In 1805 kocht de Joodse gemeente van Deventer een tuin met huisje buiten de toenmalige Brinkpoort om een begrafplaats aan te leggen op de hoek van de Langerij en het Goldenbeltstraatje. Al vanaf 1799 was er een vereniging die zich bezighield met begrafenissen, maar overleden Deventer Joden werden op dat moment nog buiten Deventer begraven. In de archieven wordt de eerste begrafenis pas in 1833 gemeld, maar waarschijnlijker is dat er eerder is begraven.
Op de begraafplaats werden Joden uit de wijde omgeving begraven. Zo ook de Joden uit Apeldoorn, die pas in 1892 een eigen begraafplaats kregen.
Toen bekend werd dat Deventer vanaf 1874 geen vestingstad meer zou zijn, ontwikkelde het stadsbestuur plannen om de stad uit te breiden in de richting van de Joodse begraafplaats. In 1868 werd het bestuur van de Joodse gemeente hier over geïnformeerd. De gemeente Deventer bood een stuk grond aan naast de Algemene begraafplaats, enkele honderden meters verderop gelegen. Een jaar later werd de koop gesloten. Op 6 september 1870 werd Joël Lazarus Voorzanger als laatste op de oude begraafplaats begraven. Enkele maanden later, op 10 november 1870 werd de eerste overledene op de nieuwe begraafplaats ter aarde besteld.
Op 1 november 1960 nam de Deventer gemeenteraad het besluit om de oude begraafplaats aan te kopen om plaats te maken voor een doorgang en fietsenstalling van de toenmalige LTS. Met toestemming van opperrabbijn Berlinger werden de stoffelijke resten van 308 personen en grafstenen op de oude begraafplaats geruimd en overgebracht naar de nieuwe begraafplaats. Hier werden de resten begraven in een gezamenlijk graf met een enkele gedenksteen. De betonnen omranding werd betaald door de gemeente Deventer.
De gedenksteen bevat echter een fout, aangezien deze vermeldt dat hier de stoffelijke resten liggen van personen die zijn begraven tussen 1780 en 1870, dat moet zijn 1807 en 1870.