Het grafdicht op de zerk van dominee Hildebrandt Janssonius (1676-1750)
{seog:disable}
Het interieur van de hervormde kerk van Zandeweer doet voornaam aan. Adellijke families, bewoners van de verdwenen borgen Onnema en Nijenstein, hebben hun sporen achtergelaten in dit kerkgebouw. Als collatoren oefenden ze hun rechten uit in de benoeming van predikanten en kosters, die tevens vaak schoolmeester waren. Schitterend is de grafzerk met koperbeslag als sluitsteen op de grafkelder van de adellijke familie Clant-Lewe. Eén van de vele zerken is die van dominee Hildebrandt Janssonius, die op 4 september 1750 overleed op 74-jarige leeftijd. Zijn vrouw en zes kinderen gingen hem voor. Het grafdicht luidt:
Een Man, vervult met wijsheit en beleit
Een Man van groten geest in nedrigheit
Een Man, getrou voor Godt en zijn gemeent
Een Man, van velen na zijn doot beweent
Een Man, van onbezweken Helde moet
Een Man, opregt en in Verkering zoet
Een Man, een Worstelaar voor Lant en Kerk
Legt hier, O Lezer! onder deze zerk
De loftuitingen zijn niet van de lucht. De gemeente heeft het met hem getroffen. De vier eerste versregels zijn duidelijk. Wat wordt echter bedoeld met heldenmoed in de vijfde versregel? Het waren onrustige tijden, rondom werden oorlogen gevoerd. De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was geen grote mogendheid meer. De Gouden Eeuw was voorbij. Blijft duister wat die heldenmoed is geweest.
Aan zijn oprechtheid en de prettige wijze, waarop hij verkeerde met de mensen om hem heen hoeft niet te worden getwijfeld, zoals de zesde versregel ons doet weten. Maar op welke wijze heeft hij zich een worstelaar betoond voor land en kerk? Afhankelijk van de collatoren was de predikant op velerlei wijze aan handen en voeten gebonden. Niet alles kon worden gezegd. Of durfde hij het wel opnemen tegen de collatoren en betoonde hij daarin heldenmoed? Heeft hij zich misschien gemengd in discussies en bewegingen, die in 1748 zouden leiden tot het vaststellen van de zogenaamde Regeringsreglementen van 1748. Deze reglementen hielden in dat de macht van regenten aan banden werd gelegd en kwam te liggen bij de erfstadhouder Willem V. En wat de kerk betreft, hoewel er in de tijd van dominee Janssonius verschillende opvattingen over kerk en geloof heersten, had er zich een zekere tolerantie ontwikkeld. Mogelijk heeft Janssonius desondanks in zijn gemeente wel iets ervaren van invloeden van een zich ontwikkelend piëtisme door de geschriften van Ds. Schortinghuis uit Midwolda, die in 1740 zijn boek Het Innige Christendom het licht liet zien en van Ds. Verschuir uit Zeerijp met zijn Waarheid of bevindelijke Godgeleerdheid, verschenen in 1737.
Heeft Janssonius zich sterk gemaakt onrust in zijn gemeente te bestrijden om zo een scheiding der geesten te voorkomen?