Aaltien Houwing-Seubring
* 25 oktober 1818 - † 24 maart 1858
’T AANDOENLIJK UUR WAARIN IK
ZAG HET SCHEIDEN VAN MIJN ECHT,
DIE TROOST VOOR MIJ EN VAN HAAR
KROOST IS ONS OP AARD ONTZEGT.
HAAR GOEDE GEEST, DIE DAAR VOOR
PLEIT, IS HEDEN UITGEBLUST.
’T LIJK LIGT NU ONDER DEZE ZERK
IN ’T SOMBRE GRAF EN RUST,
TOTDAT DE GROOTE GOD
HAAR WEER OPWEKKEN ZAL
EN DAT DOOR ZIJNEN WENK
DOOR ’T LAATST BAZUINGESCHAL.
Aaltien, dochter van de molenmaker Jan Seubring en diens echtgenote Fennechien Sloots, trouwde op 1 juni 1842 met Jan Houwing, landbouwer in Gieten. Jan Houwing, die op 15 juli 1885 overleed, overleefde haar zevenentwintig jaar. Het echtpaar kreeg 5 kinderen. De stèle op het graf van Aaltien, voorzien van een afbeelding van de veel voorkomende treurwilg, symbool van rouw en verdriet, trekt ook tekstueel de aandacht. Een fraai letterschrift en een grafdicht, dat met aandacht gelezen wil zijn.
Waar het grafdicht in het eerste gedeelte een gevoelige snaar treft, komt het tweede gedeelte met het gebezigde woord ‘lijk’ vrij hard binnen. Het woord ‘aandoenlijk’, dat voor de meesten de betekenis van vertederend zal hebben, moet hier mijns inziens meer gelezen worden als vatbaar. Vatbaar voor alle emoties, die loskomen bij dit overlijden op zo jonge leeftijd. Dat uur doet je wat aan. Bij het lezen van de eerste woorden van het grafdicht komen de woorden van de dichter en essayist J. C. Bloem (1887-1966) in zijn gedicht EUTHANASIA bij me boven:
In dat geweldig uur, waarin het vege leven
Nog eenmaal- maar hoe zwak-de broze wieken rept,
Wanneer de hoop, nabij de grenzen van haar streven,
Als een gebarsten klok haar laatste slagen klept……..
Hier zal het woord ‘geweldig’ minder de betekenis hebben van bijzonder goed, dan wel van overweldigend. De dood neemt in het werk van Bloem een prominente plaats in.
Gedichten, die weliswaar een totaal andere situatie beschrijven, maar waarin God wel een rol vervult. Gaat het bij Bloem om het verlangen naar een goede dood, waarin God mag geven, na een leven vol van onrust, rust aan voeten, handen, ogen en hart en “stervenskracht in de zekerheid verzadigd heen te gaan van ’s levens koningsmaal”, in het grafdicht op het leven van Aaltien Seubring gaat het om het sterven van een jonge vrouw, die node gemist kan worden in het gezin, zoals we uit het gedicht kunnen opmaken. Waar zullen haar man en kinderen troost vinden? “haar goede geest, die daarvoor pleit, is heden uitgeblust”. De bittere werkelijkheid wordt zeker verwoord in de dichtregels: “ ’t lijk ligt nu onder deze zerk in ’t somber graf en rust”. Toch is dat voor de nabestaanden het einde niet. Zij twijfelen er niet aan dat “de groote God haar weer opwekken zal”. Op zijn wenk door het laatste bazuingeschal. Hierbij mogen we met name denken aan het Bijbelgedeelte uit 1 Corinthiërs 15, over de opstanding van Christus en de opstanding van de doden. Daar lezen we in vers 52: “Immers de bazuin zal klinken en de doden zullen als overgankelijke mensen opgewekt worden……”
Het inspireerde dichters tot het maken van liederen, die zeer geliefd werden om als koren en als kerkelijke gemeenten met grote regelmaat te zingen, zoals het lied van de Amerikaanse Methodist, componist en koorleider James Milton Black (1856-1938): When the trumpet of the Lord shall sound, and time will be no more…….., in vertaling: Als ’t bazuingeschal des Heeren klinkt, en Jezus komst is daar……
In het Liedboek - zingen en bidden in huis en kerk (2013), dat in vele protestantse kerken wordt gebruikt, treffen we het lied Eens als de bazuinen klinken…. aan, van de hand van de priester, theoloog en dichter Tom Naastepad (1921- 1996). Een lied dat graag gezongen wordt.