Rond het jaar 1000 moet er ter hoogte van het latere Enschede al een kerk hebben gestaan. Deze kerk, gewijd aan de heilige Jacobus de Meerdere was waarschijnlijk op een centrale plek gebouwd om een aantal buurtschappen in de omgeving te bedienen. Het ligt voor de hand dat er bij deze kerk ook al vroeg begraven werd, zoals gebruikelijk was in die tijd.
Enschede werd voor het eerst genoemd in 1119 en kreeg in 1325 stadsrechten. Rond 1200 werd de kerk aanzienlijk uitgebreid, wat wijst op een toenemend belang van de nederzetting. Voor de bouw van de kerk werd Bentheimer zandsteen gebruikt waarvan de groeves vlak over de grens lagen. Later volgden nog meer vergrotingen van de kerk en kwamen delen van het kerkhof in de kerk te liggen. Sporen van het begraven in de kerk zijn door verbouwingen en branden niet meer te vinden. Het kerkhof bevond zich rond de hele kerk, waarbij het westelijke deel geleidelijk in gebruik kwam als markt. Tot aan 1768 was het kerkhof bij deze Grote Kerk de enige locatie waar in de stad begraven werd. In dat jaar werd ten noorden van de stad een begraafplaats aangelegd voor de kleine Joodse gemeenschap van Enschede.
Nieuwe begraafplaatsen
In 1829 kreeg Enschede een begraafplaats aan de Helweg, later de Espoortstraat. Deze begraafplaats, ten oosten van de stad, pachtte de gemeente in eerste instantie van de Hervormde gemeente voor 50 gulden per jaar. De gemeente Lonneker, waarvan het grondgebied dat van Enschede geheel omgaf, had in 1828 ook een eigen begraafplaats aangelegd. Tot dan waren ook de overledenen uit Lonneker begraven op het Grote kerkhof van Enschede. De nieuwe begraafplaats van Lonneker werd aangelegd aan de Kortesteeg (de latere Deurningerstraat), ten noordwesten van de stad Enschede. Beide begraafplaatsen, bestemd voor doden van alle gezindten, werden door de inwoners van Enschede gebruikt. De begraafplaats van Lonneker kwam bekend te staan als het Boerenkerkhof, vermoedelijk omdat hier vooral lieden van het omringende platteland werden begraven. In 1828 was in Lonneker zelf overigens een katholiek kerkhof in gebruik genomen.
In 1841 kocht de Joodse gemeente een perceel grond aan de Kneedweg, oostelijk van de stad. Vanaf dat moment werd door de Joodse gemeente daar begraven. De begraafplaats aan de Molenstraat werd niet meer gebruikt, maar bleef wel bestaan.
De gemeente Enschede had waarschijnlijk op de begraafplaats aan de Espoortstraat weinig ruimte. Al in 1846 werd op de hei langs de straatweg naar Hengelo een stuk grond gekocht van ruim 1 hectare, in te richten als begraafplaats voor minvermogenden en anderen die op kosten van de gemeente begraven werden. De eerste die hier zijn laatste rustplaats vond, stond bekend als ‘de Kozak’ en die naam bleef aan de plek kleven. De Kozakkenbegraafplaats was dus ter ontlasting van de Espoortstraat.
In 1861 werd wat verderop aan de Espoortstraat aan de noordzijde, een katholieke begraafplaats aangelegd. Tot dan hadden katholieken in de stad de keuze om begraven te worden op een algemene begraafplaats of uit te wijken naar een katholiek kerkhof in een van de dorpen in de omgeving, zoals dat van Lonneker. Aangezien de katholieke kerk van Lonneker onder die van Enschede viel, zullen velen die laatste optie hebben gekozen.
De aanleg van de Oosterbegraafplaats
In 1894 werd in het gemeentelijk stadsbestuur aandacht gevraagd voor de situatie van de begraafplaatsen. Hoeveel begraafplaatsen er ook aangelegd waren in de negentiende eeuw, de ligging en grootte voldeden aan het eind van de eeuw niet meer. Voorgesteld werd om ten oosten van de stad, wederom buiten de gemeentegrenzen, een groot perceel te verwerven. Vooruitlopend op deze plannen maakten in mei 1897 burgemeester Edo Bergsma, wethouder Ter Kuile, leden van de bouwcommissie en de stadsarchitect Timmer een reis naar Leeuwarden, Nieuwer-Amstel en Utrecht in verband met een nieuw aan te leggen begraafplaats. Ze bezochten daar een aantal projecten om ideeën op te doen voor de aanleg van de nieuwe begraafplaats.
In het voorjaar 1897 was de gemeente zover dat ze wilde overgaan tot de aankoop van grond ten westen van de Kozakkenbegraafplaats. De Bussumse architect en boomkweker Dirk Wattez (1833-1906) was al gevraagd om met een plan te komen. Die plannen gingen niet door, maar in plaats daarvan besloot de raad op 7 oktober 1897 positief over de aankoop van enkele percelen grond aan de Eschmarke. Het betrof een langgerekt perceel dat tussen de spoorlijn en de Gronausestraat was gelegen, ter grootte van bijna 8 hectare. De noodzaak was groot, want Gedeputeerde Staten van Overijssel had de gemeente al laten weten dat sluiting van de oude begraafplaats dringend noodzakelijk was. Voor de aanleg trok de gemeente 40.000 gulden uit.
In februari 1898 werd de aanbesteding uitgezet voor het graven van sloten ter ontwatering van de begraafplaats. Er kwam echter een kink in de kabel doordat een eigenaar van nabijgelegen grond daar huizen wilde bouwen. De bouw zou de aanleg van de begraafplaats onmogelijk maken, maar de gemeente handelde heel snel door eind februari een levenloos geboren kind op het perceel te begraven. Daarmee beschikte Enschede in februari 1898 officieel over een nieuwe begraafplaats, maar was deze in verdere zin nog niet bruikbaar. De aanbesteding werd uitgevoerd door de laagste inschrijver, aannemer Hendrik Albertus Averdijk uit Wijhe voor 8.485 gulden. Averdijk bracht 143.000 m3 zand op, onder meer door rondom een brede gracht uit te graven.
In mei 1898 besloot de gemeente zes tuinarchitecten te vragen of zij ‘genegen’ waren en op welke voorwaarden, tot het maken van een plan van aanleg en beplanting. Drie tuin- en landschapsarchitecten reageerden waaronder ook Wattez en daarnaast de firma Smits en Schulz uit Naarden en Hendrik François Hartogh Heijs van Zouteveen (1870-1943) uit Amersfoort. Deze drie werden uitgenodigd een plan te maken. Uitgangspunt was om de begraafplaats een parkachtig aanzien te geven, met de eigen graven langs de hoofdpaden en daarachter de graven van de lagere klassen. Ook die graven moesten langs smalle paden komen te liggen, wat voor die tijd zeer vooruitstrevend was. Rondom zou een mantel moeten komen van snelgroeiend hout en bij de ingang een wachtkamer en lijkenhuis. Vanaf de doorgaande weg werd een flinke strook vrijgehouden zodat een toegangsweg nodig was.
Hoewel het plan van de nog relatief jonge Hartogh Heijs van Zouteveen niet het goedkoopst was, besloot de raad in vergadering van 6 november 1898 de aanleg en de beplanting aan hem te gunnen. Waarschijnlijk was het ontwerp voor de gemeentelijke begraafplaats in Amersfoort precies het voorbeeld wat de gemeente Enschede voor ogen had. Het ontwerp voor Enschede week niet veel af van dat in Amersfoort, maar was gezien het terrein wat meer uitgerekt. Op beide begraafplaatsen tekende Hartogh Heijs van Zouteveen een voorplein van waaruit een centraal hoofdpad over de hele lengte van de begraafplaats uitstrekte met aan weerszijde smallere hoofdpaden. Deze liepen rond de grafvakken en kruisten op meerdere plekken de hoofdas. De beplanting in het ontwerp was er op gericht doorkijkjes te creëren, terwijl zichtlijnen begeleid werden door laanbeplanting.
In het voorjaar van 1899 werd voor de weg naar de begraafplaats door gemeentearchitect Timmer een plan getekend, waarbij hij ook bij de entree enkele voorzieningen werden gepland. De gemeente Lonneker ging hiermee akkoord en er werden een wachtkamer met keukentje, een lijkenhuisje en een grafkelder voor tijdelijke bewaring van twee overledenen gebouwd. Door smederij Sligt en Kempers werd een ijzeren afsluithek gemaakt. In maart 1899 werd de nieuwe verordening voor de algemene begraafplaatsen in Enschede door de gemeenteraad van Lonneker ter kennisgeving aangenomen. In mei trad de verordening in werking. Ook werden instructies voor de opzichter-grafdelver en de grafdelver opgesteld, waarin onder meer kledingvoorschriften waren opgenomen.
Ingebruikname begraafplaats
Terwijl er vanaf mei al gebruik werd gemaakt van de begraafplaats volgde op 1 november 1899 de officiële opening. Aanzienlijke families uit Enschede maakten dankbaar gebruik van de veel ruimere graftuinen die zij op de nieuwe begraafplaats ter beschikking kregen. Er kwamen al snel graven van fabrikantenfamilies als Van Heek, Jannink, Ledeboer en Ter Kuile. Met ingang van de datum dat de Oosterbegraafplaats in gebruik werd genomen was ook besloten om op de oude begraafplaats geen nieuwe graven meer uit te geven, voor zover dat mogelijk was. Er werd alleen nog bijzettingen toegestaan in bestaande graven. Ook de Kozakkenbegraafplaats werd gesloten en in 1911 werd hier een plantsoen en speeltuin aangelegd onder naam Kozakkenpark.
Toch leek het erop dat de gemeente een terrein had gekocht dat eigenlijk minder geschikt was dan het zich liet aanzien. De grondsoort bleek minder goed bruikbaar voor begraven dan verwacht en men had er last van grondwater. Om dit alles op te lossen werd in 1917 een drainageplan opgesteld en in het kader van de werkverschaffing uitgevoerd. Voor het aanvoeren van zand werd langs de weg naar de begraafplaats een veldspoor aangelegd. Na de werkzaamheden werden op grote delen van de begraafplaats nieuwe planten aangeplant. Adviseur daarbij was de tuinarchitect P.H. Wattez (1871-1953), zoon van Dirk Wattez die al eerder betrokken was geweest bij de begraafplaats.
De Eerste Wereldoorlog
De gevolgen van de Eerste Wereldoorlog tussen 1914 en 1918 en de nasleep ervan zouden de nodige impact hebben op de begraafplaats, juist omdat Nederland neutraal was gebleven. De werkloosheid onder de textielarbeiders werd steeds groter omdat het afzetgebied in Nederlands-Indië door de oorlog geblokkeerd was. Veel arbeiders zochten werk in fabrieken over de grens. Met het aflopen van de oorlog kwamen daar nog veel grotere problemen bij. Terugkerende krijgsgevangenen, op weg naar huis, kwamen met duizenden tegelijk de grens over, vaak te voet. In Enschede werden 76.000 geallieerden, vooral Engelsen en Fransen opgevangen. Geluk bij een ongeluk was dat veel fabrieken leeg stonden en dat die ingezet konden worden voor de opvang. Minder fortuinlijk was dat veel van de mannen ziek waren en dat in december 1918 ook nog eens de Spaanse griep huishield. Er overleden 42 mannen, waarvan 27 op de Oosterbegraafplaats begraven werden, alle met militaire eer. De begrafenissen trokken grote belangstelling van de bevolking van Enschede.
Onder de gestorven krijgsgevangenen bevonden zich ook 17 Servische soldaten[1]. Van hen werden er 16 begraven op de Oosterbegraafplaats en 1 op de oude katholieke begraafplaats. De graven van deze Serviërs werden in augustus 1919 gewijd door een Servische priester. Een van de Servische slachtoffers is waarschijnlijk later herbegraven op de nieuwe katholieke begraafplaats. De stoffelijke resten van de slachtoffers op de Oosterbegraafplaats werden in 1938 overgebracht naar een mausoleum in Tsjechië. Ook de resten van andere soldaten werden in de loop der tijd door overheden op verzoek van hun families gerepatrieerd. Nu rusten er nog 11 Engelse soldaten op de Oosterbegraafplaats.
Uitbreidingen
in 1916 besloot de gemeente Lonneker een nieuwe begraafplaats aan te leggen op een perceel langs de Hengeloseweg. De begraafplaats aan de Deurningerstraat was vol. In 1921 werd de nieuwe begraafplaats van de gemeente Lonneker geopend. De oude begraafplaats, het Boerenkerkhof, werd evenwel niet gesloten, want er werden veel bezwaren ingediend. Op de nieuwe begraafplaats, ten westen van de stad, werden ongetwijfeld ook bewoners van Enschede begraven zijn, maar dat kon de druk op de Oosterbegraafplaats niet wegnemen. Daar bleek begin jaren twintig van de twintigste eeuw dat er meer ruimte nodig was. Begin 1922 werd zelfs gesproken over de aanleg van een nieuwe begraafplaats. Zover zou het niet komen, want er was tussen de begraafplaats en de spoorlijn naar Gronau nog enige ruimte. Daar lag ook een weg, waarvan eind 1922 door de gemeente Enschede bij de gemeente Lonneker werd verzocht deze aan de publieke dient te mogen onttrekken. Ook had de gemeente het voornemen een aantal percelen te onteigenen om de uitbreiding van de begraafplaats te kunnen realiseren. Uiteindelijk werd de onteigening in 1923 geregeld via een aparte wet die in maart van dat jaar door de Tweede Kamer werd aangenomen. Ter compensatie voor de eigenaren van de resterende gronden vroeg de gemeente Lonneker om een vervangende weg direct ten zuiden van de spoorlijn. Een jaar lang werd over dit punt vergaderd en in het voorjaar van 1924 ging de gemeente Lonneker akkoord.
In eerste instantie vond in de jaren daarna een herinrichting van de bestaande begraafplaats plaats en werd de strook grond ten noorden van de begraafplaats, ter grootte van 3,6 hectare, bij de begraafplaats getrokken. Daarbij werd voortgeborduurd op het ontwerp van Hartogh Heijs van Zouteveen. De tuinarchitect was niet meer betrokken bij de plannen. Dit deel werd namelijk ontworpen door de directeur der begraafplaats J. Eveleens (1883-1958). Eveleens, afkomstig uit de Watergraafsmeer, was in 1909 benoemd tot opzichter 2e klasse der gemeentelijke begraafplaats en plantsoenen. Eveleens werd in 1925 benoemd tot directeur, mede ingegeven door het feit dat Eveleens in datzelfde jaar ook benoemd werd tot tuinarchitect en plantsoenmeester in Rotterdam. Om hem te behouden had de gemeente dus bedacht om hem directeur te maken. De uitbreiding werd in 1926 in gebruik genomen, feitelijk een slechte kopie van het eerste ontwerp. Als onderdeel van de plannen werd het lijkenhuisje verplaatst en werd een plan gemaakt voor een centraal poortgebouw. De aanbesteding daarvan vond eind 1927 plaats.
In 1927 werd ten zuiden van de Oosterbegraafplaats een nieuwe katholieke begraafplaats geopend. In ruil voor de aanleg droeg de parochie de oude katholieke begraafplaats aan de Espoortstraat over aan de gemeente. Bovendien betaalde de parochie jaarlijks 500 gulden aan de gemeente als bijdrage in de rentelasten. De ingebruikname van de nieuwe katholieke begraafplaats zal zondermeer ook de Oosterbegraafplaats enigszins ontlast hebben. In 1928 werd op een ander perceel ten zuiden van de Oosterbegraafplaats een nieuwe Joodse begraafplaats in gebruik genomen.
Het nieuwe voorplein
In 1929 werd het werk aan de begraafplaats afgerond met de ingebruikname van een nieuw poortgebouw met aula. Het was een poortgebouw in de zin dat men via dit gebouw met de kist de begraafplaats betrad en dat ondertussen afscheid genomen kon worden zonder dat men last had van weer en wind. Het poortgebouw dat nog steeds het voorterrein domineert, is een voor die tijd modern, sober gebouw in baksteen onder een plat dak. Ervoor ligt een uitgestrekt grasveld. De oude toegangsweg is opgenomen in een oprijlaan die voor de aula langs gaat en dan weer terug naar de doorgaande weg. Aan weerszijden zijn dienstwoningen gebouwd in dezelfde stijl als het poortgebouw.
Het poortgebouw bestaat uit een hoog rechthoekig hoofdvolume met aan weerszijden iets terugliggende lagere delen waarin verschillende voorzieningen zijn ondergebracht. De toegang tot de aula aan de voorzijde is ondergebracht in een lage uitbouw. De terugliggende dubbele deur is omgeven met tegeltableaus waarin de beeltenis van een treurende vrouw is opgenomen. De tegels zijn van de Porceleine Fles uit Delft. De ramen in het hoofdvolume zijn hoog en laten veel licht toe tot de aula. De ramen in de lagere volumes zijn wat meer gedrukt. Ter weerszijden van het poortgebouw is een voetgangerstoegang tot de begraafplaats opgenomen. Het interieur is zeer verzorgd en in de aula is een verhoogd podium aangebracht voor het plaatsen van de kist zodat bezoekers de kist goed kunnen zien als ze via de doorgang de begraafplaats betreden bij een uitvaart. Mogelijk wordt de doorgang in de toekomst omgevormd tot koffiekamer.
In 1934 was de gemeente Lonneker opgeheven en kwam de Oosterbegraafplaats eindelijk op het grondgebied van de gemeente Enschede te liggen. Daarmee werd de gemeente ook eigenaar van de door de gemeente Lonneker aangelegde begraafplaats, later de Westerbegraafplaats geheten. Overigens zou ook de Oosterbegraafplaats lange tijd bekend staan als de algemene begraafplaats aan den Gronauschen straatweg. In de oorlog werd de naam Oosterbegraafplaats meer en meer gebruikt.
Tweede Wereldoorlog
In de jaren 1940-1945 zou de begraafplaats door de Duitsers gebruikt worden voor het begraven van hun doden. Ook talloze geallieerden en verzetsstrijders vonden hier hun laatste rustplaats. De dagelijkse praktijk vond gewoon doorgang maar geheel ongeschonden kwam de begraafplaats niet uit de oorlog. Toen Enschede in de nacht van 7 op 8 november 1944 werd gebombardeerd door acht Liberators, troffen veel bommen doel maar een aantal kwam terecht in de weilanden aan de Noordesmarkerrondweg. Daarbij werd ook de begraafplaats getroffen.
De Duitse graven zijn alle in de jaren vijftig overgebracht naar Ysselsteyn in Limburg.
Uitbreiden of inbreiden?
Al in 1942 werd op last van de bezetter een uitbreiding van de Westerbegraafplaats gepland. Dat werd uiteindelijke een grote naoorlogse uitbreiding aan de westzijde. Ruimtegebrek was er ook op de Oosterbegraafplaats. Dat was de reden om in 1944 over te gaan op twee diep begraven. In 1948 tekende de Dienst Plantsoenen en Begraafplaatsen een forse uitbreiding aan de oostzijde van de begraafplaats waar voorheen de ijsbaan lag. Hoogstwaarschijnlijk had hoofdopzichter J.A. ten Hoopen hier de hand in. In het ontwerp was de Sleutelweg een nieuwe ingang met enkele dienstgebouwtjes getekend.
Lange tijd gebeurde er niets met de plannen, behalve dat men vaker graven ging ruimen en een sloot langs de Sleutelweg werd gedempt. Een andere maatregel was het afschaffen van grafuitgifte voor onbepaalde tijd. In 1960 meldde B&W dat er op de Oosterbegraafplaats nog voor 10 jaar ruimte beschikbaar was. De raad werd geïnformeerd dat de mogelijkheden tot uitbreiding onvoldoende soelaas zouden bieden voor de lange termijn. Er werd dan ook voorgesteld om een nieuwe begraafplaats aan te leggen. Die moest voor 1970 gereed zijn en uiteindelijk rond 2015 40 hectare beslaan.
In 1964 werd duidelijk dat wanneer de nieuwe begraafplaats gereed was, de Wester- en de Oosterbegraafplaats gesloten zouden worden. Al in 1965 nam men aan dat 40 hectare wellicht niet nodig zou zijn, gezien de groeiende belangstelling die het cremeren toen al genoot. Ondanks dat de gemeente in de jaren daarna al verschillende percelen had aangekocht, werden in 1967 de plannen door Gedeputeerde Staten van tafel geveegd. De beoogde locatie betrof een natuurgebied, maar Enschede werd door de Raad van State alsnog in het gelijk gesteld. De gemeente bracht in 1968 echter een nieuw plan naar voren, waarin ook plaats was voor een crematorium. Dat crematorium kwam er in 1971, omdat destijds al 10% van de overledenen in Overijssel werd gecremeerd. Dat gebeurde vooral in Dieren dat echter lang niet alle verzoeken tot crematie kon honoreren. Na de opening van het crematorium was het aantal crematies in 1973 al 1.500, wat betekende dat er uitbreiding nodig was. Het was geruime tijd ook de bedoeling dat bij het crematorium de nieuwe begraafplaats zou komen. Uiteindelijk bleek dat met verschillende maatregelen, zoals het extra ruimen en het begraven van twee niet-verwante personen in een eigen graf en vooral de afnemende behoefte de Oosterbegraafplaats nog wel in gebruik kon blijven.
Sluiting?
De Oosterbegraafplaats kreeg in 1971 het predicaat dat het een gevaar zou zijn voor de volksgezondheid. De in de oorlog beschadigde drainage was nooit hersteld, met als gevolg een slecht verlopende lijkvertering. Door allerlei problemen besloot de raad in 1980 dat het gewenst was om alsnog over te gaan tot sluiting van de Oosterbegraafplaats en het treffen van voorbereidingen voor de aanleg van een nieuwe en goed uitgeruste algemene begraafplaats. Door het almaar stijgende percentage crematies werd de druk op de Oosterbegraafplaats nogmaals verminderd en konden eind twintigste eeuw plannen worden gemaakt voor de herontwikkeling van de begraafplaats.
Verdere ontwikkelingen
In 1999 werd de Oosterbegraafplaats aangemerkt als rijksmonument. Met name de graftuinen van fabrikantenfamilies en de parkachtige aanleg met groenstructuur werd gewaardeerd. Bovendien werd de Oosterbegraafplaats gezien als een gaaf en grootschalig voorbeeld van een eind negentiende-eeuwse begraafplaats. De gebouwen werden van ondergeschikt belang geacht. Met die opsteker vatte de gemeente nieuwe plannen op om de Oosterbegraafplaats weer volwaardig te gaan gebruiken.
Zo werd in 2005 een strook aangelegd met betonnen keldergraven. Een systeem waarbij telkens twee kisten geplaatst kunnen worden in een kelder, af te sluiten met een betonnen deksel. De oostzijde van de begraafplaats werd in 2005 bovendien verrijkt met zogenaamde wandgraven. De manier van begraven, bovengronds, was destijds in Nederland eigenlijk alleen in Valkenburg te vinden. Door inwoners van Enschede met een mediterrane achtergrond was aangegeven dat er bij hen wel behoefte was aan deze vorm van begraven. In het poortgebouw werd voorts een Kamer van Stilte ingericht waar nabestaanden een of meerdere urnen kunnen plaatsen in een rustgevende, besloten omgeving. Op de begraafplaats zelf werden twee urnentuinen aangelegd. In 2006 werd het bomenbestand en de beplanting bijna geheel vernieuwd. Daarbij verdwenen onder meer tientallen coniferen die tot dan het aanzicht van de begraafplaats hadden bepaald. Dat was eigenlijk niet de opzet, maar bij een zware sneeuwstorm in november 2005 hadden veel coniferen het loodje gelegd en waren enorme gaten gevallen in de laanbeplanting. Daarop is besloten de resterende coniferen te verwijderen.
Bijzonder is ook dat op een grafvak dat niet meer gebruikt werd, een speelplekje met enkele speeltoestellen is ingericht voor kinderen die samen met hun ouders de begraafplaats bezoeken.
Al met al is de Oosterbegraafplaats een bezoek zeker waard. Voor wie geïnteresseerd is in de geschiedenis is er een wandelroute langs bijzondere graven en grafmonumenten uitgezet. Voor groenliefhebbers is er een route langs allerlei bijzondere bomen op de Oosterbegraafplaats. Het gratis routeboekje is te verkrijgen bij de begraafplaats.
Met dank aan Monique Kiekebosch - Hoofd Gemeentelijke Begraafplaatsen en Gedenkparken Enschede
Noot
[1] In Garderen worden 14 Servische soldaten uit Enschede herdacht. In de kranten uit 1938 wordt gesproken van 16 opgegraven stoffelijke overschotten.
Literatuur
- 100 jaar Oosterbegraafplaats 1899-1999, in ’n Sliepsteen, speciale uitgave nr. 59 najaar 1999, Enschede
- Schelhaas, H. en B. Molenaar (redactie); Graven en begraven in Overijssel, 1981 Zwolle
Internet
- Delpher (Ruim 130 miljoen pagina's uit Nederlandse kranten, boeken en tijdschriften), (geraadpleegd 05-12-2022)
- Monumentenregister Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, monument 510626 (geraadpleegd 05-12-2022)
- Ooster begraafplaats op Cultureel Erfgoed Enschede (geraadpleegd 05-12-2022)
- Hendrik François Hartogh Heys van Zouteveen op Tuinhistorisch Genootschap Cascade (geraadpleegd 05-12-2022)
- Servische WO I krijgsgevangenen (geraadpleegd 11-12-2022)