* Middelburg 27 april 1917 - † Den Haag 24 november 1960
Vanaf 1947 tot zijn dood in 1960 is Alfred van Sprang de verslaggever van de NCRV-radio geweest. Van vrijwel iedere brandhaard in de wereld verzond hij zijn commentaar, soms met gevaar voor eigen leven. Ook was hij een zeer bekwame fotojournalist. De foto's die zijn reportages in het toenmalige protestants-christelijke weekblad De Spiegel illustreerden geven daar blijk van.
Van Sprang werd geboren uit het huwelijk van Willem Adriaan van Sprang (4 oktober 1884 - 24 augustus 1948) en Eva Sara van Emden (21 juni 1885 - 31 oktober 1957). Na de HBS in Rotterdam startte hij zijn journalistieke carrière bij Het Vaderland in Den Haag. Reeds op 22-jarige leeftijd, in 1939, verscheen zijn eerste boek Kampeeravonturen van een vrolijk stel. Aan het eind van dat jaar vertrok hij naar Amerika waar hij voor enkele Nederlandse bladen schreef. In de zomer van 1940, Nederland was inmiddels door de Duitsers bezet, vertrekt hij naar Nederland-Indië waar hij zowel als journalist bij de Java Bode als bij de Nederlands Indische Radio Omroep Maatschappij werkzaam was. Na de Japanse inval in 1942 werd Van Sprang geïnterneerd. In diverse kampen maakte hij zich o.a. als ziekenverzorger nuttig.
Toen de Japanners zich in augustus 1945 overgaven, trad hij in dienst van het Amerikaanse persbureau United Press waar hij verslag deed van de bloedige strijd ten gevolge van het opkomende nationalisme. Na een kort verblijf in Nederland keerde hij in 1947 terug naar Java. Hij beschreef de eerste politionele acties en trok in 1948 een half jaar met de 7 December divisie op. Zijn bevindingen van de tochten met deze divisie legde hij vast in het gedenkboek Wij werden geroepen. Omdat Van Sprang's verslaggeving over o.a. de zaak Westerling bij de Indonesische autoriteiten weinig waardering kreeg, werd hem in 1950 de toegang tot de Republiek Indonesia ontzegd.
In mei 1947 had Van Sprang zijn eerste verslag voor de NCRV-radio gedaan, een ballontocht bij Scheveningen. Dat leidde tot een uitnodiging om voor de radio te komen werken. Toen de NCRV eind 1949 startte met het actualiteitenprogramma Vandaag, Radiokrant voor Nederland werd Van Sprang hun verslaggever buitenland. Met behulp van een draagbaar opname-apparaat legde hij zijn reportages op band vast en zond die bandjes vervolgens naar de NCRV.
Najaar 1950 bezocht Van Sprang een aantal landen achter het IJzeren Gordijn. In zijn verslagen merkte hij o.a. op 'Oost-Berlijn is een grauwe en beklemmende communistische stad. Het tonen van een Nederlands paspoort met de vermelding journalist erin is al voldoende om van spionage te worden beschuldigd.' In februari 1951 ging hij als oorlogscorrespondent bij het Nederlandse detachement van de Verenigde Naties naar Korea. Hij was bij een aantal gevechten aanwezig, maakte een verkenningstocht met een tankeenheid en vloog mee met helicopters en een bombardementsvlucht met een Amerikaanse straaljager. De neerslag van zijn ervaringen is in zijn boek Hevve no terug te vinden.
December 1951 en januari 1952 brachten hem naar Frans Indo China (Vietnam), waar hij met de Franse strijdkrachten in konvooi naar het grensgebied reed waar de Franse controle ophield en die van de Vietminh begon. In Hanoi genoot hij een opleiding parachutespringen waarna hij de door hem zo begeerde rode parachutistenbaret mocht dragen. In de tijd tussen januari 1952 en voorjaar 1954 versloeg hij de gebeurtenissen in Perzië (het huidige Iran) en Egypte. In zijn verslag van zijn bezoek aan de Spartakiade 1955 in Praag verhaalde hij over het dagelijkse leven van de inwoners van die stad: 'Het is niet veel anders dan in een kapitalistische maatschappij. Uiterlijk althans.' Kort daarna bezocht hij Boedapest waar het werken hem haast onmogelijk werd gemaakt. Toch bereikte hij hier het hoogtepunt van zijn carrière. Nadat de Hongaren tegen het communistische bewind in opstand waren gekomen, reden op 4 november 1956 Russische tanks de stad binnen. Zijn verslag van de alles overheersende inval van de Russen staat bij velen die via NCRV-radio ademloos luisterden in het geheugen gegrift. Zijn naam was gevestigd.
Een geheel ander aspect in zijn journalistiek leven was de deelname aan de, onder leiding van dr. L.D. Brongersma staande, expeditie naar het Sterrengebergte in april 1959. Op het toen nog Nederlands Nieuw Guinea legde hij met bandrecorder en filmcamera het werk van de expeditieleden vast. De NCRV zond zijn opnamen in de zomer van dat jaar uit. Het was Van Sprangs eerste reportage gemaakt voor televisie. Voor het weekblad De Spiegel verzorgde hij een driedelige reportage van de expeditie getiteld Met van Sprang op patrouille die begin 1960 werd gepubliceerd.
J.Th. Bruinsma, voorm. agent in Nieuw Guinea, schreef in zijn memoires: "Ik deed wat mij opgedragen was en de volgende dag vertrok ik per Catalina van de Marine naar de Wisselmeren. Daar aangekomen meldde ik mij bij het Hoofd van het Plaatselijke Bestuur, de controleur Rafaël den Haan. Zijn ads. Controleur (T. Fanoy) kende ik reeds uit Biak. Verder maakte ik ook kennis met de det.comdt. IvP Krijger en de HA Laurens. Er was toen ook een reporter aanwezig, een zekere Alfred van Sprang van het weekblad "De Spiegel", die het H.P.B. interviewde over leven en werken in het Centrale Bergland. Later werd in bovengenoemd blad een artikel gepubliceerd, onder de kop "Koning der Kapauku's", geïllustreerd met foto's. Hier vertelde hij hoe, diep in het primitieve binnenland van Nieuw-Guinea, een jonge bestuursambtenaar heerste over een gebied net zo groot als Nederland en droomde over Parijs."
Van nu af werkte Van Sprang vrijwel alleen nog voor televisie en hij deed dat vol enthousiasme. Des te vreemder is het dat als oorzaak van zijn plotselinge dood op de aangenomen datum 24 november 1960 over zelfmoord wordt gesproken. Hij had zich voorgenomen in zijn appartement in Den Haag te overwinteren. Vast staat dat hij zondagmiddag, 20 november 1960 per trein van Grave naar Den Haag reed. Op maandag kwam hij een afspraak met de NCRV niet na, waarna een collega hem op verzoek van de NCRV enkele dagen later, donderdag 24 november 1960, opzocht. Op zijn bellen werd niet gereageerd waarna de gewaarschuwde politie zich toegang tot de woning verschafte. Hij werd levenloos aangetroffen. In het Haagse ziekenhuis aan de Zuiderwal stelden artsen vast dat hij waarschijnlijk reeds zondag of maandag was overleden. Door de politie werd als doodsoorzaak hartverlamming opgegeven. In de pers verschenen berichten over vergiftiging of een complot. Zelfs nog in de editie van 8 oktober 1986 schreef De Volkskrant dat Van Sprang zijn hoofd in een strop stak doch geen zelfmoord wilde plegen maar overleed aan een fatale poging tot wurgsex. De officier van justitie heeft kennelijk geen verdachte zaken aangetroffen gezien het feit dat er geen onderzoek naar de doodsoorzaak is ingesteld noch sectie is verricht. Herman Felderhof van de NCRV typeerde Van Sprang als 'een eenzame man die alleen op de wereld, stierf in een verlaten huis.'
De begrafenis vond plaats op 29 november 1960. Zijn graf, 1-5841, bevindt zich op de begraafplaats Oud Eik en Duinen in Den Haag. Ook zijn ouders rusten hier. Het graf bevindt zich in deplorabele toestand. Het is verzakt, de grondlijsten liggen scheef en deels onder het grondoppervlak terwijl de hoofdsteen is verweerd, waarbij een deel van de tekst nog nauwelijks leesbaar is. Bovendien zijn de grafrechten verlopen, waardoor het graf dreigt geruimd te worden.
Literatuur
- Louis Zweers, Alfred van Sprang, het gezicht van de koude oorlog (1999)
- J.Th. Bruinsma, Kolonist in Nieuw Guinea