In de jaren zestig van de negentiende eeuw leidde de opleving van de katholieke kerk in Nederland niet alleen tot de oprichting van talloze nieuwe parochies, verenigingen, kerken, kloosters en begraafplaatsen maar ook tot strijd. Die strijd bracht talloze jonge jongens naar Italië waar sommigen voor altijd bleven. Anderen kwamen terug naar de dorpen en steden waar ze vandaan kwamen, maar de herinnering aan hun strijd bleef. Dat vinden we terug in de begrafenissen van de oud-zouaven en ook in de nog resterende grafmonumenten van deze groep.
Een terugkerend fenomeen voltrok zich in de jaren na terugkomst als er een wapenmakker overleed. Van veel van die begrafenissen zijn beschrijvingen bewaard gebleven. In april 1885 overleed de oud-zouaaf Gerardus Menting (1845), inmiddels gehuwd en bakker in Rotterdam. In de annonce in de krant werd geen melding gemaakt van het feit dat Menting zouaaf was, noch de reden van overlijden. De uitvaart vond plaats op een net nieuw gedeelte van de Sint Laurentiusbegraafplaats in Rotterdam. Op de kist van Menting lag diens uniform met het Mentana-kruis. Leden van de Rotterdamse zouaven-vereniging waren aanwezig en droegen de slippen van het lijkkleed. Hun banier was over de kist gedrapeerd. De voorzitter van de Zouaven-vereniging prees de rol van Menting als soldaat van Pius IX. Volgens de Maasbode van 16 april 1885 had zich een flinke menigte verzameld die met stille eerbied de begrafenis gadesloeg. Begin mei betuigde de weduwe haar dank aan iedereen die zijn deelneming had betuigt bij het overlijden van haar man en speciaal de hoofdafdeling Rotterdam van het Nederlands-Belgisch Zouaven-comité.
In maart 1890 vond de begrafenis plaats van oud-zouaaf Laurens Jacquemijns (1842) in het bijzijn van zijn wapenbroeders. Veertien oud-zouaven droegen de lijkkist en de stoet werd vooraf gegaan door een oud-zouaaf in uniform. Jacquemijns was geboren in Gorinchem, maar woonde voor zijn overlijden in Tilburg waar hij kleermaker was. Niet duidelijk is op welk kerkhof Jacquemijns begraven werd, maar een graf uit die tijd met een dergelijke naam is vandaag de dag niet meer te vinden. Ook het graf van Menting in Rotterdam is niet meer aanwezig.
Van veel begrafenissen die destijds met veel belangstelling plaatsvonden, zijn geen sporen meer te vinden. Zo is het graf van koopman Jan Meijer (1841) in Tongelre niet meer te vinden. Hij werd in september 1891 begraven aldaar in het bijzijn van een deputatie van de Helmondse Zouavenbond.
Wat de meeste begrafenissen met elkaar verbindt is dat er in de meeste gevallen een delegatie van een van de vele Zouavenbonden aanwezig was met een omfloerst vaandel. Ook werd er altijd door oud-krijgsmakkers gesproken aan het graf. Dergelijke begrafenissen waren uitzonderlijk, zo blijkt uit de verslaglegging uit die tijd. Van lang niet alle beschreven begrafenissen is meteen duidelijk waar deze plaats hebben vonden. De toon van de artikelen is veelal lovend en met de strekking dat deze strijders bij God hun loon zullen ontvangen. Opvallend is ook een aankondiging in De Noord Brabanter van 29 juli 1898. Daarin worden de Zouaven van ’s-Hertogenbosch en omstreken opgeroepen zoveel mogelijk in uniform de begrafenis bij te wonen van Jan T. Herwegh (1833). De begrafenis zelf is niet in de kranten terecht gekomen. In sommige dorpen was de begrafenis van een zouaaf een gebeurtenis zoals men in jaren niet gezien had. Zo werd de begrafenis van Henricus Waeyen (1844) in Haelen in mei 1902 beschreven als een begrafenis zoals men daar zelden ziet. Dat had ook te maken met de opkomst van 25 strijdmakkers en de voltallige oude schutterij die meeliep in de gang naar de begraafplaats.
Opvallend bij begrafenissen in Limburg is de rol van Johann Jacob Küppers (1848-1916). Hij was vanaf 1892 voorzitter van de Limburgse Zouavenbond en vanaf 1895 ook van de Landelijke Algemene Nederlandse Zouavenbond. Hij sprak in die hoedanigheid bij menige begrafenis. Hoewel Küppers slechts korte tijd in Rome was geweest, was het vooral diens inzet voor de zouaven nadien die hem bekendheid gaf. In mei 1916 overleed Küppers en werd hij begraven op het oude kerkhof van Roermond. In de advertenties van zijn overlijden en de verdere berichtgeving werd uitgebreid ingegaan op diens verdiensten, medailles en ordes waar hij toe behoorde. Op het graf van Küppers, waar later ook zijn vrouw Johanna Kirchner (1854-1931) werd bijgezet, staat een fors beeldhouwwerk. Het betreft een manshoog beeld van Küppers met aan zijn voet zijn vrouw op haar knieën. Het beeldhouwwerk is vervaardigd door de Roermondse beeldhouwer Jean Geelen (1852-1926). Opvallend is de wijzende hand van de uitbeelding van Küppers, richting Rome, met op de sokkel de uitspraak ‘La vrai force est là’, oftewel ‘Daar is de ware kracht’. In 2002 werd het grafmonument aangewezen als rijksmonument als onderdeel van het complex ’t Oude Kerkhof. Het is tot op heden het enige monument voor een zouaaf dat bescherming geniet op rijksniveau.
Meer dan vijftig jaar na het opheffen van de pauselijke zouaven waren er in kranten steeds meer berichten te lezen in de trant van ‘de laatste oud-zouaaf’, enz. Zoals bij de begrafenis van Franciscus Vinckx (geboren 1844) in Roosendaal in 1922. Diens begrafenis werd in de kranten bericht als zijnde ‘De laatste Roosendaalsche oud-zouaaf”. Vinckx was 78 jaar geworden. In de loop der jaren werd de berichtgeving korter en er werd minder melding gemaakt van groots vertoon. Uit de berichtgeving komt meer en meer naar voren dat de geschiedenis de zouaven aan het inhalen was. Een enkele keer werd nog wel flink uitgepakt, maar uit de korte verslagen blijkt dat er nauwelijks nog strijdbroeders aanwezig zijn bij de begrafenissen. Alleen daar waar nog grotere groepen oud-zouaven in de buurt woonden, waren er nog wel een aantal aanwezig, zoals bij de begrafenis van de oud-zouaaf Antonius Marinus van der Spek (1850). Van der Spek was geboren in Den Haag, trouwde in 1875 met Petronella Sijmens en kwam in 1912 in Kralingen terecht. Van beroep was hij scheepstimmerman. Bij zijn begrafenis op het kleine kerkhof bij de Lambertuskerk in Kralingen waren nog zes oud-strijders aanwezig en op de kist lag het zouaven-uniform van Van der Spek. In hoeverre er een monument op zijn graf heeft gestaan is niet bekend, want in 1944 werd een dochter hier begraven en daarna is er waarschijnlijk een nieuwe steen geplaatst, of het was de eerste steen. De resten van Van der Spek en zijn vrouw liggen hier waarschijnlijk nog wel begraven. Het bidprentje van Van der Spek is in ieder geval bewaard gebleven.
De laatste Schijndelse zouaaf, Martinus Speeks (1844), overleed in 1934, net als Henricus Rooyakkers (1848) uit Helmond. Bij de begrafenis van de laatste waren enkele jonge jongens gekleed in een zouaven-uniform en een zoon van een andere oud-zouaaf droeg het vaandel van de Zouavenvereniging. Bij steeds meer begrafenissen speelden de zonen van de oud-zouaven een representatieve rol.
De laatste Haagse oud-zouaaf, J.L. Sondaar (1850) overleed in 1938 en werd begraven op Sint Barbara. De kist van Sondaar was gedekt met de Pauselijke vlag. In 1939 waren er in heel Nederland nog twintig oud-zouaven in leven, aldus de geestelijk adviseur van de Nederlandse Zouavenbond, de eerwaarde pastoor B. van Leeuwen uit Hillegom. Diezelfde Van Leeuwen was vaak ook tegenwoordig bij de begrafenissen in deze jaren.
De begrafenis van de laatste nog levende zouaaf in Nederland vond plaats in 1946. Toen werd in Hintham het stoffelijk overschot van de 95 jaar oud geworden P.M. Verbeek (1851) ter aarde besteld. Het bericht van zijn begrafenis luidt letterlijk “De laatste zouaaf”. Die tekst is ook op zijn grafsteen in Hintham te vinden: “De laatste Nederlandse pauselijke zouaaf”.
Op de Nederlandse begraafplaatsen
Er zijn in Nederland geen graven bekend van in Italië gesneuvelde zouaven. Wel is er een enkel graf waarop een in Italië gesneuvelde zouaaf wordt herdacht. Zo wordt in Thorn op het kerkhof nog de gedachtenis levend gehouden aan de op 20 september 1870 gesneuvelde Alphons Houben. Houben was als zoon van een huisarts enigszins een uitzondering qua achtergrond, ten opzichte van mede-zouaven uit de rest van het land die uit arme milieus afkomstig waren. In Lutjebroek vinden we tegen de kerk een fors herdenkingsmonument voor de zouaaf Pieter Jong (1842) die in 1867 bij Monte Libretti om het leven kwam. De zouaaf is ten volle uitgebeeld op het monument.
Vanaf het eind van de negentiende en met name in de eerste helft van de twintigste eeuw zijn talloze oud-zouaven begraven op Nederlandse begraafplaatsen. Er zijn nog enkele tientallen grafmonumenten bekend waar oud-strijders begraven liggen. Dat betreft locaties door het hele land. De aandacht voor de graven en grafmonumenten van deze honderden mannen is gering. Uit informatie van het Nederlandse Zouavenmuseum in Oudenbosch blijkt dat ook. Slechts een handvol graven zijn bekend. Het is duidelijk dat talloze grafmonumenten allang geruimd zijn. Dat kan simpelweg te maken hebben met het feit dat niet op elk graf een monument is geplaatst, zeker niet in de negentiende eeuw of als het ging om een algemeen graf dat al na korte tijd weer geruimd werd. Bekend is ook dat een aantal van de begraafplaatsen of kerkhoven waar zouaven begraven werden, nadien buiten gebruik zijn gesteld en op den duur geheel geruimd zijn. Verder zal er, als er al een grafmonument werd geplaatst, niet altijd de vermelding van ‘Pauselijk Zouaaf’ op hebben gestaan waardoor men niet altijd wist dat het ging om een oud-zouaaf. Ook zijn er enkele tientallen voorbeelden van oud-zouaven die in de loop van de tijd het land hebben verlaten en waarvan niet bekend is wanneer of waar ze zijn overleden.
Het Zouavenmuseum heeft in ieder geval een kleine verzameling (historische) foto’s van grafmonumenten van zouaven, maar dat is lang niet compleet.
Voorbeelden van bewaarde grafmonumenten
Van pakweg 50 grafmonumenten bestaat fotomateriaal, maar van lang niet alle is duidelijk of deze nog bestaan. Hierna zullen een aantal grafmonumenten beschreven worden die vandaag de dag nog te vinden zijn op de Nederlandse begraafplaatsen. Zo is een van de oudere grafmonumenten voor een zouaaf te vinden op de rooms-katholieke begraafplaats van Winterswijk. Het betreft de steen voor Bernard Th. Grimmelt (1835-1906). Grimmelt dreef in Winterswijk een handel in wijn en likeur, die tot 1912 voortgezet werd door zijn weduwe. Op het graf van Grimmelt is een grote zerk te vinden binnen een rand waarop een smeedijzeren hekwerk is geplaatst. Lange tijd hing op het hek een bordje dat verwees naar de rol van Grimmelt als zouaaf.
In sommige gevallen was een grafmonument allang weer verdwenen totdat hernieuwde aandacht weer leidde tot de plaatsing van een nieuw grafmonument. Dat is het geval voor het hardstenen kruis op het graf van Tjalling Boermans (1847) op het kerkhof van Wytgaard. Hij kwam in 1870 terug uit Rome en werkte nadien in Wytgaard en omgeving als landarbeider. Hij bleef ongehuwd en bij zijn overlijden in 1910 zal alleen de naaste familie aanwezig zijn geweest. In 1984 liet Henk Nota, een inwoner van Wytgaard (en later pastoor van Sint Nicolaasga) een nieuwe steen plaatsen op het graf. Dat staat er tot op de dag van vandaag.
Op het kerkhof achter de kerk van Waspik ligt een fors grafmonument voor Norbertus Adrianus Dominicus Vermeulen (1850), oud-zouaaf. Vermeulen was na zijn terugkomst in 1873 getrouwd met Johanna Maria Schuurmans (1854-1909) bij wiens familie hij het brouwen van bier had geleerd. In 1873 kocht Vermeulen brouwerij De Zwaan in Waspik die hij 1895 verkocht. Hierna legde hij zich toe op de wijnhandel en woonde in Nijmegen. In 1919 kreeg hij het gouden erekruis ‘Pro ecclesia et pontifice’, dat nog steeds prijkt op het grafmonument, naast het kruis op de tombe. Hij overleed in 1920.
De grafzerk van pastoor Henricus Adolphus Romanus Kleinschmit (1846) op het kerkhof in Lonneker laat zien dat oud-zouaven na terugkomst een grote verscheidenheid aan beroepen en rollen aannamen. Meestal bleven ze betrokken bij allerlei katholieke verenigingen. Kleinschmit ging verder en werd in 1879 tot priester gewijd. Als kapelaan in Raalte was hij regelmatig aanwezig bij feesten die de zouaven-verenigingen hielden. Daarbij leidde hij in veel gevallen de Heilige mis. In 1904 werd hij pastoor in Lonneker en daar werd hij in 1921 begraven op het kerkhof naast de nieuwe kerk waarvan hij de bouwheer was geweest. Zijn graf ligt bij de priestergraven voor het kerkhofkruis. Het betreft een hardstenen zerk met daarop de typische priesterkelk en onderaan een fotoportret. Hoogst zelden bevatten priestergraven zo’n fotootje. Uiteraard is het feit dat hij oud-zouaaf was, ook vermeld op de steen.
De meeste oud-zouaven rusten op een katholieke begraafplaats. Er zijn echter een aantal uitzonderingen, zoals de graven voor oud-zouaaf en kleermaker Luitzen de Ree (1845) en schoenmaker Johannes Hijlkema (1839) op de gemeentelijke begraafplaats van Westermeer in Joure. Tot 1927 werden katholieke inwoners van Joure en omgeving begraven op die begraafplaats, dus toen zij respectievelijk in 1915 en 1923 overleden werden zij begraven op de toenmalige algemene begraafplaats van Joure. In het geval van De Ree was zijn vrouw hier al in 1900 begraven. De Ree had waarschijnlijk toen twee graven op naam gezet, want in 1912 werd hier ook dochter Alida begraven en in 1915 hijzelf. Op de twee graven staat een redelijk fors monument met een hoog kruis op een basement. De tekst op de marmeren tekstplaat is niet goed leesbaar, maar het lijkt erop dat er geen gewag wordt gemaakt van het feit dat De Ree oud-zouaaf was. Voor Hijlkema geldt dat ook zijn vrouw hier eerder begraven werd, namelijk al in 1900. In 1923 werd Hijlkema naast zijn vrouw begraven. Op beide graven staat een hardstenen stèle met onmiskenbaar katholieke signatuur. Op de stèle is voor Hijlkema de tekst “oud pauselijk zouaaf” opgenomen.
Vreemde locaties voor graven van zouaven zijn er ook. Zoals dat voor Herman Petrus Donkers (1849) in Oirschot. Donkers keerde als een van de laatste zouaven terug naar Oirschot dat 19 jongens naar Italië zag vertrekken. Donkers was laarzenmaker en trouwde in 1886. Hij was 30 jaar lang directeur van het zangkoor van de kerk en organist. Diens overlijden in 1924 werd in verschillende kranten gemeld. Door een van zijn dochters zijn een aantal spullen van Donkers geschonken aan het Zouavenmuseum. Hij zal destijds begraven zijn op de katholieke begraafplaats van Oirschot, maar vandaag de dag is het grafmonument te vinden bij de doopkapel, rechts van de toren van de kerk. Er is ook wat gesleept met een ander grafmonument voor een zouaaf, namelijk dat van Petrus Johannes van Oudenhoven (1840). Hij overleed in 1921 en kreeg een hardstenen zerk op zijn graf. In 1999 werd de zerk teruggevonden als stoepsteen voor het baarhuisje. Na deze ontdekking werd de zerk overgebracht naar het oude kerkhof, waarbij mogelijk dat van Donkers ook meegekomen is. Wederom 10 jaar later is de zerk teruggebracht naar de begraafplaats na de restauratie van de kerk. De tekst op de steen is nauwelijks meer leesbaar, maar wel vermeld is dat het hier gaat om een zouaaf. Op de begraafplaats van Oirschot zijn verder nog de grafstenen te vinden van 2 andere zouaven.
Sommige grafmonumenten zijn in de loop der tijd aangepast omdat het graf in gebruik bleef. Dat is onder meer het geval bij het grafmonument voor Simon Hooij (1847) op de gemeentelijke begraafplaats van Zaandam. Hooij werd geboren in het Kalf geboren, de katholieke enclave van Zaandam. Hij werd bakkersknecht, maar eind augustus 1869, 22 jaar oud en nog ongehuwd, ging hij naar Rome. Eenmaal terug in Zaandam, trouwde Hooij in 1873 met Betje Zondag uit Alkmaar. Het echtpaar kreeg acht kinderen en Simon bleef werken als bakkersknecht. Toen Hooij stierf in 1928 was zijn vrouw hem net voorgegaan. Beiden werden begraven op het katholieke deel van de gemeentelijke begraafplaats in Zaandam. De oorspronkelijke steen was een eenvoudige hardstenen stèle binnen een rand met grind in het grafvak. Op de steen eerst de naam van zijn vrouw en daaronder die van Hooij, met daaronder ‘Oud Pauselijk Zouaaf’. Bij de vernieuwing van de steen in 1993 is besloten de verweerde stèle te verwijderen. Onderaan de nieuwe steen is de naam van Hooij weer opgenomen met wederom de eretitel ‘oud-pauselijk zouaaf’.
In Sint Nicolaasga, van waar zeker vijf jongens naar Rome vertrokken, werd in oktober 2002 een monument opgericht ter herinnering aan de Friese zouaven. Het monument staat centraal achter op het kerkhof in een lijn van enkele tientallen bewaarde bijzondere grafmonumenten, afkomstig van geruimde graven. Pastoor Henk Nota, die eerder al zorgde voor vernieuwing van een monument in Wytgaard, was een van de drijvende krachten achter de totstandkoming van het monument. De oude grafstenen van zouaaf Spijkerman en Meijer zijn in een bakstenen muur opgenomen met centraal een tweetal granieten tekstplaten. De kleinste bevat de tekst: “Ter herinnering aan de 73 zouaven uit Friesland; strijders voor kerk, staat en paus tussen 1866-1870”. Op een tweede plaat daaronder de namen van een negental oud-zouaven, waarvan vijf begraven zijn in Sint Nicolaasga. Een van de genoemde namen in Sint Nicolaasga betreft Siebolt Lodewijks Zwart (geboren 1850). Van zijn militieregister in 1870 weten we dat Siebolt 1,73 meter lang was en bruin haar en bruine ogen had. Hij diende bij het regiment Veldartillerie. In 1888 trouwde Siebolt met Susanna Doedel, die afkomstig was uit Kuinre. Destijds was hij werkzaam als koetsier. Voor zover bekend kreeg het echtpaar twee kinderen. In 1931 staat Siebolt vermeld op een lijst van nog in leven zijnde zouaven, gepubliceerd door het Ondersteuningsfonds der Oud-Zouaven in Hillegom. Tegelijk werd gevraagd om ondersteuning van deze Oud-Zouaven. Siebolt is dan 80 en nog altijd woonachtig in Kuinre. Ook in 1933 staat Siebolt op de lijst en in 1937 behoort hij tot de laatste 41 nog in leven zijnde zouaven. In 1936 werd Siebolt weduwnaar. In 1939 behoort hij tot de laatste 23 en is dan nog steeds woonachtig in Kuinre. Begin februari 1941 verbleef Siebolt in het katholieke rusthuis van de Lyklamastichting in Wolvega. Er wordt dan abusievelijk aangenomen dat hij de oudst nog levende zouaaf in Nederland is. Enkele dagen later, op 9 februari 1941 overleed Siebolt. Hij werd begraven op de katholieke begraafplaats van Kuinre waar zijn vrouw eerder was begraven. Siebolt staat als tweede naam genoemd op het eenvoudige hardstenen kruis. De tekst “oud zouaaf” ontbreekt niet.
Het lot van de zouaven en hun graven
Zoals al enigszins blijkt uit de begrafenissen was de aandacht voor de oud-zouaven in de loop van de twintigste eeuw sterk verminderd. Van veel begrafenissen is geen bericht meer te vinden en sowieso waren de begrafenissen vanaf de jaren twintig steeds minder in het bijzijn van medestrijders. Uit onderzoek in de administratie van begraafplaats Buitenveldert komt naar voren dat daar negentien zouaven begraven zijn, waarvan drie nog genoemd worden op een grafmonument. De meeste zouaven werden begraven in een algemeen graf. Zo zal het talloze andere zouaven ook vergaan zijn. In sommige gevallen, zoals in Leeuwarden, kon door een attente beheerder een grafmonument, in dit geval van Louis Francois Bensdorp (1847) behouden blijven. Bensdorp stierf in 1934 en werd begraven bij zijn eerder overleden vrouw. Op het graf ligt een forse zerk op roef die betere tijden heeft gezien, maar nog wel heel is. Dit is een van de weinig stenen waarop niet vermeld staat dat het gaat om een zouaaf, wat ook de reden is dat de steen zomaar had kunnen verdwijnen.
Er zijn vermoedelijk nog zo’n 50 grafmonumenten van zouaven te vinden op Nederlandse begraafplaatsen. Duidelijk is dat in de afgelopen jaren verschillende elders genoemde grafmonumenten geruimd zijn. Van 45 grafmonumenten is een foto bekend. Geen enkel grafmonument is hetzelfde en niet altijd wordt vermeld dat het om een zouaaf gaat. Sommige stenen zijn later vernieuwd, zoals die in Wytgaard. De meeste stenen hebben in ieder geval met elkaar gemeen dat er een kruis op afgebeeld is of dat een kruis deel uitmaakt van het monument. Het meest uitvoerige zouavenmonument is toch wel dat van Küppers in Roermond, terecht ook aangewezen als rijksmonument.
Het verhaal van de zouaven is voor veel mensen een vergeten geschiedenis. Het idee dat Nederlanders sinds 1832 niet in een oorlog hadden gevochten, is gezien de geschiedenis in het toenmalige Nederlands-Indië al een achterhaald idee, maar dat duizenden jonge mannen tussen 1860 en 1870 ook vochten in een oorlog in Italië is al helemaal uit beeld geraakt. Behalve in Oudenbosch, waar zich het zouavenmuseum bevindt en voor de kerk een monument staat, is hun geschiedenis alleen nog op enkele tientallen begraafplaatsen terug te vinden.
Overzicht grafmonumenten Nederlandse Zouaven
Met dank aan:
- Mevrouw Marijke Zonneveld-Kouters van het Zouavenmuseum
- De heer Jan Tijdhof, secretaris begraafplaatscommissie Lonneker
- De heer Maikel Galama, familieonderzoeker en fotograaf
- Mevrouw Miriam Wiersma, begraafplaats Buitenveldert Amsterdam
- Mevrouw Jacqueline Degenkamp, begraafplaats Sint Barbara Amsterdam
- De heer J. Baltus, begraafplaats Sint Vitushof Leeuwarden
- De heer Paul Stoffels, Oirschot.
-
De heer Wim Knoops, Rotterdam-Kralingen
Literatuur:
- Bontekoe, G.A.; Pauselijke Zouaven uit Drenthe geboortig, in: Nieuwe Drentse Volksalmanak, 87ste jaargang, Assen 1969.
- Nota, H.; Een vergeten leger. Geschiedenis van de Friese Zouaven, Bolsward 2020
- Stoffels, Paul (samenstelling); De zouaven uit Oirschot. Verdedigers van de Kerkelijke Staat in de 19e eeuw, Oirschot 2018
- Timmer, Piet, Hilversumse zouaven, ‘kruisvaarders’ van hun tijd, in: Eigen Perk, nr. 4, december 2014. Tijdschrift van Hilversumse Historische Kring Albertus Perk
Internet:
- Beeldbank Beeldbank historische vereniging Oud Stede Broec (geraadpleegd 6 augustus 2023)
- Welman en Stroop Stamboom: Amsterdamse zouaven (geraadpleegd 6 augustus 2023)
- Pieter Jong, de held van Lutjebroek (geraadpleegd 6 augustus 2023)
- Stichting Nederlands Zouavenmuseum in Oudenbosch (geraadpleegd 6 augustus 2023)