Zeeland
Al in de twaalfde eeuw was er sprake van een kerk in Goes en ging het de nederzetting voor de wind. In 1405 kreeg Goes stadsrechten en niet veel later werden er rond de stad versterkingen en een stadsgracht aangelegd. Begraven werd er in en bij de Grote of Maria Magdalenakerk die zijn huidige vorm kreeg rond 1470. Na de reformatie ging de kerk over van de katholieken naar de protestanten, maar de katholieken bleven er wel begraven.
Centraal in de Zeeuwse vesting Terneuzen stond een kleine hervormde kerk met daarvoor een kerkhof. Terneuzen kent als stad een lange geschiedenis die vergelijkbaar is met de steden Biervliet en Axel. In 1325 werd ‘Neuzen’ of ‘Nose’ voor het eerst genoemd. In 1339 werd er de kerk gebouwd waar de meeste inwoners een laatste rustplaats vonden. In de Tachtigjarige oorlog zou het belang van Terneuzen aanzienlijk toenemen.
Even ten noorden van het Zeeuwse dorp IJzendijke ligt de boerderij Schorersgraf. Een bijzondere naam voor een ruim honderd jaar oude boerderij. De naam van de boerderij verwijst naar het graf van Willem Schorer, die in 1800 op de zuidelijke punt van de Pietersdijk, 100 meter ten oosten van de boerderij, zijn laatste rustplaats vond. Schorer was jurist en grootgrondbezitter. En verzette zich bovendien tegen de praktijk van het begraven in kerken.
Niet ver buiten het dorp Oosterland in de gemeente Schouwen-Duiveland, ligt de gemeentelijke begraafplaats. In 2008 kondigde de gemeente aan dat een klein deel van de begraafplaats geruimd zou worden. Dat was nodig om ruimte te maken voor nieuwe graven. Reden om eens nader naar deze begraafplaats en het begraven in Oosterland te kijken.
Over de oudste geschiedenis van Vlissingen tasten de historici behoorlijk in het duister. Dat komt niet omdat er weinig onderzocht is of omdat Vlissingen geen geschiedenis heeft. Zeker ten aanzien van het begraven moet Vlissingen al heel lang een belangrijke plek zijn geweest. Veel van wat bekend had kunnen zijn, is echter in 1809 ten prooi gevallen aan een vernietigende brand.
In Zierikzee werd van oudsher, net zoals elders, begraven in en rond de kerk, in dit geval de Sint Lievensmonster- of Grote kerk. Zoals te doen gebruikelijk werden vele graven hergebruikt voor naaste familieleden of, indien er geen rechthebbenden meer waren, opnieuw uitgegeven. Hoewel ook in Zeeland op het eind van de achttiende eeuw bezwaren tegen het begraven in en rond de kerken werden geuit, leidde dat niet tot maatregelen. De bevolking bleef gehecht aan de eeuwenlange tradities.
Nederland kent zo'n 250 Joodse begraafplaatsen. Per provincie zijn behoorlijke verschillen in het aantal Joodse begraafplaatsen. Zo kent Zeeland slechts zes Joodse begraafplaatsen, waarvan twee in Middelburg. Dat betreft niet een oude en een nieuwe, maar een Hoogduitse en een Portugese. Bovendien kan Middelburg bogen op een belangrijke rol in de Joodse geschiedenis.
Enige kilometers ten noorden van Vlissingen in een bocht van de weg naar Koudekerke ligt de historische buitenplaats Moesbosch. In 1806 kocht mr. Abraham van Doorn, geboren te Essequebo op 17 juni 1760, de buitenplaats nadat hij een jaar eerder al de nabijgelegen buitenplaats Der Boede had gekocht. Daarmee mocht Van Doorn zich Heer van de Boede noemen. Sinds 1583 was de heerlijkheid Koudekerke in bezit van de nabijgelegen stad Vlissingen. Hier stond al in de veertiende eeuw een zogenaamde ridderhofstede, waarover in de kronieken gesproken wordt als "...der Boeden-Ambagt, waar in het Ridderlyk Slot en Stamhuis van der Boede praalt".
In de Koorkerk te Middelburg bevindt zich een grafmonument van een vorst. Niet alleen in Breda, Delft of Leeuwarden bevinden zich "koningsgraven", ook Middelburg kent dus zo'n bijzondere rustplaats. Voor de achtergrond van deze vorst moeten we echter ver terug in de middeleeuwen. In die tijd dongen de graven van Holland mee naar de hoogste macht in West-Europa.
In het Zeeuwse volkslied worden hun namen genoemd, hun beeltenis verscheen op een postzegel, menig plaats in Nederland heeft een straat naar deze helden vernoemd en bij de Koninklijke Marine zijn vele schepen naar hen vernoemd. Cornelis en Johan Evertsen behoorden tot een Zeeuws geslacht van zeehelden, passend in het rijtje De Ruyter, Tromp en Heyn.