De opening van een klooster van De Goede Herder in 1860 in Zoeterwoude zou niet de enige blijven. Precies in lijn met de doelstelling van de congregatie Onze Lieve Vrouw van Liefde van de Goede Herder lag expansie voor de hand. Daarbij werd de congregatie een handje geholpen door de ontwikkelingen in Duitsland. Daar had rijkskanselier Bismarck in 1875 alle kloosterorden opgeheven waardoor veel kloosters op zoek gingen naar nieuwe locaties. Vlak over de grens in Nederland was de situatie voor kloostergemeenschappen juist gunstig. Het klooster van de Goede Herder uit Münster vond zo in Almelo een nieuwe locatie.
Het was niet zo dat het klooster zelf in Münster opgeheven werd, want het in 1850 gestichte klooster bleef meisjes en jonge vrouwen opvangen. Het klooster daar was een provinciaal moederhuis van waaruit juist nieuwe kloosters werden gesticht. Ook was in Münster het noviciaat gevestigd waar zusters werden opgeleid. Duitsland kende in 1864 al 92 huizen en nadien groeide de orde nog verder en zelfs vandaag de dag is De Goede Herder nog actief in Duitsland. Het klooster in Münster werd in de Tweede Wereldoorlog nagenoeg geheel vernietigd door talloze bombardementen. Voor Almelo was dus Münster en niet Zoeterwoude het moederhuis.
Klooster in Almelo
In 1876 kocht de congregatie het landgoed Alexandria, gelegen aan de Vriezenveense grindweg, ten noorden van de stad Almelo. Dit landgoed was omstreeks 1860 opgezet door Egbertus Diederik Kunst (1820-1881). Deze uit Vriezenveen afkomstige koopman had zijn fortuin gemaakt in Rusland en was daar getrouwd met de Russische Alexandra Filaretovna Krtschagina. Kunst bouwde op het landgoed een villa die hij vernoemde naar zijn vrouw. Huize Alexandria was een moderne villa, van alle gemakken voorzien en gebouwd in de toen populaire neoclassicistische stijl. Alexandra kon echter niet aarden in Almelo en vertrok in 1868 weer naar Rusland. Eind 1872 zette Kunst het landgoed te koop. In 1875 was sprake van verkoop aan een kloosterorde uit het Duitse Freckenhorst. Dat bleek uiteindelijk De Goede Herder te zijn. Die hadden aan de villa alleen niet voldoende en daarom werd in juli 1876 voor 42.000 gulden de bouw van een vleugel van 755 m2 aanbesteed. Het ontwerp was van de Duitse architect H. Deitmer.
Vanaf het begin was ook hier het klooster bedoeld voor de opvoeding en zedelijke verbetering van meisjes. De eerste zusters moesten de nodige ontberingen doorstaan omdat het landgoed niet in de eerste levensbehoeften kon voorzien. Dat veranderde snel, onder meer door verkoop van allerlei handwerken die in het klooster werden gemaakt. Ook werd een complete boerderij opgezet. Net als in Zoeterwoude kregen de meisjes een beperkte mate van (geestelijke) scholing en werd het werk onderbroken voor de reguliere kerkgang. In Almelo werd eveneens een naaiatelier en wasserij opgezet, waar met name de verpleegden lange uren maakten. Van Almelo is een redelijk inzicht in welke meisjes uiteindelijk intraden in het klooster, met name omdat een aantal van hen na hun dood op de kloosterbegraafplaats werden begraven.
In het klooster werd in eerste instantie een kamer ingericht als kapel en daar werd op 28 augustus 1876 een mis opgedragen ter gelegenheid van de eerste steenlegging van de uitbreiding. In de eerste jaren betrokken langzamerhand meer zusters het klooster en volgden meer meisjes. In 1882 leefden er al 82 personen in het klooster, waaronder zo’n 50 verpleegden. Het jaar daarvoor was de eerste verpleegde overleden. Tegen het eind van de negentiende eeuw bezat het klooster naast de boerderij een wasserij, bakkerij, strijkerij en een apart huis voor de zusters. In 1892 werd vanuit Almelo in Velp bij Arnhem het landgoed Larenstein aangekocht voor nog een internaat. In Almelo werd in 1909 naast de villa een nieuw complex opgetrokken in neogotische stijl met een kapel, slaapruimte en leslokalen voor ‘pupillen’. Aan de overkant van de Vriezenveenseweg werd een rectorswoning gebouwd. Na 1901 ging men zich meer en meer richten op de opvang van meisjes met een zogenaamde ‘verderfelijke achtergrond’. Met hen werden de noodzakelijke werkkrachten verworven voor allerlei activiteiten in het klooster en op het omliggende landgoed waar de boerderij en moestuin van levensbelang waren. In 1920 vond wederom een grote uitbreiding plaats waardoor een groot complex ontstond met binnenhof.
Naar verluidt heeft het klooster in Almelo de eerste 50 jaar van het bestaan ruim 2.100 meisjes verzorgd, veel meer dan de 1.380 meisjes in het klooster van Zoeterwoude. Van de verpleegden zouden in die tijd zo’n 44 meisjes gestorven zijn. Een nagenoeg zelfde aantal zusters is ook overleden in die periode. Het getal aan verpleegden is opmerkelijk omdat in dezelfde tijd in Zoeterwoude zo’n 150 meisjes waren gestorven. Vraag is dan ook hoe zo’n verschil kon ontstaan of het moet zo zijn dat de overlijdensaangiften uit Zoeterwoude niet correct zijn.
Er was in het klooster permanent ruimte voor 140 tot 160 meisjes. Sommigen verbleven hier langere tijd, andere maar kort. Bij het 75-jarig bestaan in 1951 werd gemeld dat De goede Herder in die tijd 3.692 pupillen had gehuisvest. Een groot aantal verpleegden trad na verloop in in het klooster. Zij werden zogenaamde Magdalena’s genoemd. Zij mochten niet met de verpleegden praten en hadden een zwijgplicht. Van hen kwamen de meesten uit Duitsland en het is bekend dat er zo’n 24 van hen stierven in het klooster en op de kloosterbegraafplaats begraven werden.
Gevlucht en ontvoerd
Meer dan met betrekking tot Zoeterwoude komen uit de kranten uit de negentiende en twintigste eeuw verhalen naar voren over de situatie van de meisjes bij de Goede Herder in Almelo. In 1880 kwam een verhaal naar buiten van een meisje dat gevlucht was omdat men haar naar eigen zeggen wilde dwingen non te worden. Na haar vlucht vond het meisje een dienstbetrekking bij een dokter waar zij echter ontslagen werd wegens onzedelijk gedrag. Ze werd later in Eibergen aangetroffen, uitgehongerd en vermoeid. Wat er met haar gebeurd is, is onbekend.
In 1888 werd in Zutphen een 21-jarig meisje aangehouden dat bij verhoor aangaf gevlucht te zijn uit De Goede Herder in Almelo. Na het verhoor is het meisje teruggebracht. In 1897 werd de 18-jarige Johanna Holkenbrink uit het gesticht gehaald, ‘geschaakt’ zoals dat heette, door haar voormalige geliefde Karel van Lier. Het meisje werd onder bedreiging van een mes door hem en een drietal andere mannen met een bootje over de brede sloot achter het klooster gevaren. Johanna was in 1897 in het gesticht geplaatst door haar vader tegen een vergoeding van 50 gulden per jaar. Reden voor de plaatsing was dat hij tegen het contact van zijn dochter met Karel was. Hij zou niet voor haar kunnen zorgen en omdat het meisje al verschillende keren was weggelopen, besloot de vader om haar naar De Goede Herder te brengen. En passant werd in een van de krantenberichten melding gemaakt van het feit dat vanwege de talloze ‘weglooperijen’ in de laatste jaren het klooster danig was versterkt. Of Johanna teruggegaan is naar De Goede Herder is niet duidelijk. In ieder geval kreeg Johanna op 14 november 1898 met Karel een door hem erkend kind en ze trouwde op 24 februari 1900 met hem. Nadien kreeg ze nog zeker 4 kinderen, waarvan de eerstvolgende in juli 1900 werd geboren. Na het overlijden van Karel in 1908 trouwde Johanna op 18 november 1909 met Jakob Borggreve met wie ze nog een dochter kreeg. In 1918 overleed ze in Hengelo, 38 jaar oud.
In december 1902 werd de minderjarige N.N. na een vluchtpoging teruggebracht door haar vader naar de Goede Herder. In 1916 werd hoog opgegeven van een meisje uit Den Haag dat al snel een betrekking kreeg bij een katholieke dame in Almelo. Haar gedrag gaf hoop op goede verwachtingen voor haar toekomst. Op een dag was ze met achterlating van al haar bezittingen verdwenen en werd niet weer gevonden.
De meeste meisjes werden uiteindelijk weer teruggevonden nadat ze waren weggelopen, zo ook een 15-jarig meisje dat op 13 april 1918 het klooster in Almelo was ontvlucht. Ze werd aan de hand van een politiebericht begin mei aangehouden en teruggebracht naar Almelo. Niet alle meisjes overleefden hun vlucht, zoals blijkt in 1921. Op 13 februari van dat jaar werd aan de oever van de Regge, in de buurtschap Eerde, Ambt-Ommen, het lijk gevonden van een jonge vrouw. Het bleek een 17-jarige verpleegde uit Almelo te zijn die op 22 december 1920 het klooster was ontvlucht via het ijs. Het ging om Geertruida Maria van Dongen, afkomstig uit Dordrecht. Ze werd begraven in Ommen en niet op de kloosterbegraafplaats. Een graf is er niet meer.
Een aantal jaren is er in de kranten weinig te vinden over ontvluchtingen uit De Goede Herder, tot 1929. Op 8 februari van dat jaar ontvluchte de 18-jarige Catharina (Kaatje) Coordes het klooster. Ze werd in april van dat jaar aangehouden in Zenderen. Ze vond onderdak bij verschillende adressen, waaronder bij communisten. Nadat ze bij toeval bij een caféhouder in Zenderen was gevonden, werd Kaatje teruggebracht naar Almelo. In november 1929 kwam de zaak voor de rechtbank. Daar bleek dat de ouders van Kaatje in november 1926 uit de ouderlijke macht waren ontzet waarna De Goede Herder als voogd werd aangewezen. Na een aantal weken in Velp was het meisje overgeplaatst naar Almelo, “wegens opstandigheid en ontevredenheid". Daar was ze op 8 februari ontvlucht omdat ze naar haar eigen zeggen van ’s morgens zes uur tot ’s avonds 7 uur achter een machine moest werken, zonder fatsoenlijk eten. Na het voorval werd Kaatje overgeplaatst naar een meisjesinternaat van de Dominicanessen in Zeist. Daar had ze het beter naar haar zin, meldde ze.
In de jaren dertig zijn verder verschillende ontvluchtingen bekend. Het betrof oudere meisjes die soms geholpen werden door derden, zoals een verloofde. Telkens werden de meisjes teruggebracht naar het klooster in Almelo. Ook gedurende de Tweede Wereldoorlog, terwijl het klooster bleef functioneren, bleven meisjes vluchten.
Bij het 75-jarig bestaan van De Goede Herder in Almelo in 1951 werd in de kranten vol lof geschreven over het klooster. De wijze waarop de meisjes ‘opgevoed werden tot goede katholieke huismoeders’ staat in contrast tot de verhalen over de lange dagen die de meisjes moesten werken of de talloze pogingen tot vluchten van de meisjes. Nog in datzelfde jaar stond een verdachte terecht die de 17-jarige Gerda V. maar liefst anderhalf jaar had onttrokken aan plaatsing door de voogdijraad bij De Goede Herder. Verdachte bleek nota bene zelf directrice te zijn van een internaat, maar het leek haar beter om het meisje niet naar De Goede Herder te laten gaan. Tegen verdachte werd een jaar gevangenisstraf geëist, maar ze werd veroordeeld tot 100 gulden boete en 6 maanden voorwaardelijk. Ook nadien bleven meisjes het klooster in Almelo ontvluchten. Sommigen wisten ver weg te komen maar door opsporingsberichten werden de meeste meisjes na enkele dagen of weken aangehouden en teruggebracht naar Almelo.
Ook toen De Goede Herder allang niet meer zo heette, maar Huize Alexandra probeerden de meisjes te ontsnappen. In 1991 wisten vijf meisjes in de leeftijd van 14 tot 16 jaar aan hun begeleiders te ontsnappen tijdens een zeiltochtje op het wad. Op een zandplaat wilden ze uitstappen om te zonnen maar vertrokken daarop met de noorderzon. Een uitgebreide zoektocht volgde maar na informatie van een visser bleek dat de meisjes aan wal waren gegaan. Later zijn ze verschillende plaatsen in het land aangehouden en teruggebracht.
Deze gevallen zijn bekend omdat ze soms met naam en toenaam in de krant kwamen. Waarschijnlijk zijn er ook talloze gevallen waarbij geen politie gemoeid was en waarbij meisjes zonder ophef terug werden gebracht. Over zelfdoding is in al die jaren niets te vinden.
In opspraak
Verschillende keren kwam het klooster in Almelo in opspraak, zoals in 1933 toen bleek dat een legercontract voor 40.000 legerhemden via Bendien’s Confectiefabrieken terecht was gekomen bij De Goede Herder in Almelo. Dit was tegen afspraken inzake de werkverruiming. De minister van Defensie nam nadien maatregelen om het werk geheel door Bendien te laten uitvoeren en niet door goedkope arbeidskrachten in het klooster.
In 1992 kwam in een rechtszaak naar voren dat er in Huize Alexandra sprake was van terreur met geestelijke, lichamelijke en seksuele mishandeling. Een medewerker had deze uitspraken gedaan rondom een eerdere affaire waarbij de inrichting de meisjes weggehouden had van school. De Goede Herder besloot daarop tegen de voormalige groepsleider een kort geding aan te spannen. Huize Alexandra werd toen omschreven als een Orthopedagogisch centrum waar 42 meisjes in de leeftijd van 12 tot 18 opgenomen werden. De rechter besloot echter dat de groepsleider zijn kritiek niet voor zich hoefde te houden. Daar ging de Goede Herder niet mee akkoord en stelde beroep in. De groepsleider kreeg daarna bijval van andere medewerkers, maar een ex-pupil deed vervolgens aangifte van seksueel geweld door de groepsleider. Het Openbaar Ministerie seponeerde de zaak wegens ontbreken van bewijs. Het meisje bleek in haar aangifte opgezet te zijn door stichting De Goede Herder. Uiteindelijk reageerde justitie door Huize Alexandra een compleet gesloten inrichting te maken.
In 2011 werd besloten Huize Alexandra te sluiten. Daarna zijn er in het gebouw asielzoekers geplaats en achter in de tuin lag al die tijd de begraafplaats van het klooster, bron van hernieuwde aandacht voor De Goede Herder in Almelo.
De begraafplaats ‘herontdekt’
Dankzij recent onderzoek van Het Oversticht is veel bekend geraakt over de begraafplaats van het klooster. Daar ging wel een bizar verhaal aan vooraf, want de begraafplaats zou geruimd zijn en in het voorjaar van 2023 ontkende de gemeente Almelo het bestaan van een begraafplaats en De Goede Herder had hoegenaamd geen gegevens meer. Na een ruiming zouden de stoffelijke resten naar Bloemendaal zijn overgebracht. In verband met het onderzoek voor de documentaire van de VPRO “Meisjes van de Goede Herder” bezocht een klein gezelschap het terrein, waaronder een funerair deskundige[1]. Die laatste had het terrein al jaren in zijn database, weliswaar als geruimd, maar dan alleen bovengronds. Ter plekke kon snel vastgesteld worden waar de begraafplaats had gelegen, met name aan de hand van een uitgegroeide beukenhaag. Van het bezoek aan de begraafplaats werden opnamen gemaakt.
Zowel de gemeente Almelo als de directeur van De Goede Herder reageerden in eerste instantie terughoudend. Gezien de gemeente Almelo met het bewuste perceel plannen in ontwikkeling had, gaf deze opdracht aan een archeologisch bedrijf om ter plekke een aantal proefsleuven te maken om vast te stellen wat de situatie rondom de begraafplaats precies was. Op grond van een Programma van Eisen (PVE) zijn op 9 oktober 2023 bij het onderzoek ter plekke drie proefputten gegraven. De onderzoeksvraag was relatief eenvoudig: “Zijn er nog intacte begravingen aanwezig of zijn er aanwijzingen dat deze zijn geruimd?”. Bij de werkzaamheden was wederom een cameraploeg van de VPRO aanwezig, met het oog op de documentaire over De Goede Herder. In eerste instantie leek het graafwerk niets op te leveren tot de eerste stoffelijke resten werden aangetroffen. In totaal werden 9 grafkuilen met stoffelijke resten vrij gelegd. Er is niet gekeken of er nog andere inlagen waren onder deze resten. Daarnaast werden verstoringen aangetroffen die mogelijk te maken hadden met eerdere ruimingen. Van de opgegraven resten is een rapport opgesteld, zoals verplicht is bij elke opgraving in Nederland. Helaas is in dit rapport ook op grond van fotomateriaal de conclusie getrokken dat er nog een begraafplaats bij het klooster te vinden was. Voor een leek lijken de sporen inderdaad op een begraafplaats, maar de locatie zou nooit toegestaan zijn omdat deze te dicht op de bebouwing lag. Uit andere foto’s blijkt dat het hier gaat om zogenaamde koude bakken in de moestuin. Conclusie van het archeologisch onderzoek was in ieder geval dat er nog steeds stoffelijke resten begraven liggen op de begraafplaats.
Het ontstaan van de begraafplaats en gebruik
De aanvraag bij de gemeente Ambt Almelo om een begraafplaats te mogen aanleggen vond plaats voordat er sprake was van een eerste overlijden in het klooster. De toestemming kwam op 10 november 1881 en de eerste begraving vond plaats naar aanleiding van een overlijden op 25 november van dat jaar. Mogelijk was het meisje, de 18-jarige Ernestina Johanna Claassen, al geruime tijd ziek. De begraafplaats had een omvang van 680 m2 met een calvariekruis aan de westzijde. De ingang lag aan de oostzijde. Op een tekening van een kleine uitbreiding uit 1919 staat onder meer dat rector Van der Meulen die in 1892 overleed, een marmerkruis op zijn graf heeft staan. Opvallend is ook de zinssnede “Kindergraven, zeven in elke rij alsook overleden Magdalena’s”. Tot welke leeftijd de meisjes als kind werden gezien, is niet bekend. De jongste overledene volgens het door De Goede Herder beschikbaar gestelde register was 13 jaar.
Met de uitbreiding in 1919 kwam de grootte van de begraafplaats op 903 m2. Bij de uitbreiding werd het calvariekruis van de westzijde naar de grens van de oorspronkelijke begraafplaats en de uitbreiding geplaatst. Op het moment van uitbreiding waren er volgens het register 93 graven op de begraafplaats. De oorspronkelijke begraafplaats was nog niet vol, want nadien zijn er nog 49 personen begraven. Op de uitbreiding bleken in totaal 74 personen begraven te zijn, totaal 216.
In januari 1926 stond de omgeving van het klooster blank waardoor ook de begraafplaats waarschijnlijk even te maken had met het water dat vanaf het oosten over de Vriezenveenseweg stroomde. Nadien zijn maatregelen genomen waardoor dat niet meer voorkwam.
Een tweetal rectoren die na 1919 zijn overleden werden begraven bij het kruis, dus nagenoeg centraal op begraafplaats. Dat betrof Gerrit Waanders (1854-1925) en Wilhelmus Antonius van Beek (1904-1970). De zus van de laatste was hier overigens in 1964 begraven. De laatste die op de begraafplaats begraven werd, was zuster Dopp die overleed op 27 januari 1980, 85 jaar oud.
Het register dat De Goede Herder heeft bijgehouden werd na sluiting van de begraafplaats niet overgebracht naar het archief van de gemeente Almelo, maar bleef in hun bezit. In de Wet op de lijkbezorging is dit wel een voorschrift. Het lijkt er overigens ook niet op dat de sluiting of ruiming bij de gemeente gemeld is. Een van de zaken die meegenomen werd bij de beëindiging van het klooster was het overschrijven van de grond van de congregatie naar de stichting De Goede Herder in Bloemendaal. Ten aanzien van het perceel van de begraafplaats, K 2183 werd expliciet vastgelegd dat de stichting de begraafplaats zou blijven onderhouden, bezoek mogelijk bleef en dat de stichting er niet meer mocht (laten) begraven. Tevens werd vastgelegd dat alle opvolgende eigenaren aan deze voorwaarden moesten voldoen, dus een kettingbeding.
De teloorgang zette in toen waarschijnlijk in 1988 of 1989 de grafkruizen werden opgeruimd. Dit naar aanleiding van klachten van leerlingen van de nabijgelegen school die in 1983 was gebouwd achter huize Alexandra. In de jaren negentig komt in stukken van stichting De Goede Herder nog een aantal keren de begraafplaats langs. In 1997 bleek dat het hek rondom verwijderd was, er geen onderhoud plaatsvond en men plannen maakte voor ruiming van de stoffelijke resten. Die ruiming wordt vervolgens voorbereid waarbij een offerte werd aangeleverd voor ruiming van 218 graven voor een prijs van bijna 12.000 gulden. Bedoeling was om de stoffelijke resten te laten herbegraven in Bloemendaal, net zoals begin jaren zeventig gedaan was met de opgegraven resten uit Zoeterwoude. Wat er daarna gebeurt is, is min of meer een raadsel. In Bloemendaal bevindt zich een klein graf, ter grootte van 2 graven met daarop een steen voor W.A. van Beek, rector van De Goede Herder. Ervoor ligt een kleine herdenkingssteen met de volgende tekst “Dat zij rusten in vrede bij God. Al onze dierbare overledenen begraven op ons kloosterkerkhof in Almelo. Herbegraven op 22 september 1997”.
Uit archiefonderzoek van de Overijssel Academie blijkt dat er bij de ruiming slechts een halve kubieke meter aan stoffelijke resten is geruimd. Voor 218 begravingen is dat vreemd, maar met deze wetenschap werd destijds weinig gedaan. De opgravende partij had naar eigen zeggen ook nog buiten het aangewezen terrein gegraven, maar niets gevonden. Het lijkt erop dat de begraafplaats naar het idee van De Goede Herder geheel geruimd was en daarmee dus ophield te bestaan. Naar later blijkt heeft slechts een zeer kleine ruiming plaatsgevonden en zijn veel graven blijven liggen. In haar rapport stelt het Oversticht dat er voor het vervolg meerdere varianten zijn om de stoffelijke resten alsnog te ruimen. Dat kan volgens hen zonder of met archeologische begeleiding of door een complete archeologische opgraving, waardoor de locatie wordt gezien als een archeologisch vindplaats. Betrokkenen, gealarmeerd door de berichten en speculaties over wie hier begraven zijn, pleiten voor een begeleide ruiming, waarbij ook gekeken dient te worden naar wat er opgegraven wordt en hoe dat te relateren is naar persoon en doodsoorzaak. In ieder geval heeft het Oversticht nu aanbevolen dat de gemeente Almelo de bestemming begraafplaats formeel aan het perceel ontneemt, alvorens de ruiming te laten plaatsvinden.
Herkomst en leeftijd begravenen
Er bestaat dus een formeel register van de begraafplaats. In dit register zien we een afspiegeling van de organisatie van het klooster. Zo vinden we allereerst drie rectoren. Deze priesters waren verantwoordelijk voor de zielenzorg in het klooster, opdragen van de missen, afnemen van de biecht en begeleiden van begrafenissen. De meeste rectoren kregen na hun verblijf in Almelo een eigen parochie of gingen met emeritaat en zijn elders begraven.
Vervolgens was de dagelijkse gang van zaken in handen van de zusters van De Goede Herder, ook wel moeders genaamd. Daarna was er een laag zusters die aangeduid werden als ‘zusters van het kruis’ en zusters Auxiliares. Deze zusters waren meestal oud-verpleegden, oftewel Magdalena’s. Vervolgens waren er verpleegden, later pupillen genaamd. Dit betrof meisjes in de leeftijd tussen 14 tot 21 jaar. Een enkele keer bleek een meisje jonger. Onderscheid in verpleegden was er ook. Er waren verpleegden aan wiens ouders de voogdij over de kinderen was onttrokken en er waren verpleegden die ter beschikking van de regering waren gesteld vanwege een veroordeling wegens een misdrijf. Daarnaast waren er nog vrije pupillen. Dit waren waarschijnlijk meisjes die op verzoek van de ouders bij De Goede Herder waren geplaatst.
Wat de verpleegden betreft is de herkomst van de begravenen voor allen Nederland, op een viertal na. Er worden 56 verpleegden onderscheiden, waarvan voor een aantal niet helemaal duidelijk is of dat klopt. Sommige van hen behoren waarschijnlijk tot de Magdalenas, maar een groot deel heeft een betrekkelijk jonge leeftijd. Maar ook in Zoeterwoude zagen we verpleegden die tot op hoge leeftijd in het klooster bleven omdat ze niet meer konden aarden in de maatschappij. De meeste van deze groep zijn afkomstig uit Zuid-Holland (Rotterdam) en vervolgens Gelderland en Utrecht.
In tegenstelling tot Zoeterwoude krijgen we voor Almelo wel een goed beeld van de zusters en waar zij vandaan kwamen. Maar liefst 66% is afkomstig uit Duitsland. Voor de rest kwamen de zusters uit Nederland, waarbij ook hier uit Zuid-Holland de meeste, gevolgd door Gelderland. Hoewel na de Tweede Wereldoorlog de keuze werd gemaakt om de meisjes niet langer te laten opvoeden door Duitse zusters, liepen zij nog lang rond en zullen ze deel uit hebben gemaakt van het alledaagse leven van de meisjes.
Als laatste categorie kunnen de Magdalenas gezien worden, waarvan er 24 daadwerkelijk geïdentificeerd konden worden via het overlijdensregister. Van deze Magdalenas die in Almelo op de begraafplaats terecht kwamen, was maar liefst 88% afkomstig uit Duitsland. Bij de Magdalenas lag het gemiddelde jaar van overlijden op 47, met de jongste 22 en de oudste 73. De laatste Magdalena die een plaatsje vond op de begraafplaats stierf in 1930.
De zusters, rectoren en een aantal begraven waarvan de status niet achterhaald kon worden, stierven gemiddeld op 62-jarige leeftijd. De oudste zuster die op de begraafplaats begraven werd haalde de leeftijd van 91 jaar. De laatste zuster, Maria Josephine Dopp, werd in januari 1980 hier begraven.
De gemiddelde leeftijd waarop de verpleegden overleden laat een compleet ander beeld zien. Hier is het gemiddelde 26 jaar, maar waarschijnlijk vertekent dit beeld doordat een aantal onbekende meisjes meegenomen zijn. Het jongste overlijden betreft de 13-jarige Maria van Nes, die in juli 1891 overleed. De meeste overlijdens vonden plaats rond de 20 jaar, eigenlijk vergelijkbaar met Zoeterwoude. De laatste verpleegde werd begraven in 1951 en dat betrof de toen 19-jarige Cornelia Christina Josephina Beeris uit Rotterdam.
Overleden en begraven in Almelo
In totaal staan in het register 218 personen die begraven zouden zijn op de begraafplaats van het klooster. Daarvan zijn naar alle waarschijnlijk 56 verpleegden. Dat is slechts een derde van het aantal dat in Zoeterwoude achterhaald kon worden. Het verschil is dat voor Zoeterwoude alleen bekend is dat ze daar overleden zijn, maar voor Almelo dat ze ook daadwerkelijk begraven zijn op de begraafplaats. Er valt met betrekking tot Almelo beter onderscheid te maken tussen de begravenen, maar tegelijk is er minder bekend over hun herkomst. Echter, onder de verpleegden blijft een ding hetzelfde als in Zoeterwoude: de gemiddelde leeftijd waarop de meisjes overlijden ligt laag en ook het feit dat de meeste rond hun 20ste overlijden. Zonder doodsoorzaak valt hierover echter niets te zeggen.
Teloorgang klooster
In 1972 veranderde de naam van het internaat De Goede Herder in Huize Alexandra. De doelstelling bleef onveranderd, namelijk om meisjes die door persoonlijke, familie- of sociale omstandigheden in problemen waren geraakt, weer op weg te helpen. Ondertussen was De Goede Herder in Zoeterwoude al bezig het klooster daar af te stoten. Sommige meisjes kwamen daardoor in Velp, Bloemendaal of Almelo terecht. Eind jaren zeventig woonden er in het klooster nog 23 zusters, waarvan slechts 6 rechtstreeks te maken hadden met de verpleegden in het internaat. Ook hier bleek de methodiek van De Goede Herder achterhaald en werd de opvang van meisjes steeds vaker gedaan door professionele instellingen met speciaal opgeleid personeel. In 1985 werd ten zuiden een compleet nieuw Alexandra gebouwd en werd het klooster verlaten. In 1989 werd het complex verkocht aan twee ondernemers uit Almelo, maar tot concrete plannen kwamen ze niet. Net als in Zoeterwoude viel het klooster ten prooi aan vernielingen en brand. In november 1989 viel het doek toen ook de villa verwoest werd door brand. Hoewel het complex nog niet lang daarvoor beoordeeld was in het Monumenten Inventarisatie Project ging het voor altijd verloren.
Nasleep
Terwijl met de proefsleuven uit 2023 aangetoond werd dat er nog veel graven in situ liggen en dat er geen sprake bleek te zijn van een tweede begraafplaats, blijven er ook vragen. Zo wordt in het register en op een plattegrond melding gemaakt van kindergraven. Als daarmee minderjarigen worden bedoeld, kan het dat betekenen, maar normaliter geldt een kindergraf hoogstens tot 16 jaar omdat een gemiddeld lichaam dan een volwassen grootte heeft bereikt. Verder heeft De Goede Herder de ruiming slecht begeleid, waarschijnlijk op dezelfde wijze als in Zoeterwoude waar naar alle waarschijnlijkheid knekelputten zijn achtergebleven. Daarbij is het register niet overgedragen aan de gemeente, noch is de sluiting gemeld.
Zoals aangegeven bevat het register 218 personen en is omschreven waar het graf gevonden kan worden. Bij het nalopen van de namen blijkt dat ruim 30% van de voor- en achternamen fouten bevat. Ook de plaatsnamen zijn in niet alle gevallen juist genoteerd, wat het nazoeken in archieven niet gemakkelijk maakt. Kennelijk had De Goede Herder daar zelf ook moeite mee, want voor het samenstellen van een lijst van te herdenken personen op de begraafplaats van het klooster van de Goede Herder in Larenstein in Velp, zijn 129 namen aangeleverd uit Almelo. Het gaat deels om verpleegden, Magdalenas, maar ook enkele zusters.
In juni 2024 volgde een uitgebreide documentaire over de meisjes van de Goede Herder, uitgezonden door de VPRO.
Archeologisch onderzoek 2024
In september 2024 werd op het terrein een archeologisch onderzoek gestart. Het eerdere proefsleuvenonderzoek had aangetoond dat er nog talloze lichamen begraven lagen. Het onderzoek dat volgens de regels van de Erfgoedwet en de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) wordt uitgevoerd moet antwoord geven op de omvang van de begraafplaats, het aantal nog begraven lichamen en er zal onderzoek op de botresten worden uitgevoerd. Dit laatste om vast te stellen wat de leeftijd was, het geslacht en de mogelijke ziekten of verwondigen waaraan de personen zijn overleden.
Bij het onderzoek, dat onder stricte bewaking plaatsvind, mogen geen derden aanwezig zijn. Wanneer men tijdens de opgraving afwijkingen naar voren komen die mogelijk wijzen op een misdrijf, dan wordt de politie ingeschakeld.
Onderzoek inzake dit artikel: mw. Gea Santema-Van de Maat.
Noot
[1] Op 16 mei 2023 bezochten Britta Hosman (regisseur), Irene Houthuijs (research), Lies Vissers (oud-pupil van De Goede Herder) en Leon Bok (funerair deskundige) de locatie. In de documentaire Meisjes van de Goede Herder, uitgezonden in juni 2024 worden hiervan beelden getoond.
Literatuur:
- Holtman, Hans; Het klooster ‘de Goede Herder’, in: Stad en Ambt, 8e jaargang, nr. 3, juli 2000.
- Laagland Archeologie, Inventariserend veldonderzoek – proefsleuven. Huize Alexandra, Almelo gemeente Almelo (OV). December 2023
- Vissinga, Albert (Het Oversticht), Onderzoek kloosterbegraafplaats Huize Alexandra, Zwolle 2024
Internet (alle geraadpleegd juli/augustus 2024):
- Diverse artikelen via krantenwebsite Delpher
- Uitzending gemist: Meisjes van de Goede Herder
- RTV-Oost: Raadsels rond menselijke resten op terrein voormalig klooster Almelo: "Ik wist allang dat er mensen begraven liggen"
- Archiefinventaris Zusters van de Goede Herder op Archives Portal Europe
- Stichting Kinderdwangarbeid Meisjes Goede Herder, Nieuwste ontwikkelingen
- Technische uitleg archeologisch onderzoek De Goede Herder / Huize Alexandra. Het Oversticht.