Al in de middeleeuwen was Nijmegen een belangrijke stad voor Joden. Dat had ongetwijfeld te maken met de bereikbaarheid van de stad via de Waal, de nabijheid van het Duitse achterland en dat de stad een knooppunt van handel was. In bronnen uit de veertiende eeuw zijn talloze verwijzingen te vinden naar Joodse burgers in de stad. Zo wordt er in 1335 ene Salomon van Nijmegen genoemd in de archieven van Keulen. Ook uit belastingbetalingen aan de Hertog van Gelre uit de veertiende eeuw weten we dat er in Nijmegen Joden woonden.
Eerste begraafplaats
In de veertiende eeuw kende Nijmegen al een Joodse begraafplaats ten zuidoosten van de toenmalige stad. Die stad was toen een stuk kleiner dan de huidige binnenstad. De exacte locatie van de begraafplaats moet gezocht worden tussen de Kronenburgertoren en de Wiemelpoort. In eerste instantie is er nog niet echt sprake van een Joodse gemeenschap, mede ook door de brute vervolgingen die Joden ten deel viel toen de Pest uitbrak. De Joden kregen de schuld van die ziekte en in 1349 werden ze uit Nijmegen verdreven. Niet lang daarna was er weer sprake van een Joodse gemeenschap en de eerste begraafplaats werd in 1382 voor het eerst vermeld.
De Joden die zich in Nijmegen wilden vestigen hadden daartoe een toelatingsoorkonde nodig. Tussen 1350 en 1450 zijn er talloze toelatingsoorkonden uitgegeven aan Joodse handelaren. Joden werden daarmee geen volwaardige burgers, want ze mochten geen land bezitten of lid worden van een gilde. Velen van hen hielden zich min of meer noodgedwongen bezig met de geldhandel. De bescherming die Nijmeegse Joden genoten onder Willem van Gulik, hertog van Gelre (1364-1402), had vooral te maken met de belangrijke rol die zij innamen in de handel. Begin vijftiende eeuw woonden er minstens 27 Joodse families in Nijmegen, deels afkomstig uit Keulen waar juist in die periode een deel van hun privileges werd ingetrokken.
Halverwege de vijftiende eeuw hadden de Joden ook een eigen synagoge in de stad, maar aan het eind van de vijftiende eeuw liep het aantal Joodse inwoners in Nijmegen weer terug. Pas halverwege de zestiende eeuw komen er weer Joden in de stad, maar omdat Karel V het Joden had verboden zich te vestigen in de Nederlanden bleven ze niet lang. Het stadsbestuur had vergeefs geprotesteerd bij Karel V, maar vanaf 1546 was het verboden voor Joden om zich op te houden in de Nederlanden.
De begraafplaats waar de Joden gebruik van hadden gemaakt, werd na het vertrek van de laatste Joden geannexeerd door de stad Nijmegen. Het stuk grond schijnt in 1596 verkocht te zijn.
Tweede begraafplaats
Nadat de Spanjaarden uit Nijmegen waren verdreven, werd de stad in 1591 protestants. Graaf Maurits van Nassau, de Staatse stadhouder van Gelre had het Spaanse garnizoen van Nijmegen verslagen en daarmee mocht binnen de stad alleen de gereformeerde religie in het openbaar worden uitgeoefend. Dat betekende dat de meeste katholieke burgers die het zich konden veroorloven, naar elders vertrokken. Rond die tijd stagneerde de Nijmeegse handel omdat het zwaartepunt van de Republiek veel meer in het westen was komen te liggen. Niettemin had Nijmegen in 1596 alweer een zodanige Joodse gemeenschap binnen haar muren dat er behoefte bleek aan een begraafplaats. Daar de oude niet meer gebruikt kon worden, kochten enkele Joden die daarvoor het kapitaal hadden bij de Kronenburgertoren een stuk grond voor een nieuwe begraafplaats. Hoewel er nog steeds een negatieve houding bestond ten opzichte van Joden werden ze niet meer vervolgd. In de tweede helft van de zeventiende eeuw nam de Joodse gemeenschap in Nijmegen in omvang toe.
De ligging van de tweede begraafplaats is tot nu nog steeds een raadsel. Naar alle waarschijnlijkheid lag deze aan de binnenkant van de vestingwerken, want in principe mocht daarbuiten niets opgericht of gebouwd worden.
Derde begraafplaats
In 1683 kocht Salomon Simons uit naam van de Joodse gemeente enkele stukken grond bij de stadsmuur nabij Mariënburg, een oud kloosterterrein. Ondanks allerlei beperkingen die aan de Joden werden opgelegd, groeide de Joodse gemeenschap in Nijmegen. De gilden vreesden concurrentie en lieten alleen Joden toe als ze ertoe gedwongen werden. Overigens moesten Joden dan nog wel heffingen betalen die talloze malen hoger waren dan die aan christenen werden opgelegd. Tevens moesten de Joden voor elke begrafenis op hun begraafplaats een afdracht doen aan de Sint Stevenskerk.
De begraafplaats werd nadien twee keer uitgebreid. De eerste keer in 1739 en de tweede keer in 1783. Om hoeveel grond dat ging, is niet bekend, maar rond 1830 had de begraafplaats een oppervlakte van 1.490 m2 met een metaheerhuis dat 12 m2 groot was. In de tijd van de laatste uitbreiding telde Nijmegen ruim 250 Joodse burgers. Dat aantal groeide daarna flink. In de periode tussen 1806 en 1811 mochten de Joden van de Franse overheersers geen gebruik maken van hun begraafplaats. In die jaren werden 51 Joden begraven op de pas aangelegde algemene begraafplaats buiten de Ziekerpoort op het voormalige exercitieterrein. Na 1829 was het niet meer toegestaan om de doden binnen de stadsmuren te begraven, maar Gedeputeerde Staten van Gelderland verleende de Joodse gemeente hiervoor ontheffing.
Dat de grootte van de begraafplaats in de loop van de negentiende eeuw niet meer voldeed, blijkt uit een foto van ± 1890. Daarop is te zien dat een gedeelte aan de zuidzijde opgehoogd is voor een tweede laag van begravingen en mogelijk was dat al eens eerder gebeurd. Duidelijk is te zien dat de begraafplaats geheel ommuurd was. De ingangspoort was fraai vormgegeven en maakte een oriëntaalse indruk.
Vierde begraafplaats
In de tweede helft van de negentiende eeuw telde de Joodse gemeente van Nijmegen zo’n 400 zielen. De bestaande begraafplaats was niet langer toereikend en in 1891 werd besloten om een nieuwe begraafplaats aan te leggen. Deze kwam te liggen in de toenmalige gemeente Groesbeek nabij het Gelderse hof op de Kwakkenberg. Niet lang daarna werd even verderop de grote protestantse begraafplaats Rustoord aangelegd. Volgens sommige bronnen werd pas in 1915 de eerste begrafenis gedaan op de nieuwe begraafplaats, maar dat lijkt gezien het grote aantal begravingen tussen 1891 en 1915 onwaarschijnlijk. Wel is een aantal grafmonumenten te vinden die later van de oude begraafplaats naar hier zijn overgebracht.
In eerste instantie kende de begraafplaats nauwelijks voorzieningen en alleen een haag rondom. In 1921 werd de entree voorzien van een aula (links), beheerderswoning (rechts) met daartussen een poort en rondom een hoge muur. Het ontwerp van dit alles was van de hand van Oscar Leeuw (1866 – 1944). De opvallende architectuur kent invloeden van het expressionisme en Art-Deco. De muur, in dezelfde donkere baksteen als de gebouwen, loopt geheel rond de begraafplaats en volgt de hoogteverschillen van het terrein. De muurvlakken heeft Leeuw telkens onderbroken door pijlers die iets boven de muur uitsteken. In de muur zijn ook een aantal torenachtige constructies opgenomen die het geheel een bijzonder aanzien geven. Leeuw heeft rekening gehouden in de constructie met toegankelijkheid voor de kohaniem (priesters). Voor de muur staat nog een haag en de ruimte tussen muur en haag is het kohaniempad.
De Joodse gemeenschap van Nijmegen groeide in de eerste jaren van de twintigste eeuw nog verder. In 1913 werd een nieuwe synagoge gebouwd. De Joodse gemeenschap bloeide en er vestigden zich in deze periode ook een aantal Joodse eigenaars van grote bedrijven in Nijmegen. Met name de families Van Zwanenberg en Van den Bergh droegen in niet geringe mate bij aan de Joodse gemeente.
Na de Tweede Wereldoorlog
Na de bevrijding van Nijmegen in 1944 werd het Joodse leven in de stad op beperkte schaal weer opgepakt. Meer dan 400 Nijmeegse Joden bleken in kampen en gaskamers vermoord. In de eerste maanden na de bevrijding zorgden geallieerde Joodse militairen ervoor dat de Joodse feestdagen gevierd konden worden, maar dat verhulde niet dat de slagkracht van de Joodse gemeenschap verdwenen was. De synagoge, ooit de trots van de gemeente, werd verkocht. Ook de oude begraafplaats kon men niet behouden. In 1962 werden de stoffelijke overschotten van de oude begraafplaats overgebracht naar de nieuwe begraafplaats. Tekenend voor de teloorgang van veel Joodse gemeenten was ook de overbrenging van de stoffelijke resten van de Joodse begraafplaats in Druten in 1961. De locaties van de overgebrachte resten zijn op de huidige begraafplaats op verschillende manieren zichtbaar gemaakt. Op de locatie van de stoffelijke resten uit Druten is nog niet zo heel lang geleden een monument opgericht met binnen een groter vlak een Davidster, gevormd uit oude bakstenen met centraal een zeshoekige tekstplaat van graniet. Aan een zijde is een venster geplaatst. Venster en bakstenen verwijzen naar de in 1977 afgebroken synagoge in Druten.
Voor de resten van de oude begraafplaats bij Mariënburg is links achterin op de begraafplaats een gedeelte ingericht. Bij het overbrengen bleek dat het in totaal ging om 1.300 graven terwijl men uitgegaan was van 500. Er bleek sprake te zijn van maar liefst drie lagen waarin begraven was. Het gedeelte waar de resten zijn herbegraven, werd voorheen afgeperkt door een lage buxushaag, maar het haagje is inmiddels verdwenen. Nu is het gedeelte herkenbaar doordat het afgeperkt is met lage palen. Op de begraafplaats verwijzen veel grafmonumenten naar familieleden die nimmer zijn teruggekeerd van de verschrikkingen gedurende de Tweede Wereldoorlog. Op deze wijze wordt hun herinnering levend gehouden.
Situatie vandaag de dag
De begraafplaats ligt vandaag de dag midden in een woonwijk die hier in de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw tot stand kwam. In 1915 had de gemeente Nijmegen dit gedeelte van de gemeente Groesbeek geannexeerd. Een hoge muur rondom scheidt de begraafplaats van de straten die erlangs lopen en samen met de hoge bomen is van de begraafplaats weinig te merken. Ook andersom waan je je achter de muur niet in een woonwijk. Langs de aangrenzende Postweg en Kwakkenbergweg staan veel bomen. Met overhangende takken wordt rekening gehouden, zodat de kohaniem altijd de begraafplaats kunnen betreden. Het terrein loopt naar achteren steeds breder uit. Bij de ingang is de begraafplaats 19 meter breed maar achterin loopt dat op tot ruim 60 meter. Bij de ingang is een fraai smeedijzeren hekwerk geplaatst dat goed past bij de architectuur van de gebouwen. In de muur van de aula zijn twee marmeren zerken opgenomen. Deze zijn overgebracht van de oude begraafplaats en dateren van het eind van de achttiende eeuw. De zerken zijn voor het echtpaar Cohen-De Jong en zijn geheel gesteld in het Hebreeuws.Bij de entree van de begraafplaats zijn twee marmeren zerken te vinden, afkomstig van de oude begraafplaats.
Het centrale middenpad van de begraafplaats bestaat uit gras, net als de rest van de begraafplaats en is aangezet met taxus. Voorheen heeft hier ook een laanbeplanting gestaan van dennen. De droogte van de laatste jaren betekent dat de bodembedekking veranderd. Daar probeert men nu zoveel mogelijk van te laten staan, zodat er wat meer bodemeigen planten terugkomen die de bodem blijvend bedekken. Alle grafmonumenten, zo’n 350 stuks, liggen of staan in het gras. De variatie in grafstenen is groot. Aan de linkerzijde staan veel eenvoudige hardstenen stèles, waarvan veel met een rand rondom het graf en een bedekking van grind. Rechts is het beeld wat meer gemengd en hiertussen bevindt zich ook een groot aantal granieten grafmonumenten. Tussen de grafmonumenten bevinden zich ook kleine steentjes met alleen een naam. Mogelijk waren er voor de families onvoldoende middelen om een steen te bekostigen of is het origineel verloren gegaan. De grafmonumenten verkeren over het algemeen in goede staat en de teksten op de stenen zijn goed leesbaar.
De stenen vormen een waar archief. Veel stenen bevatten naast een Hebreeuwse tekst ook een Nederlandse. Daar is bij sommige te lezen waar de overledene geboren was en waar overleden. Dat levert het inzicht op dat veel Joden die in Nijmegen woonden, niet uit de stad kwamen maar zich daar later vestigden. Bij veel van de genoemde sterfplaatsen zoals Auschwitz en Bergen-Belsen komen herinneringen naar voren aan de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog. Dat maakt deze begraafplaats naast rustplaats ook tot een plaats van herdenking en bezinning.
Literatuur
- Burg, Jem van den; Joden in het Land van Maas en Waal en het Rijk van Nijmegen, in: Tweestromenland. Maas en Waals Tijdschrift voor streekgeschiedenis, nr. 97, jaargang 1998/III
- Michman, Jozeph, Hartog Beem en Dan Michman, Pinkas; Geschiedenis van de joodse gemeenschap in Nederland, Amsterdam 1999.
Internet
- Stenen Archief (geraadpleegd op 6 juni 2022)
- Diverse artikelen via Delpher (geraadpleegd op 6 juni 2022)
- Joods leven op MijnGelderland (geraadpleegd op 6 juni 2022)
- Joodse gemeente te Nijmegen op Huis van de Nijmeegse Geschiedenis (Geraadpleegd op 6 juni 2022)