Arnhem - De Eusebius geeft een geheim prijs. De grafkelder van Georg Ripperda
In de Eusebiuskerk vindt de voorlopig laatste verbouwing / restauratie plaats. De twee kelderruimtes onder de kooromgang worden met elkaar verbonden, aangepast en beter toegankelijk gemaakt voor het publiek. Hiervoor moest de grafzerkenvloer in de kooromgang gedeeltelijk verwijderd worden. Dit bood een goede gelegenheid voor extra onderzoek en een gemakkelijke toegang tot de kelderruimtes. Bij deze werkzaamheden stootten werklieden met hun machines (die in krappe ruimten moesten manoeuvreren) per ongeluk enkele stenen uit een keldermuur. Achter die muur opende zich nog een grafkelder...
Gesloten grafkelder
Een inkijkje ontstond door een gat in de muur aan de zuidzijde van deze kelder. De betreffende kelderruimte is als grijs blokje gemarkeerd op de grafzerken plattegrond uit 1740, die zich in het Gelders Archief bevindt. [1]
Door een gat in de muur is te zien dat de bodem van deze grafkelder is bezaaid met beenderen en tenminste zes schedels. In de kelder is een grafkist aanwezig, rechthoekig van vorm en gemaakt van koper, dat groen uitgeslagen is.
De betreffende grafkelder heeft geen markering of nummering op de plattegrond. Wel bevindt zich ten westen van deze grafzerk een markering ‘ingang 1’, wat zou betekenen dat grafkelder nummer 1 zich ten oosten daarvan bevindt. Een kelder met nummer 1 wordt niet aangegeven op de bovengenoemde plattegrond. Nummer 3 is tevens niet aanwezig, maar de nummering lijkt een logische volgorde te hebben, eerst van links naar rechts, vervolgens weer terug naar links.
Meer duidelijkheid biedt het boek van de Hervormde Gemeente Arnhem, Kerkvoogdij [2] dat aanwezig is in het Gelders Archief. Hierin werd een uitgebreide administratie bijgehouden met betrekking tot de ‘groeven’ (graven). Het betreft hier lijsten met notities over de door de eigenaren verschuldigde kosten wegens verhoging en vernieuwing, genoemd ‘het hoogen en zanden’, aangelegd vanaf 1692. Tevens werd bijgehouden wie op dat moment eigenaar van de betreffende grafzerk was. Door deze nauwkeurige administratie is ook de lijst van de grafzerken op ‘Den Binnen Tuijn van het hooge Choor’ terug te vinden. Bij nummer 1 staat de kelder van Ripperda, met ingang, vermeld. Bij nummer 3 de tombe van de hertog van Gelder, tevens met ingang. Het lijkt steeds aannemelijker dat de gevonden grafkelder van Ripperda is.
Van Georgius Ripperda bevindt zich een epitaaf in de zuidelijke kooromgang van de Eusebiuskerk. Het is een zwart marmeren plaat met daarop een door hemzelf vervaardigd grafschrift, uitgebeiteld in vergulde kapitalen, in het Latijn. De vertaling luidt:
George Ripperda. Heer van Verwolde, voorzitter van het Hof van het hertogdom Gelre en het graafschap Zutphen, heeft, gedachtig aan de broosheid van het menselijk leven, toen hij niet ver van zijn 70ste levensjaar was en zich deze rustplaats had uitverkoren, bij zijn leven dit marmeren gedenkteken voor zich doen plaatsen. 30 juni 1696. Ook u voorbijganger, wie u ook moge zijn. Gedenk te sterven. [3]
Boven, op het koormuurtje bevindt zich het familiewapen, met een ridder in volle uitrusting met getrokken zwaard op een steigerend paard met als helmteken een gevleugelde draak met halsband.
Zoektocht naar de grafzerk van Ripperda
Georg Ripperda, de laatste kanselier van Gelderland, zal zeker een grafzerk op zijn graf hebben gehad. Tot niet zo lang geleden was het onbekend of de grafzerk nog aanwezig was in de kerk, aangezien de grafzerken bedekt waren met een houten vloer.
H. Portheine Jr. schrijft in 1914 dat het epitaaf van Ripperda te vinden was ‘op het koor tussen de 3e en 4e pijler aan de zuidzijde boven zijn graf, waar een grafzerk dit nog aanwijst’. Ook beweert hij dat op 28 oktober 1695 aan Georg Ripperda vergunning verleend werd een muurtje te bouwen tussen deze pijlers om daarin een grafsteen te kunnen plaatsen en dat op 9 februari 1695 aan hem de grafkelder verkocht werd voor 100 zilveren Dukatons, met de aangenomen voorwaarde ‘dat zijn lijk daar ten eeuwigen dage alleen zal blijven liggen’. [3]
In de Kronijk van Arnhem door Gerard van Hasselt uit 1790 is de volgende tekst te vinden:
Den 28. October werdt den Praesident van den Hove Provinciael, Georg Ripperda , vergunt, twee muurtjes aan het Choor in de groote Kerk gelijck met de anderen optetrekken , en daar in te stellen een marmeren plaat met zyn grafschrift: gelijk hij dit gedenkstuk, met zijn wapen daar boven , in het volgende jaer op eene bevallige wijze in die muur, aan de regterzijde van het Praalgraf van Hertoch Karel, en dus aan de linkerzijde , waar voormaals het hoog Altaar (dat van Sint Marten) stondt, heeft in gekast, en daar op dit opschrift te leien gegeeven.
Het epitaaf van Ripperda zoals we dat kennen bevindt zich aan de buitenkant op het koormuurtje, in de kooromgang (zie afbeelding 4). Op een tekening van Gerrit Lamberts uit 1840 is het afgebeeld.
De vormgeving van is hier anders: het epitaaf lijkt zich aan beide zijden van deze muur te bevinden, ook op het hoogkoor.
Op een foto uit 1930 van het praalgraf van Karel van Gelre is daarachter, op de muur van het hoogkoor, Ripperda’s epitaaf ook te zien. Duidelijk is dat het epitaaf dubbelzijdig was. Ook is op deze laatste foto de grafzerk onder het epitaaf goed te zien. Het zou goed kunnen dat de grafzerk die nu in de kooromgang ligt, de zerk van Ripperda is. Helaas is de tekst verwijderd, net als de familiewapens, maar de gelijkenis is opvallend.
Een lijst van grafzerken, zoals die na WOII verzameld en opnieuw geplaatst werden in de Eusebiuskerk bevindt zich in het boek van A.G. Schulte [4], maar die vermeldt geen grafzerk van Ripperda.
Wel werd er in de jaren 1931-1939 door R.T. Muschart [5] een groot aantal grafzerken in Gelderland opgetekend, zonder tekening of plattegrond, waaronder de grafzerken in de Eusebiuskerk. Hij beschrijft daarin de zerk van Ripperda, die in het ‘choor’ ligt: ‘230. Zerk no. I van breed formaat, waarop op de bovenhelft een 4 regeling opschrift, luidende als volgt: “Dit . is . den . ingank . des . kelders . van . GEORG.RIPPERDA heer . van . Verwolde.” ’ Deze woorden staan ook onderaan in afbeelding 7.
Vele jaren lagen de grafzerken in de kooromgang verstopt onder een houten vloer, die pas recentelijk verwijderd werd. Bij een nieuwe inventarisatie van de grafzerken in de kooromgang, blijkt toch de grafzerk met bovenstaande tekst aanwezig te zijn. Deze bevindt zich, op de plattegrond van A.G. Schulte, naast de grafzerk genummerd ’65’, die werd omschreven met ‘- - ’. Deze grafzerk nr. 65 is een forse grafzerk 171 x 259 cm zonder tekst. De grafzerk van de ingang van de kelder bevindt zich tussen de oostelijke kerkmuur en de hierboven beschreven grote zerk nr. 65.
De boeken van Portheine en Van Hasselt bevatten geen bronvermeldingen. Maar in de archieven is een notitie uit 1695 te vinden betreffende ontvangst door de kerkmeester van ‘De Heer President Ripperda’ een som van 100 zilveren ducatons voor de koop van een ‘grafstede gelegen in onze groote kerck op het binnenkoor naast de Hertog van Gelre’ voor het maken van een kelder met ‘zerckstenen’, met daarbij aangetekend dat ‘deze grafstede nooit van iemand (na dat zijn lichaam daar zal in begraven zijn) zal mogen geopend ofte iemand daar bijgezet zal mogen worden’.[6]
Tevens is er een aantekening te vinden in het ‘Protocol der graefplaetsen in de Grote Kerck ende in den Broerenkerck’. Daarin staat de notering:
anno 1695 ‘den 8. martij In den Binnentuijn. Heeft de Heer Ripperda vander Wolden, President Raadsheer des Vorstendom Gelre en Graefschap Zutphen van de Kerck gekocht een ledige plaats inden binnen Thuijn, naest des Hertogs van Gelders kelder tegent zijde aan gelegen, waer van sijn Hooggeboorn heeft laten maken een Kelder met een ingank en daarvoor aen de Kerck betaelt hondert silvere Ducatons gelijck inde Kercken Rekenings de Anno 1695 op Folio 9 is te zien…. Ingevolge resolutie van 21 Jan 1695 bij de Magistraet deeser Stad genomen op versoek van de Heer President Ripperda mag desen kelder nooijt geopend worden .. zij door deszelfs Erfgen., off wie zulks soude mogen weesen, moet ende het lighaam van den overledene alhier alleen in ruste blijven leggen. [7]
Tijdens hetzelfde onderzoek in het archief werd ook het testament van Georg Ripperda gevonden, door hem opgesteld, ondertekend en van een zegel voorzien, gedateerd 20 juli 1702. [8] In dit testament staat ‘dat mijne begraffenisse sal geschieden bij dage sonder uiterlijke pompe sijnde den kelder en koperen kiste daar toe van mij laten maaken …’
Wie was Georg Ripperda?
Georg / Georgh / Georgius Ripperda werd geboren omstreeks 1630 als zoon van Peter Vincent Ripperda tot Vorden en Anna van Eerde tot Beurse. Hij overleed te Arnhem 19 november 1702. Hij was sinds 1687 Heer van Verwolde. Hij studeerde rechten te Harderwijk, later te Leiden, waar hij in het Latijn een redevoering hield over het beleg van deze stad. In 1658 werd hij toegelaten tot de ridderschap van Zutphen, in 1659 werd hij richter van Doesburg en in datzelfde jaar raadsheer in het Hof van Gelderland. Later werd hij president. In 1664 werd hij curator van de hogeschool te Harderwijk. Hij stierf ongehuwd. [9]
Het geslacht Ripperda behoort tot de oudste en voornaamste adellijke geslachten van Nederland. Er zijn diverse verklaringen over de herkomst van de naam, waarschijnlijk is de naam afgeleid van de mannelijke voornaam Rupert of Rippert, dan zou er sprake zijn van een patroniem. Een andere verklaring is dat de naam afgeleid is van ‘reit das Pferd da’, wat ook verwijst naar het familiewapen. Er schijnt zelfs een dubieuze familietraditie te bestaan dat veel leden van de familie te paard verongelukken, men noemde dit een ‘Ripperda-dood’. [10]
De Ripperda’s behoorden tot de inheemse Friese hoofdelingen-adel van de Ommelanden. Naar alle waarschijnlijkheid stamt het geslacht uit Oost-Friesland van vóór 1300. De eerste Ripperda-vermelding stamt uit 1057: de rijke Oostfriese landeigenaar Frerik Ripperda. Unico I Ripperda tot Farsum wordt formeel als stamvader der Ripperda’s beschouwd.
Het geslacht Ripperda telt veel afstammelingen die een voorname rol hebben gespeeld in de Nederlandse en Europese geschiedenis:
- Wigbolt Ripperda, gouverneur van Haarlem, verdediger van de stad tegen de Spanjaarden
- Willem Ripperda tot Boxbergen, tekent in 1548 namens Overijssel de Vrede van Münster
- Johan Willem Ripperda, wordt benoemd tot Spaanse hertog en eerste minister.
Ook zijn er koninklijke afstammelingen te vinden, zoals:
- Koningin Margarethe II van Denemarken
- Koning Carl XVI Gustaf van Zweden
- Koning Willem-Alexander der Nederlanden
Bijzonder is het om te vermelden dat Georg Ripperda en Koning Willem-Alexander dezelfde voorouder delen: Hayo Ripperda (overleden in 1616), die getrouwd was met Henrica van Hackfort. Zij hadden vier kinderen, waaronder Maurits Ripperda, Heer van Vorden (opa van Georg Ripperda) en Elsabe Ripperda (voorouder van Koning Willem-Alexander, via zijn vader Claus van Amsberg). De verwantschap van Koning Willem-Alexander is terug te vinden in zijn stamboom, generatie nr. 14.
Aangenomen kan worden dat de koperen kist die zich in de grafkelder van de Eusebiuskerk bevindt, toebehoort aan Georg Ripperda. Zijn wens, waarvoor hij 100 zilveren Ducatons betaalde aan de kerk, dat de grafstede nooit geopend mag worden is door de toevallige vondst niet helemaal uitgekomen. Hoewel de grafkelder natuurlijk niet echt geopend werd. De kist lijkt onbeschadigd te zijn en dateert van het jaar 1702 en ligt daar nu al ruim 300 jaar in de tot nu toe enige vrijwel intact gebleven grafkelder in de Eusebius.
Over de auteurs
Pauline Zwetheul (Rotterdam 1966) is sinds vijf jaar woonachtig in Arnhem. Ze was actief als vrijwilliger collectiebeheer in de Eusebiuskerk.
Wim Vermei (Arnhem 1959) werd geboren op op een steenworp afstand van de Eusebiuskerk. Sinds zijn pensionering in 2019 is hij als vrijwilliger verbonden aan de kerk, waar hij rondleidingen verzorgt en onderzoek doet naar nog niet ontdekte wetenswaardigheden. Beide auteurs waren samen met collega's verantwoordelijk voor onderzoek, onderhoud en registratie van de collectie. Ze hebben de laatste restauraties van dichtbij meegemaakt en een bijzondere band met de Eusebius gekregen.
Dit artikel is ook gepubliceerd in Arnhems Historisch Tijdschrift van het Arnhems Historisch Genootschap Prodesse Conamur, 42e jaargang nr. 2, juni 2022.
Noten
- Gelders Archief (GldA), Hervormde Gemeente Arnhem, Kerkvoogdij, 1369-1824, 2225 inv. nr. 309.
- GldA, Hervormde Gemeente Arnhem, Kerkvoogdij, 1369-1824, 2225 inv. nr. 310, 489 en 2225, inv. nr. 315, 33.
- H. Portheine Jr, De St. Eusebius- of Groote Kerk te Arnhem, ’s-Gravenhage 1914, 62-63.
- A.G. Schulte, De Grote of Eusebiuskerk in Arnhem, Utrecht 1994, 199-200.
- R.T. Muschart, Grafzerken in Gelderland, Arnhem 1940, 392.
- GldA, Hervormde Gemeente Arnhem, Kerkvoogdij, 1369-1824, 2225 inv.nr. 283.
- GldA, Hervormde Gemeente Arnhem, Kerkvoogdij, 1369-1824, 2225 inv.nr. 308, 250
- GldA, Huis Verwolde 0556- inv. nr. 31.
- Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, deel 6. Leiden, 1924, 1187.
- Pieter van Agteren, Genealogie van het geslacht Ripperda en Cosijn von Ripperda, September 2010 (geraadpleegd 11 september 2022)