Baarhuisje
Glossaries
Term | Definition |
---|---|
Baarhuisje | De in 1872 ingestelde Wet op de besmettelijke ziekten had ook gevolgen voor begraafplaatsen. Zo diende elke begraafplaats te beschikken over 'een locaal ingerigt voor tijdelijke bewaring van overledenen aan eene besmettelijke ziekte'. De honderden begraafplaatsen die rond 1872 in Nederland te vinden waren, kenden vaak geen gebouwen. Na een aantal epidemieën zag de overheid zich genoodzaakt maatregelen te nemen en in 1872 werd de 'Wet 52 houdende voorziening tegen besmettelijke ziekten' afgekondigd. In de wet werd uitdrukkelijk gesteld dat mensen die waren overleden aan de Aziatische cholera, tyfus, pokken, roodvonk of difterie alleen vervoerd mochten worden naar de dichtstbijzijnde algemene of bijzondere begraafplaats in de gemeente. Het vervoer moest bovendien via de kortst mogelijke weg plaatsvinden. Op elke begraafplaats diende uiterlijk binnen een jaar na inwerkingtreding van de wet een 'locaal' ingericht te worden voor de tijdelijke bewaring van overledenen die gestorven waren aan een besmettelijke ziekte. Waar men in gebreke bleef, had de commissaris van de Koning de bevoegdheid om op kosten van de gemeente of de houder van de bijzondere begraafplaats toch een lokaal te doen bouwen. Waar men al een gebouw had met een drenkelingenruimte of aflegkamer, was dat lokaal snel geregeld. Er stond immers niet vermeld hoe zo'n lokaal eruit moest zien. Sommige huisjes waren eenvoudig en van hout, net groot genoeg om er een baar in te plaatsen. Een aantal van dit soort huisjes werd wat verder ingericht met een wakersruimte (voor het geval de overledene toch niet dood bleek te zijn) en voorzien van een haard of kachel. Of er veel gebruik van de huisjes is gemaakt, is niet bekend. Wel duidelijk is dat in de jaren daarna het aantal sterfgevallen aan besmettelijke ziekten sterk afnam door maatregelen rondom het drinkwater en aanleg van riolering. Op de Oude Algemene begraafplaats in Doorn bevindt zich een fraai voorbeeld. Het neogotische baarhuisje is in 1873 gebouwd door meester-timmerman Jan Koudijs en is opgetrokken uit baksteen en pleisterwerk. De gepleisterde hoekblokken worden bekroond met een obelisk en de top van de tuitgevels zijn voorzien van een betonnen bol. Boven de deur bevindt zich een blind spitsboogvenster dat is voorzien van een in reliëf uitgewerkt doodshoofd met twee gekruiste beenderen.
|