden goedgekeurd door de graaf. Om die reden was Leerdam, net als het nabijgelegen IJsselstein, Vianen en Buren, een vrijplaats voor vluchtelingen en criminelen. Onder hen ook een aantal Joden die elders schulden hadden.
Het Amsterdamse dorp Buiksloot is al eeuwenoud. Het dorp ontstond langs een noord-zuid as en de bewoners waren vooral gericht op veeteelt op het ontgonnen veen. Rond 1200 veranderde het IJ, toen nog een veenrivier, in een zeearm. Stormen deden steeds meer grond wegslaan en het boeren op het veen zorgde ervoor dat het land zakte. Toen het dorp voor het eerst genoemd werd in 1275 was het feitelijk nog een ontginningsdorp, maar in de eeuwen daarna trok de bebouwing zich samen op de dijk die rond 1300 langs het IJ was aangelegd. De eerste kerk van Buiksloot is mogelijk ouder, getuige de ligging op een ophoging op enige afstand van de dijk. In 1520 werd de kapel van Buiksloot verheven tot parochiekerk. Waarschijnlijk werd al vanaf het prille begin bij de kapel begraven, want in de verre omgeving was er geen andere begraafplaats beschikbaar.
Eind zestiende eeuw trokken Sefardische Joden vanuit Portugal naar de Noordelijke Nederlanden, op de vlucht voor geloofsvervolging door de katholieke kerk. In Portugal werden de Joden gedwongen zich tot het katholicisme te bekeren, terwijl er in de Noordelijke Nederlanden persoonlijke godsdienstvrijheid was. Het was andersgelovigen echter niet toegestaan om hun geloof in het openbaar te belijden of een begraafplaats aan te leggen.
Ten noorden van Steenwijk lag lange tijd een ruig gebied met veen, dichte bossen, hier en daar doorsneden met wat zandwegen. Deze woeste gronden werden vanaf 1818 ontgonnen. Niet zomaar, maar door een particuliere instelling: de Maatschappij van Weldadigheid. Deze maatschappij was opgericht om de toestand van de armen en lagere bevolkingsklassen te verbeteren. Door scholing en arbeid zouden zij de woeste gronden ontginnen en daarmee voor zichzelf een beter bestaan verschaffen. Er werden verschillende kolonies gesticht en die werden voorzien van scholen, kerken en ook begraafplaatsen.
Hoewel de Joodse gemeente nooit groot was in Gennep, was er eind achttiende eeuw al een eigen begraafplaats. Er wordt in verschillende bronnen melding gemaakt dat de weinige Joden die in het stadje woonden, lange tijd onder de Joodse gemeente van Sittard vielen. Ook de Joodse gemeenten van Roermond en Venlo vielen in eerste instantie onder Sittard. Vanzelfsprekend was Sittard voor het begraven van overledenen wel heel ver weg. Weliswaar wordt er in 1842 in Gennep formeel melding gemaakt van een Joodse begraafplaats, maar dan is die zeker al vijftig jaar oud.
Al in de middeleeuwen was Nijmegen een belangrijke stad voor Joden. Dat had ongetwijfeld te maken met de bereikbaarheid van de stad via de Waal, de nabijheid van het Duitse achterland en dat de stad een knooppunt van handel was. In bronnen uit de veertiende eeuw zijn talloze verwijzingen te vinden naar Joodse burgers in de stad. Zo wordt er in 1335 ene Salomon van Nijmegen genoemd in de archieven van Keulen. Ook uit belastingbetalingen aan de Hertog van Gelre uit de veertiende eeuw weten we dat er in Nijmegen Joden woonden.
Aan het zicht onttrokken door bomen ligt ten oosten van Vorden, nabij de buitenplaats Wildenborch, een kleine begraafplaats aan een zandweg. Omheind door eenvoudige houten palen met prikkeldraad en een dubbel ijzeren hekwerk ligt hier een deel van de Joodse geschiedenis van het Gelderse dorp. Die Joodse geschiedenis bestrijkt maar een korte periode, van het einde van de achttiende eeuw tot ongeveer 1930.
In Oegstgeest staat op de hoek van de Lijtweg en de Louise de Colignylaan en aan het begin van de oude Hofdijck een eenzame pilaar binnen een klein plantsoen. Twee hoge bakstenen pijlers, bekroond met zandstenen siervazen, met daartussen een dubbel hekwerk geven toegang tot het kleine perceel. Op de pilaar staat de tekst ‘Daniel Wyttenbach, civis Bernas’. Tot 1830 stond hier het buitenhuis D’ Hoogen Boom. Het enige wat daarvan nog rest in een druk bebouwde omgeving is het voormalige voorplein.