In de kerk van het Zuid-Limburgse Houthem bevindt zich een opvallend grafmonument. Vinden we in de rest van Nederland in kerken vooral grootse grafmonumenten voor zeehelden en personen van adel, in Houthem staat het houten praalgraf voor de heilige kluizenaar Gerlach, overleden in 1165. Over Gerlach zijn talloze beschrijvingen bewaard gebleven.
De bronnen
Belangrijk in de geschiedschrijving van Gerlach is de levensbeschrijving van de heilige. Deze zogenaamde vita (ook wel hagiografie genoemd) zou omstreeks 1227 zijn opgesteld door een lid van het klooster dat in Houthem was ontstaan na de dood van Gerlach. Daar werd het handschrift ook eeuwenlang bewaard. De naam Gerlach komt echter al in eerdere stukken voor, zoals in 1202 als ‘loci Sancti Gerlaci’, plek van de Heilige Gerlach. Ook in een brief van tussen 1230 en 1240 is er sprake van ‘ecclesia sancti Gerlaci’, kerk van Gerlachus. De vroegste afbeelding van de Heilige Gerlach is een zegelstempel uit 1257 waarop Gerlach als pelgrim met stok en reistas staat afgebeeld. Er bestaat dan ook geen twijfel dat Gerlach daadwerkelijk heeft geleefd in Houthem en daar in 1165 is overleden.
In 1600 beschreef de toenmalige proost van het klooster, Erasmus Ghoye, het levensverhaal van Gerlach uitvoerig in zijn Vita Beati Gerlaci Eremytae. Zeer waarschijnlijk maakte hij gebruik van de oorspronkelijke vita uit 1227, maar mogelijk werd hij ook geïnspireerd door een bloemlezing over heiligen, de ‘Sanctilogium’ van de Brusselse kanunnik Johannes Gieleman dat omstreeks 1475 verscheen. De Sanctilogium bevat de vroegst bekende levensbeschrijving over Gerlach van buiten Houthem en verhaalt onder meer over zijn biecht aan de paus en de gift van een kroontje door de Duitse mystica Hildegard van Bingen. Het kroontje dat haar door de bisschop was geschonken bij haar wijding was het symbool voor haar huwelijk met Christus. Terwijl kort na 1600 het handschrift uit 1225 zoekraakte, was het werk van Ghoye van groot belang voor de vernieuwde verering van Gerlach. Het Latijnse werk werd in 1612 in het Nederlands vertaald en in 1618 in het Frans. In 1745 verscheen een nieuwe Nederlandstalige uitgave.
Een vita of hagiografie is geen historisch werk, maar de beschrijving van een historisch persoon in een religieus-literaire vorm. Het is een werk van devotie. We kunnen er dan ook vanuit gaan dat waarschijnlijk niet alles precies zo is gegaan als is overgeleverd.
Van ridder tot kluizenaar
De oorspronkelijke vita bestond uit twee delen: de eigenlijke vita of levensbeschrijving en de Miracula of wonderen en gebedsverhoringen.
Gerlach werd omstreeks 1120 geboren in of nabij Maastricht en stamde uit een adellijk geslacht. Als jongeling leidde hij een weinig stichtelijk leven. Een keerpunt in zijn leven vormde de dood van zijn vrouw. Na zijn bekering kleedde Gerlach zich in een haren boetehemd en liep blootvoets rond. Over zijn boetekleed droeg Gerlach een ijzeren maliënkolder, zodoende zijn ledematen pijnigend en ze dwingen tot onderwerping aan zijn geest. Gerlach vertrok als pelgrim en boeteling naar Rome en vandaar naar Jeruzalem om er vee te houden voor de johannieters, een orde die was ontstaan uit de hospitaalridders van Jeruzalem. Met een schriftelijke goedkeuring van de paus keerde hij terug als kluizenaar en nam zijn intrek in een holle eik in Houthem. Zijn brood mengde hij met as en het water haalde hij uit een bron nabij zijn eik. Elke doordeweekse dag liep hij blootvoets bijna negen kilometer naar Maastricht om daar te bidden bij het graf van de heilige Servaas. Op zaterdag liep Gerlach naar de dom in Aken. Zijn devotie kreeg bewondering van het volk, maar een aantal geestelijken beklaagde zich en de bisschop van Luik liet de eik omhakken toen de geestelijken hem voorhielden dat Gerlach geld verborg in zijn eik. Toen de bisschop zijn fout inzag, nam hij de zorg voor Gerlach op zich. Hij liet planken zagen uit het hout van de eik en een kapel met een woonvertrek voor de kluizenaar bouwen. Al bij leven moet Gerlach veel aanzien hebben gehad en veel volk reisde af naar Houthem om hem te bezoeken. Een adellijke dame, genaamd Oda en eigenares van het domein waarop Gerlach woonde, schonk hem het terrein rondom zijn cel zodat Gerlach en zijn volgelingen op die plaats hun geloof konden belijden.
In het jaar van zijn dood liet Gerlach op een dag water brengen uit de bron. Hij nam een slok en proefde wijn. Hij sprak de priester die hem het water bracht aan en vermaande hem omdat hij hem wijn had gegeven terwijl Gerlach al veertien jaar geen alcohol had gedronken en sober leefde. Gerlach goot de wijn in de goot onder het altaar en vroeg de priester opnieuw water te scheppen. Weer smaakt het water naar wijn en Gerlach nam nu zelf water uit de bron. Toen hij een slok nam en weer wijn proefde, dankte hij de Heer die hem liet proeven ‘van de schatten van Zijn goedheid’.
Na zijn dood werd Gerlach in de kapel begraven, op de plek die hij zelf had aangewezen en gekleed in het haren kleed en zijn maliënkolder.
Van graf tot graftombe naar schrijn en praalgraf
In het begin van de dertiende eeuw werd een norbertijner klooster gesticht naast de kapel. Toen de kapel bij een overstroming van de Geul onder water kwam te staan, lag het lichaam van Gerlach ‘in een modderpoel’. Zijn beenderen werden gereinigd en overgebracht naar een tombe die speciaal was gebouwd. Zo’n vijftig jaar later werd het gebeente in een nieuw praalgraf geplaatst. Daarin moet het zich tot de achttiende eeuw hebben bevonden toen een nieuwe reliekenkist werd vervaardigd, waarschijnlijk tegelijkertijd met de bouw van het grafmonument in 1783. De schrijn werd toen aan het hoofdeinde van het grafmonument geplaatst.
In 1581 hadden de Noordelijke Nederlanden zich afgescheiden van de zuidelijke gewesten en gingen verder onder de naam Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. In 1715 gingen de Zuidelijke Nederlanden over van de Spaanse tak van het Huis Habsburg naar de Oostenrijkse tak. Vanaf dat moment werden de Spaanse Nederlanden de Oostenrijkse Nederlanden.
Vanaf het begin van de veertiende eeuw liep de verering van Gerlach terug, maar bloeide weer op nadat Ghoye de vita had geschreven. Dit terwijl er veel onrust was in Houthem en omgeving. Tijdens de Opstand werden de kerk en het klooster regelmatig geplunderd en toegetakeld, zowel door Staatse als Spaanse troepen. Maar terwijl in de tweede helft van de zeventiende eeuw het omliggende gebied van Houthem Staats grondgebied werd, bleef het klooster met de kerk tot het Habsburgse Rijk behoren. Hierdoor kon de verering van Gerlach blijven plaatsvinden. Dit veranderde echter toen in 1786 Houthem aan de Republiek verviel en de nonnen door de Oostenrijkse keizer werden gedwongen naar een klooster op keizerlijk gebied te verhuizen. Ze trokken naar het voormalige kartuizerklooster in Roermond en namen zowel de schrijn als het praalgraf (!) mee. In Roermond ging de verering van Gerlach verder. Het verlaten klooster in Houthem verloor haar kerkelijke functie en werd in 1794 een Frans militair hospitaal nadat het gebied in Frans bezit was gekomen.
Bouw van de kerk
De kerk bij het klooster is gebouwd tussen 1720 en 1727 en was het sluitstuk van de herbouw van het adellijk damesklooster. De architect van de kerk is onbekend, maar de kerk ontleent haar betekenis aan de barokke schilderingen in het interieur van de Duitser Johan Adam Schöpf uit 1751. De katholieke kerk omarmde de barok als tegenreactie op de reformatie. De kunststroming is een uitdrukking van triomf en uitbundig optimisme, waarbij individuele elementen opgaan in het geheel. Omdat de kerk van Houthem tijdens roerige jaren lang onder katholieke invloedsfeer bleef en het grootste deel van de omgeving onder protestants beheer viel, zijn de barokke schilderingen een unicum in Nederland.
De schilderingen op de wanden en het gewelf illustreren de oorspronkelijke dubbelfunctie van de kerk, namelijk pelgrimskerk en kloosterkerk. Het koor van de kerk was het exclusieve domein voor het klooster. Op de wanden zijn Nieuw-Testamentische schilderingen aangebracht, alsmede het Offer van Abraham. Op de zijwanden van de kerk zijn aan beide zijden vijf taferelen uit het leven van de heilige Gerlach aangebracht, zoals verhaald in de vita. Centraal in de kerk staat de graftombe voor St. Gerlach. Waarschijnlijk was op het gewelf boven de tombe de hemelopneming van de heilige verbeeld. Maar helaas is dit verloren gegaan bij de instorting van het gewelf omstreeks 1800.
Achter in de kerk bevond zich vroeger een kapel voor de zusters van het klooster, dat waarschijnlijk met enkele spleetvensters van de kerk gescheiden was. De oorspronkelijke kerk had dan ook drie ingangen: één voor de proost en priesters, één voor de pelgrims en een derde voor de zusters. De kerk heeft de afgelopen twee eeuwen meerdere verbouwingen ondergaan, resulterend in de huidige staat.
De relieken
Het klooster en de kerk in Houthem werden na een periode van leegstand eind achttiende eeuw particulier bezit, waarna in 1808 de kerk aan de gemeente Houthem werd geschonken, die haar vervolgens als parochiekerk in gebruik nam. Als patroon gold daarna niet langer Sint Maarten, maar Sint Gerlach. En als toezegging op de komst van de resten van Gerlach ontving de parochie op 28 augustus 1808 twee botrelieken van de zusters uit Roermond. Maar het zou nog twee decennia duren voordat de overige relieken en het graf terug zouden komen naar Houthem. Wel nam met de komst van de relieken de verering van Gerlach een nieuwe vlucht in Houthem. Op 5 mei 1821 werd Gerlachs graf in de kerk omgeven door een hekwerk. Omstreeks 1835 ontstond de gewoonte om de kist van een overledene tijdens de uitvaartdienst boven het graf te plaatsen. Mits men daar wel extra voor betaalde, anders werd de kist gewoon voor in de kerk geplaatst. Pas in 1841 kwamen de relieken van Gerlach in een triomfantelijke processie terug naar Houthem. Ook het grafmonument is toen overgebracht, of misschien al iets eerder.
In 1869 werd de schrijn onder het nieuwe devotiealtaar van St. Gerlach aan de zijwand bij het hoofdaltaar geplaatst. Men heeft toen ook de inhoud van de schrijn onderzocht. De kist bevatte vier pakketten. In het eerste pakket, gehuld in een tunica, bevonden zich de beenderen die aan Gerlach moeten hebben toebehoord. Het skelet was echter niet compleet. Verschillende delen zijn in de loop der eeuwen overgebracht naar kleine reliekhouders en verdwenen. Ook de kerkschat van Houthem bevat enkele reliekhouders met delen van het lichaam van Gerlach, waaronder een tand en een deel van de schedel.
In het tweede pakket bevond zich het koord of cingel van Gerlach en in het derde de tunicella of tuniek waarin de beenderen eerder gewikkeld waren geweest. In het vierde pakket bevonden zich enkele beenderen van andere heiligen. Ook in 1929, 1958 en 1995 zijn de beenderen van Gerlach onderzocht. Hieruit bleek dat de beenderen hebben toebehoord aan een man die ongeveer 40 jaar oud is geworden en rond de twaalfde eeuw leefde.
In 1962 werd de reliekschrijn met de altaartafel achter in de kerk geplaatst. Bij de afsluiting van meest recente restauratie van de kerk in 2009 werden de relieken overgebracht naar een nieuw ontworpen schrijn naar een modern ontwerp van Bert Kreijen. De schrijn staat licht verhoogd en wordt bekroond met een klein kruis. Vanuit het kruis omarmen wortels de schrijn. De wortels zijn een verwijzing naar de eik van Gerlach. De schrijn werd voor de tombe geplaatst, aan de altaarzijde. Hiermee vormen schrijn en tombe voor het eerst in ruim honderdvijftig jaar weer een eenheid. De oude schrijn is met de altaartafel museaal opgesteld in de Bidkapel, de vroegere zieken- en gastenloge tussen kerk en de proosdij.
Het grafmonument
Op het graf van Gerlach werd in 1783 een witgeschilderde houten tombe gebouwd, met een kern van mergel. Op de tombe werd een witgeschilderd houten beeld, een zogenaamde gisant, van Gerlach geplaatst, liggend op een bed. Zijn hoofd rust op een kussen en zijn ogen zijn gesloten. Op zijn borst het kruis van Jeruzalem en onder zijn gekruiste handen een lange pelgrimsstaf. Gerlach draagt geen schoeisel, wat herinnert aan zijn dagelijkse blootvoetse pelgrimage naar Maastricht. Het hoofd is getooid met een stervormig aureool van messing. Aan de voorzijde van het monument een medaillon met de tekst ‘S. Gerlace, ora pro nobis – 1783’. Op het hoofdeinde op een medaillon de tekst ‘Mortvvs Hic Vigilia Epiphniae’, wat op een onjuist sterfjaar (1171) zou wijzen ‘op deze plaats overleden aan de vooravond van ’s-Heren Verschijning’.
Aan beide lange zijden van het grafmonument is een halfronde opening uitgespaard, waarin het zogeheten Gerlachzand (gemalen mergel) ligt dat nog dagelijks wordt gezegend. Bedevaartgangers kunnen het opscheppen en mee naar huis nemen. De oorsprong hiervoor ligt in de oude overlevering dat men het zand rond de kist van Gerlach meenam en het mengde met water om aan de zieken te geven. Met name mensen die koortsen hadden zouden hier profijt van hebben. Ook werd het zand op zieke of zere ledematen gelegd of wreven het tussen de hoorns van het vee. Omdat Gerlach veehoeder was geweest in Jeruzalem geldt hij als beschermheilige van het vee. Toen er na verloop van tijd geen zand meer rond de kist lag, werd het aangevuld met gezegend mergelzand. Het zand zou tegelijkertijd moeten illustreren dat het praalgraf op de plek van het oorspronkelijke graf van Gerlach staat.
Gerlachusput
Ongeveer 400 meter ten oosten van de kerk bevindt zich de Gerlachusput, die al in 1227 genoemd wordt. Uit deze put zou Gerlach zich van drinkwater hebben voorzien. Enkele decennia na de dood van Gerlach was de put verwaarloosd totdat een broeder het initiatief nam om de put op te knappen. In de zestiende eeuw was de put weer onvindbaar geworden. In 1599 werd de put teruggevonden. Of de huidige put de oorspronkelijke put is, blijft de vraag, aangezien de put zich naast de kluis moet hebben bevonden.
De gemetselde putschacht wordt gedateerd eind zestiende, begin zeventiende eeuw. Het bouwsel stamt uit een latere tijd, mogelijk is het ten tijde van de terugkomst van de relieken naar Houthem in 1841 gerenoveerd. Het zeskantige gebouwtje is uit mergelsteen opgebouwd en meet ruim drie meter hoog. Het stenen puntdak wordt bekroond met een klein beeld van St. Gerlach. Op de bovendorpel van de voorzijde in 1972 een gedenksteen aangebracht met het opschrift: ‘De put van de heilige Gerlachus / 1172 – 1972 / Pastoor P.J. Houben – Baron de Selys’. Het gebouwtje staat tegenwoordig op een grasveldje en is omgeven door bomen en een hek. De aanleg stamt van na 1940.
Wegkapel van Sint Gerlach
Op 300 meter ten westen van de kerk staat de wegkapel van Sint Gerlach op de plek waar volgens mondelinge overlevering de holle eik moet hebben gestaan. Echter klopt dat ook niet met de eerste beschrijvingen, waarin wordt gesproken over de kluis die naast de plek van de eik zou zijn gebouwd en naast de kerk. De kapel stamt uit 1870, de beginperiode van het ‘Rijke Roomse Leven’. De kapel bestaat uit een halfronde nis, omkaderd door een neoklassieke gevel welke is bekroond met een architraaf en een timpaan.
Het geheel is opgebouwd uit mergel en Kunrader steen. In de nis staat één van de voormalige zijaltaren van de kerk. Het altaar bestaat uit een tombe en een retabel. In de nis stond oorspronkelijk een houten Gerlachusbeeld, maar dit is later vervangen door een witte replica van gebakken klei.
Bezoekinformatie:
Norbertinessenhof 1
6301 KM Houthem
Openingstijden van de kerk
Van april t/m oktober dagelijks open van 10.00 – 16.30 uur. Zondag vanaf 10.30 uur.
Van november t/m maart van 10.00 – 16.00 uur.
Literatuur
- Claes, Jo, Alfons Claes, Kathy Vincke, Beschermheiligen in de Lage Landen (2006) pag. 160
- Heijnens, Fons (Red.), Rondom het heiligdom St. Gerlach Houthem (2014)
- Magry, P.J. en C.M.A. Caspers, Bedevaartplaatsen in Nederland – Deel 3 Limburg (2000) pag. 324-350
- Mertens, Ir. P.A.M. ‘De kerk van Houthem – Sint Gerlach’ in: De kerk van de heilige Gerlachus (1989) pag. 31-41
- Mulder-Bakker, Anneke B. en Marijke Carasso-Kok, Gouden Legenden - Heiligenlevens en heiligenverering in de Nederlanden (1997) pag 16-18
- Notten, Jan G.M. ‘Beknopt overzicht van de geschiedenis van de parochie Houthem’ in: De kerk van de heilige Gerlachus (1989) pag. 5-14
- Notten, Jan G.M. ‘De geschiedenis van het Gerlachus-stift te Houthem’ in: De kerk van de heilige Gerlachus (1989) pag. 26-30
- Notten, Jan G.M., ‘De vita van Gerlach van Houthem’ in: ’t Sjtegelke (1998) nr. 10, pag. 27-37
Internet
- Parochie St. Gerlach te Houthem (geraadpleegd 5-4-2018)
- Vita Beati Gerlaci Eremytae (vertaling E. Lavigne) (geraadpleegd 5-4-2018)